|
klein (250x250 max)
gemiddeld (500x500 max)
groot
Extra Large
groot ( > 500x500)
Hoge Resolutie
|
|
edag Toepassing Actuele Waarden in de Jaarrekening Toepassing vervangingswaarde bij Wessanen samenvatting inleiding R.J.J. Koedijk 1. Wessanen 1.1. De jaarrekening van Wessanen wordt opgesteld op basis van de vervangingswaarde. Dit wordt op de volgende wijze gerealiseerd: - duurzame produktiemiddelen en de afschrijvingen daarop worden bepaald op basis van de heraanschafwaarde (met uitzondering van grond); - voorraden door toepassing van het z.g. ijzeren of gebonden voorraadstelsel. 1.2. In de resultatenrekening van Wessanen wordt zowel het resultaat op basis van historische kostprijs als op basis van vervangingswaarde vermeld. (Doel: mogelijkheid van vergelijking met andere ondernemingen . ) Aansluiting tussen beide "resultaten" wordt gespecificeerd in : - verschil tussen afschrijving op basis vervangingswaarde en afschrijving op basis historische kostprijsj - volgtijdelijke waardeverschillen van de gebonden voorraden . 1.3* De bepaling van de heraanschafwaarde c.q. opbrengstwaarde van de duurzame produktiemiddelen geschiedt door inschakeling van een onafhankelijke afdeling (Technische Dienst). Er bestaat een koppeling tussen de balanswaarde van de duurzame produktiemiddelen en de afschrijvingen. 2. Voorraden (algemeen) 2.1. Stelsels: a. Lifo-stelsel; b. Gebonden voorraadstelsel; c. Vervangingswaardestelsel. Verschillen in uitkomst tussen de stelsels zijn ten aanzien van de winstbepaling niet groot, bij traditionele hantering van de drie stelsels ten aanzien van vermogensbepaling wel. Keuze van stelsel wordt beslist door doelmatigheid van de administratieve techniek. 2.2. Uitkomsten voor de winstbepaling van de drie stelsels zijn gelijk en de uitkomsten getrouw, bij - toepassing van een manco-reserve bij het lifo-stelsel; - juiste bepaling van de omvang van de "normale" voorrnnd (technische voorraad/economische voorraad). - 1 - NtUtRLAftUS INSTIÏUUI van RE8ISTE5?ACGOUfiTAMTS BiBLSOTHEEK 0 ^ ^m < *- 2.3. Uitkomsten voor de vermogensbepaling van de drie stelsels zijn gelijk en de uitkomsten getrouw, wanneer - voorraden worden gewaardeerd op actuele waarde en het verschil met lifo-waarde c.q. met de waarde van de gebonden voorraad wordt vermeld aan de creditzijde van de balans. 2.4. Welk stelsel kan in de praktijk het meest doelmatig worden toegepast? Vervangingswaardestelsel is het meest bewerkelijk; verdient voorkeur bij grillig verloop in de tijd van de economische voorraad. Bij lifo- en gebonden voorraadstelsel kan worden volstaan met periodieke correctie van historische winst en historisch vermogen tot actuele winst en actueel vermogen. nov.1976/NIVRA -2- ^ studiedag Toepassing Actuele Waarden in de Jaarrekening Toepassing actuele waarde bij Akzo samenvatting inleiding drs. K.P.G. Wilschut 1. Korte schets van de historische ontwikkeling t.a.v. de door Akzo in de jaarrekening gehanteerde waarderingsgrondslagen. a. Vóór 1969 AKU - historische kostprijs, met uitzondering van de voorraden KZO - vervangingswaarde b. 1969 Fusie AKU/KZO tot Akzo. Keuze: historische kostprijs, doch aanvullende afschrijvingen tot actuele waarde ten laste van de resultatenrekening. Korte motivering van deze keuze. c. 1973 Beëindiging van de sub b. genoemde aanvullende afschrijvingen. Correctie via de winstverdeling. Korte motivering van deze keuze. d. 197^ In teken van de energiecrisis. Verwerking van voorraadwinst in jaarrekening. Tevens in jaarverslag 197^ (niet in jaarrekening) een benadering gegeven van de invloed van prijsstijgingen op de vermogensstructuur. 2. Situatie bij Akzo thans blijkens jaarverslag 1975» De weergave van de invloed van prijsstijgingen op vermogen en resultaat is onderdeel van de jaarrekening geworden. Korte toelichting op en technische uitleg van hetgeen is vermeld op de pagina's 46 en 47 van het jaarverslag 1975 van Akzo. Motivering van deze presentatiewij ze. 3. Samenvatting Akzo-filosofie: - ziet een jaarrekening op basis van actuele waarden uiteindelijk als de beste oplossing; - gezien het vraagstuk van de internationale vergelijkbaarheid is tot dusverre naar tussenoplossingen gestreefd; - bij alle vorengeschetste methodieken is ernaar gestreefd bij de vaststelling van de ter verdeling beschikbare winst rekening te houden met actuele waarden; - acht thans een jaarrekening zonder aanvullende informatie inzake actuele waarden niet meer een juist beeld te geven; - is voorstander van internationale uniformering van de eisen t.a.v. de verslaglegging in de richting van het toepassen van actuele waarden daarbij. nov.1976/NIVRA studiedag Toepassing Actuele Waarden in de Jaarrekening Doelstellingen van de jaarrekening samenvatting inleiding dr. J. Klaassen In het kader van de toepassing van actuele waarden is het van belang aandacht te geven aan de doelstellingen van de jaarrekening omdat informatieverschaffing geen doel op zich is, maar een middel om bepaalde doelstellingen te verwezenlijken. Informatie die bruikbaar is om bij te dragen aan de verwezenlijking van die doelstellingen wordt relevant genoemd. Mogelijke doelstellingen van de jaarrekening: a. bepaling van het verteerbaar inkomen. In relatie daarmee kan worden genoemd: inzicht geven in het verdiende inkomen als basis voor de inkomensverdeling. Bij de inkomensverdeling zijn meerdere groepen belanghebbenden betrokken zoals aandeelhouders, werknemers, de overheid. In dit verband is van groot belang: de instandhoudingsdoelstelling , d.w.z. de vraag hoeveel vermogen in de onderneming in stand dient te worden gehouden alvorens van winst kan worden gesproken, b. Afleggen van verantwoording over het gevoerde beleid. Dit impliceert de mogelijkheid tot beleidsbeoordeling op basis van de verstrekte gegevens. Men dient nadere veronderstellingen te maken over de verhouding van de onderneming tot de groep aan wie verantwoording moet worden afgelegd, alvorens men iets kan zeggen over de gegevens die vereist zijn, om aan de verantwoordingsfunctie inhoud te geven. c. Het belang voor beslissingen inzake participatie in de onderneming; voor diverse groepen belanghebbenden vervult de jaarrekening een onmisbare informatiebron voor het evalueren van hun deelname in de onderneming. Voorbeelden - Aandeelhouders beoordelen winstvooruitzichten, risico van de onderneming ten behoeve van hun beleggingsbeslissingen. - Kredietinstellingen beoordelen de z.g. kredietwaardigheid mede op basis van financiële gegevens. - Werknemers beoordelen het werkgelegenheidsaspect mede aan de hand van de financiële status van een bedrijf. Nu is het van het grootste belang te weten hoe belanghebbende groepen tot een oordeel komen omtrent inkomensverdeling, gevoerde beleid en beleggingsbeslissingen. Op grond van deze functies en van de wijze van oordeelvorming door groepen belanghebbenden die aan deze functies inhoud geven, kan men zich afvragen of informatie over winst en vermogen op basis van actuele waarden belangrijk is. In het licht van de internationale ontwikkelingen, waaruit blijkt dat juist in tijden van inflatie informatie op basis van historische kosten niet meer schijnt te voldoen, zou men de vraag bok anders kunnen stellen. Welke van de bovengenoemde functies worden door informatie op basis van historische kosten slecht vervuld, en zouden beter door informatie op basis van actuele waarden tot hun recht kunnen komen. Met betrekking tot de bepaling van het verteerbaar inkomen zou vooral de winstbepaling op basis van vervangingswaarde relevant kunnen zijn. De continuïteitseis zou meebrengen dat vervanging van opgeofferde produktiemiddelen mogelijk moet zijn, alvorens van winst kan worden gesproken. Derhalve zou de winstverdeling moeten gaan over een bedrag dat niet nodig is voor vervanging. Het komt er dan op aan, het voor vervanging benodigde bedrag vast te stellen. Daarbij kan de financiële structuur een rol spelen. Maar nog fundamenteler is de vraag of men wel van het axioma van vervanging mag uitgaan, als vervanging niet zeker is. Deze bezwaren zijn niet zo ernstig als men gelijkgerichte belangen tussen ondernemingsleiding enerzijds en aandeelhouders en werknemers anderzijds veronderstelt, maar zijn ernstiger als men een belangentegenstelling aanneemt. Met betrekking tot de verantwoording over het gevoerde beleid kan worden opgemerkt dat toepassing van actuele waarden kan bijdragen aan vergroting van het inzicht in het gevoerde beleid, als onderscheid wordt gemaakt tussen transactie-resultaten en voorraad-resultaten. Bij historische kostentoepassing mist men dit inzicht. De derde functie, n.l. die van bijdrage tot allocatie van pro-duktiefactoren, vereist een beoordeling per groep belanghebbenden. Neemt men het gezichtspunt van de onderneming als uitgangspunt, dan zou van belang kunnen zijn de koershoogte welke het gevolg is van een stelsel. Er is geen bewijs dat het actuele waardestelsel gevolgen heeft voor de koers* Daarnaast is het denkbaar dat bepaalde beslissingen op basis van actuele prijzen meer bijdragen aan de doelstellingen van de onderneming, dan op basis van historische prijzen. Sommigen bepleiten op grond daarvan winstbepaling op basis van actuele prijzen! Vanuit de aandeelhouders bezien zou toepassing van actuele waarden het inzicht in de resultaten en financiële positie kunnen vergroten. Een additioneel punt daarbij is de vergelijkbaarheid, die bij actuele waarde-toepassing in principe beter is dan bij historische kostentoepassing, maar wel sterk afhankelijk is van de mate van objectiviteit waarmee de actuele waarde kan worden bepaald. nov.1976/NIVRA studiedag Toepassing Actuele Waarden in de Jaarrekening Toepassing vervangingswaarde bij Philips samenvatting inleiding J. Sibille De vervangingswaarde wordt bij Philips toegepast in een gesloten inter-comptabel administratief systeem van vermogens- en resul-tatenregistratie. , Eenmaal per jaar vaststelling van verrekenprijzen voor alle artikelen op basis van vervangingswaarde via een systeem van budgettering en standaardkostprijscalculaties. Het causaliteitsbeginsel is van bijzonder belang. Via de verrekenprijzén een stringent systeem, voor voorraadregistratie, van permanence de 1'inventaire. Indien in de loop van het jaar de prijsontwikkeling dit nodig maakt (belangrijke afwijkingen van de verrekenprijzen) worden voorraadwaardering en resultaten gecorrigeerd;via een, eveneens intra-comptabele, indexprocedure. Functies van de verrekenprijzen. Nadere beschrijving van indexprocedure. Verrekening van onderlinge leveringen (intercompany-leveringen). Problemen met betrekking tot waardering van duurzame produktiemiddelen : a. vaststelling actuele waarde; b. economische veroudering; c. behandeling waardewijzigingen met betrekking tot vermogen. Belastingen naar de winst. Nominale middelen. Uniformering berichtgeving "world-wide". -. : Betekenis additionele informatie op grond van Amerikaanse grondslagen. nov.1976/NIVRA U;Vk.Vxpüe., VERGELIJKEND OVERZICHT DER VIER MODELLEN (enigszins vereenvoudigd) Presentatie cijfeis op basis van actuele waarden Balanswaardering Duurzame produktiemiddelen Voorraden Opmerking: Techniek waardering in balans Terreinen Gebouwen, machines, installaties Ver^•oermidde] en Belastingen naar de winst Latenties in balans Behandeling "overdruk" Betekenis financieringsst ructuur voor winstbei'okening Akzo Aanvullende (beknopte) jaarrekening in toelichting. De gegevens hierna betreffen deze aanvullende jaarrekening Actuele waarde Principieel: actuele waarde Praktijk: (historische) kostprijs (=FIFO) of (lagere) marktwaarde In het algemeen: taxaties 1 ilndexcijfers met reductie Ja, gepassiveerd Geput uit bij herwaardering gevormde voorziening G een Wessanen Geïntegreerd in balans. Als correcties op winst op basis historische kostprijs in winst- en verl iesi'ekening Actuele waarde Gebonden voorraden grondstoffen en halffabrikaten: ijzeren voorraadstelsel Overige voorraden: laagste van kostpri j s/mark tpi'ij s/opbreng st-prijs Belastinglatenties in mindering op waardering duuizame produktiemiddelen en voorraden Historische kostprijs Bedragen op heraanschaffing, lekening houdend met technische ontwikkelingen Historische kostprijs Ja, in mindering activa Ten laste van winst- en verliesrekening Geen Philips Jaarrekening geheel en uitsluitend gebaseerd op actuele waaide (doch mededeling voor Amerikaanse aandeelhouders op basis historische kostprijs) Actuele waarde Actuele waarde of (lagere) verwachte opbrengst-waarde Mede gebruik van indexcijfers Ja, gepassiveerd Geput uit bij herwaardering gevormde vooiziening Geen Nivra Winst op actuele basis is uitgangspunt van aanvullende informatie gericht op koopkrachtvermogen in algemene zin Kennelijk: Actuele waarde Niet veimeld Kennelijk in aanmerking genomen Niet vermeld Geen voor berekening winst op actuele basis, doch deze is slechts uitgangspunt november 1<)7<) ACTUELE WAARDE ALS BEGRIP EN DE PRAKTISCHE BEPALING ERVAN Inleiding 1. Op verschillende plaatsen is in de Beschouwingen het begrip actuele waarde gebruikt. Ten behoeve van de hantering van dit begrip in de praktijk van de jaarverslaggeving wordt. in dit hoofdstuk de inhoud ervan verduidelijkt. Tevens wordt aangegeven op welke wijze de actuele waarde kan worden bepaald; deze uitwerking is op praktische gronden beperkt tot voorraden en vaste activa. 2. Een meer fundamentele beschouwing over actuele waarde en de informatieve betekenis ervan voor gebruikers van de jaarrekening, in samenhang met het streven naar continuïteit van de onderneming, wordt in deze beschouwing niet gegeven. 3. In de volgende alinea's krijgt de betekenis van de actuele waarde voor de vermogensvaststelling meer nadruk dan die voor de resultaatsbepaling; in eerder verschenen (voorontwerpen van) Beschouwingen hebben de commissies reeds doen uitkomen dat de actuele waarde ook voor de resultaatsbepaling van grote betekenis is. Definitie 4. Onder de actuele waarde van een actief moet worden verstaan de in geld uitgedrukte betekenis van dat goed voor de onderneming, gegeven aard en plaats van de bedrijvigheid ten behoeve waarvan het betreffende actief wordt aangewend, op het tijdstip van het bepalen van die waarde. De definitie sluit aan op de Inleiding waar de waardering in het kader van de vermogensvoorstelling aan de orde is (Ia, alinea 16). Uit hetgeen volgt zal blijken dat de actuele waarde in een aantal gevallen niet exact is te bepalen. De commissies achten dat geen bezwaar, gelet op de doeleinden van de jaarrekening zoals geformuleerd in hoofdstuk I van de Wet: een zodanig inzicht verschaffen dat een verantwoord oordeel kan worden gevormd omtrent vermogen en resultaat (art.2 WJO). 5. Voor wat betreft de betekenis van in het verleden betaalde prijzen (de "historische kosten") verwijzen de commissies naar de Inleiding van de Beschouwingen (Ia, alinea 29 e.v.). Daar is vermeld dat de wijzigingen van de omstandigheden er toe kunnen leiden dat de aan verwervingsprijzen van activa ontleende waarden na verloop van tijd te weinig houvast bieden om zonder meer te dienen voor het vormen van een verantwoord oordeel omtrent de grootte ( en de samenstelling) van het vermogen. Daaraan kan worden-toegevoegd dat de omvang en de samenstelling van het resultaat eveneens invloed ondergaat van prijswijzigingen, zodat een verantwoord oordeel omtrent het resultaat wordt bemoeilijkt. 6. De voortgaande inflatie accentueert de betekenis vnn andere waardebepalingen dan die op basis van uitsluitend do verwervingspri jzen , zowel voor de vermogens- als voor do resultaatvoorstelling. 1 Actuele waarde in relatie tot vervang^ingswaarde en opbrengstwaarde 7. De actuele waarde kan worden afgeleid uit de kosten, welke vervanging van een goed op het tijdstip van de waardering ' met zich zou brengen (hierna: vervangingswaarde), dan wel uit de opbrengst, welke bij voortgezette aanwending of verkoop van het goed op het tijdstip van de waardering zou worden verkregen (hierna: opbrengstwaarde). lui het algemeen is de laagste van beide waarden de actuele waarde die voor de vermogenspresentatie geldt; het verschil tussen vervangingswaarde en opbrengstwaarde (d.w.z. het transactieresultaat) is van betekenis voor de winstpresentatie. 8. De vervangingswaarde van een goed is het bedrag, hetwelk besteed zou moeten worden, indien tot vervanging zou worden overgegaan door middel van de aanschaf van een goed dat in economisch opzicht een betekenis heeft, gelijk aan die van het te vervangen goed. Bij grondstoffen zal vervanging als regel door identieke goederen plaatsvinden, doch bij vaste activa zal een identieke vervanging eerder uitzondering dan regel zijn, als gevolg van technologische vooruitgang. Aan laatstgenoemd verschijnsel zal onderstaand in alinea 27 aandacht worden geschonken. Met name als gevolg van deze technologische vooruitgang zal de bepaling van de vervangingswaarde in een aantal gevallen alleen door schatting en daarom slechts met een zekere tolerantie kunnen geschieden. 9. De opbrengstwaarde van een goed is het bedrag, dat hetzij kan worden verkregen indien het goed in het kader van de bedrijvigheid, welke de onderneming uitoefent, voortgezet wordt aangewend, hetzij kan worden verkregen door middel van de verkoop van het goed zelf. De opbrengstwaarde, aldus gedefinieerdj is afhankelijk van de wijze waarop het betreffende goed te gelde kan worden gemaakt. Indien dit op meer dan één manier mogelijk is, is alleen de hoogste opbrengstwaarde relevant, behoudens de uitzonderingen genoemd in alinea 43- De betekenis van de opbrengstwaarde Voorraden 10. Bij voorraden gereed produkt zal alleen sprake kunnen zijn van een opbrengst, welke bij verkoop van deze voorraden kan worden verkregen. De opbrengstwaarde wordt dan bepaald door de verwachte opbrengst (bij afzet langs de normale verkoopkanalen en in een normaal tempo) te verminderen met de kosten, welke ten behoeve van de verkoop nog zullen moeten worden besteed. Goederen, deel uitmakend van de voorraad gereed produkt, kunnen een zodanige complementariteit vertonen, dat deze tezamen als groep moeten worden behandeld (bijv. artikelen die gewoonlijk als accessoire tezamen met een ander artikel worden verkocht vormen een groep). 2 li. Bij voorraden halffabrikaten en grondstoffen komt voor de opbrengst-waarde veelal slechts de verwachte opbrengst bij voortgezette aanwending in aanmerking. Daarbij doet zich het probleem voor van de toerekening van de verwachte opbrengst van het gereed produkt aan de factoren, die aan het tot stand komen van het gereed produkt hebben bijgedragen. Gewoonlijk wordt het probleem opgelost doordat wordt aangenomen, dat opbrengstwaarde en vervangingswaarde van halffabrikaten en grondstoffen bij voortgezette produktie (nagenoeg) gelijk zijn (zie ook alinea l4 hierna). li2. In een beperkt aantal gevallen (nl. bij sommige buikgrondstoffen en handelsgoederen en een aantal halffabrikaten) bestaat de mogelijkheid van verkoop van deze goederen in de staat, waarin zij verkeren tegen normale marktcondities. In die gevalden wordt de oplarengstwaarde uit de notering op de betreffende markt afgeleid. Vaste activa bij winstgevende activiteiten. 13« De opbrengstwaarde van vaste activa is voor de vermogenspresentatie niet van betekenis /ndien de groep van activiteiten van de onderneming waarbij de te waarderen activa betrokken zijn als geheel winstgevend is; in dat geval is de opbrengstwaarde van die activiteiten (per definitie) hoger dan de kosten der aangewende produktiemiddelen op hun basis van hun vervangingswaarde. De vervangingswaarde van de bij die groep van activiteiten betrokken vaste activa is alsdan de actuele waarde ten behoeve van de vermogenspresentatie . In alinea 43 is een uitzondering behandeld. Vaste activa bij niet winstgevende activiteiten. 14. Indien sprake is van een gebrek aan winstgevendheid van een groep van activiteiten kan voor de waardering in de balans de lagere opbrengstwaarde van het bij die activiteiten betrokken complex vaste activa relevant zijn. De commissies hebben in hoofdstuk Ila, 6 een beschouwing getiteld "De invloed van het gebrek aan winstgevendheid op waardering van duurzame activa" aan deze materie gewijd. 15. De opbrengstwaarde van een complex vaste activa wordt, ook in de gevallen waarop alinea 1^ doelt, veelal bepaald door de opbrengst bij voortgezette aanwending (in hoofdstuk Ila, 6 wordt hiervoor de term bedrijfswaarde gehanteerd; deze waarde wordt ook wel aangeduid met de term indirecte op-brengstwaarde; in hoofdstuk Ila,6 is bedrijfswaarde gedefinieerd als "het toe te rekenen gedeelte van de som der netto cash flows bij voortzetting van de activiteit, rekening houdende met de noodzakelijke vervangingsinvesteringen") . Dit is met name het geval indien het complex vaste activa in overwegende mate bestanddelen bevat die alternatief niet of nauwelijks, aanwendbaar zijn (bijvoorbeeld machines met specifieke kenmerken). De netto opbrengstwaarde bij vrijwillige verkoop (directe opbrengstwaarde) zal voor die componenten de schrootwaarde veelal niet te boven gaan. Naarmate de vaste activa met alternatieve aanwendingsmoge-lijkheden een groter bestanddeel uitmaken van het complex 3 (bijvoorbeeld bepaalde typen 'gebouwen, grond, schepen, niet specifieke machines) zal in het algemeen de opbrengst waarde bij vrijwillige verkoop hoger liggen. De bepaling van de (directe en indirecte) opbrengstwaarde van een complex vaste activa zal veelal slechts met grote toleranties mogelijk zijn. 16. De totale neerwaartse correctie (van de vervangingswaarde naar de opbrengstwaarde van een complex vaste activa) kan slechts op arbitraire wijze worden toegerekend aan de individuele activa die daarvan deel uitmaken. De bepaling van de vervangingswaarde 17» De feitelijke bepaling van de vervangingswaarde vertoont bijzondere kenmerken voor de volgende groepen activa, die dan ook afzonderlijk worden beschouwd. a. Grond- en hulpstoffen, handelsgoederen (alinea I8 t/m .22). b. Halffabrikaat, onderhanden werk, gereed produkt (alinea 23 en 24) . c. Machines en installaties (alinea 25 t/m 35). d. Gebouwen (alinea 36). e. Grond (alinea 37 t/m 39). Grond- en hulpstoffen, handelsgoederen 18. Voor grond- en hulpstoffen en handelsgoederen kunnen aan •inkoopmarktprijzen, facturen van recente aankopen en prijscouranten in het algemeen voldoende betrouwbare gegevens worden ontleend welke als basis voor de bepaling van de vervangingswaarde kunnen dienen. 19. Indien gewoonlijk de feitelijke aankooprijzen afwijken van marktnoteringen en prijscouranten, dient daarmee bij de bepaling van de vervangingswaarde rekening te worden gehouden. Een dergelijke afwijking kan zich voordoen o.a. bij de aankoop van zeer grote of zeer kleine hoeveelheden en bij franco aflevering van de goederen op moeilijk te bereiken plaatsen. 20. In sommige gevallen (b.v. in de collecterende handel) bestaan wel noteringen op de verkoopmarkt, doch ontbreken deze op de inkoopmarkt. Het is in deze gevallen toelaatbaar de vervangingswaarde af te leiden uit de notering op de verkoopmarkt, waarbij rekening moet worden gehouden met het prijsdrukkend effect van het eventuele aanbod van de betreffende (economische) voorraad. 21. De bepaling van de vervangingswaarde van grond- en hulpstoffen en van handelsgoederen kan ingeval van grote assortimenten vrij veel arbeid vergen. Een praktische werkwijze kan zijn om per groep van goederen met eeri verwant waardeverloop e'en of enkele artikelen aan te wijzen waarvan de vervangingswaarde op de aangegeven manier wordt bepaald; de overige artikelen in dezelfde groep worden dan geacht eenzelfde ontwikkeling van de vervangingswaarde te vertonen. Vanzelfsprekend eist de indeling in groepen enige aandacht; 4 de veronderstelling van verwant prijsverloop moet de werkelijkheid redelijk benaderen. 22. Een ande.re werkwijze voor de bepaling van de vervangingswaarde van grote assortimenten is gebruik te maken vah mathematische steekproeven. De gewogen gemiddelde waardeontwikkeling van een aantal uit één groep a-select getrokken goederen is maatgevend voor de waardemutatie van de gehele groep. De gewenste nauwkeurigheid en betrouwbaarheid van deze waardebepaling per groep is te bereiken via de bepaling van de omvang van de steekproef. Halffabrikaat, onderhanden werk, gereed produkt 23. De vervangingswaarde van halffabrikaat, onderhanden werk en gereed product is opgebouwd uit de vervangingswaarde van de verwerkte grond- en hulpstoffen (alinea lo t/m 22), de bewer-kingskosten gewaardeerd tegen vervangingsprijs enz. 24. Het berekenen van wijzigingen in de vervangingswaarde over een bepaalde periode kan voor halffabrikaat, onderhanden werk en gereed produkt nogal arbeidsintensief zijn. Te denken is aan een zeer groot assortiment, dan wel aan goederen die zijn samengesteld uit zeer grote aantallen verschillende grond- en hulpstoffen en andere kostprijselementen. De methodes die in alinea 21 en 22 zijn aangeduid, kunnen van betekenis zijn. Ook kan gewerkt worden met cijfers die de gemiddelde prijsontwikkeling in een bepaalde periode weergeven: prijsindexcijfers per groep. Een groep kan bestaan uit halffabrikaat, uit onderhanden werk of uit gereed produkt met een waardeverloop dat binnen elke groep verwant is. Een andere mogelijkheid is dat de groepen worden gevormd uit qua waardeverloop verwante kostprijselementen. In dit laatste geval vindt de bepaling van de vervangingswaarde aan he-t eind van een periode plaats door het totaliseren van elke groep kostprijselementen aan het begin van de periode met het betreffende prijsindexcijfer per het eind van die periode. Hieraan verwant is de mogelijkheid gebruik te maken van b.v. de grondstoffactor (het aandeel van de grondstofwaarde in de totale waarde van een. produkt Of een produktgroep). De aanpassing aan het actuele prijsniveau van de grondstoffen wordt dan uitgedrukt in een wijziging van die factor. De bewerkingskosten kunnen b.v. worden ontleend aan de laatst-berekende standaardkostprijs dan wel via één der andere genoemde methodes worden bepaald. In toenemende mate blijken computertoepassingen ten behoeve van de administratie van betekenis te zijn voor het snel uitvoeren van massale bewerkingen, zoals selecteren uit grote, bestanden en het maken van grote aantallen berekeningen. Machines en installaties "25 • De waardeveranderingen die slijtende duurzame produktiemiddelen vertonen, spruiten voort uit wijzigingen in de vraag-en aanbodverhoudingen. Daarin effectueren zich o.m. : a. specifieke prijsveranderingen in de kostprijselementen waarmede de leveranciers van de machines worden geconfronteerd (metaalprijzen, lonen enz.); 5 \ It b. de technologische ontwikkeling, waarop in alinea 27 wordt teruggekomen. 26. Met name bij machines en installaties is het noodzakelijk te onderscheiden tussen technisch identieke en economisch identieke vervanging. Technisch identieke vervanging is aan de orde indien exact hetzelfde actief zou worden aangeschaft; van economisch identieke vervanging is sprake indien een actief zou worden aangeschaft dat in economisch opzicht dezelfde betekenis voor de betreffende onderneming heeft. Bepalend is de economische benadering, niet de technische. Het gaat om de economische waarde van de produktieve prestaties van de activa (ook wel werkeenheden genoemd). 27. Het onderscheid tussen technisch en economisch identieke vervanging is van belang in verband met de technische ontwikkeling die veelal een technologische vooruitgang inhoudt. Op de volgende punten kan dit tot uitdrukking komen: a. lagere prijzen voor technisch identieke activa, veroorzaakt door de technologische vooruitgang in het produktie-proces van de producent vandie activa; met andere woorden de prijsontwikkeling van de geproduceerde machines en installaties blijft achter bij de gewogen gemiddelde prijsontwikkeling van de kostprijselementen; b. de mogelijkheid van produktiemiddelen met een grotere capaciteit, waarvan de aanschafkosten per capaciteits-eenheid lager zijn; c. minder complementaire kosten zijn noodzakelijk bij gebruik van de nieuwe produktiemiddelen (b.v. minder bedienend personeel nodig; goedkoper onderhoud); d. kwalitatief betere produkten bij toepassing van de nieuwe produktiemiddelen. 28. Een nauwkeurig inzicht in het verloop van de prijzen en in de mate van technologische ontwikkeling is gewoonlijk niet continu aanwezig. Intermitterend is dat inzicht er wel, n.l. op de tijdstippen dat de ondernemingsleiding heeft te beslissen omtrent investeringen voor vervanging of uitbreiding . 39. Gegevens omtrent de prijsontwikkeling van machines en installaties zijn met een zekere mate van nauwkeurigheid te ontlenen aan : a. aanbiedingen c.q. inlichtingen van leveranciers; b. recente aankopen door branchegenoten; c. taxatierapporten van deskundigen; d. specifieke indexcijfers, berekend door de onderneming zelf, door branche-organisaties of door statistische bureaus. 30. Voor zover dit in de gegevens vermeld in alinea 29 niet is verwerkt, dient op de aldus bepaalde nieuwwaarde een aftrek te worden toegepast, die het effect der technologische vooruitgang tot uitdrukking brengt. In vele gevallen is het een redelijke veronderstelling dat deze vooruitgang zich geleidelijk en in een matig tempo voltrekt. De ondernemingsleiding zal zich omtrent dat tempo een oordeel moeten vormen aan de hand van de informatie, waarover hij in de vorm van leve-ranciersdocumentatie, beurzen, voorlichting van branche- 6 organisaties kan beschikken. Het tempo van de technologische vooruitgang is niet voor alle branches gelijk. Periodiek dient op schattingen van het tempo een "nacalculatie te worden toegepa3t. (zie alinea 40). 31. In het kader van de actuele waarde is de samenhang tussen afschrijvingsstelsel en technologische ontwikkeling van belang. Al naar de te verwachten economische slijtage dient een afschrijvingsstelsel te worden gekozen dat de waardevermindering wegens de jaar na jaar beschikbaar komende hoeveelheden werkeenheden, goed benadert. In hoofdstuk Ila.l alinea 19 hebben de commissies aan deze keuze aandacht besteed. 32. Indien de technologische vooruitgang zonder schokken en gelijkmatig verloopt, is de schatting van de waarde van de resterende werkeenheden redelijkerwijs mogelijk. De waardestijging per werkeenheid zal steeds achterblijven bij de stijging van het algemene prijsniveau. 33* Als gedeeltelijke vernieuwing (wegens de leeftijdsopbouw binnen het produktie-apparaat) regelmatig en frequent plaatsvindt is nauwkeurig inzicht in de ontwikkeling van de vervangingswaarde per werkeenheid gemakkelijk te verkrijgen. Als voorbeeld kan een autobusbedrijf dienen dat het wagenpark jaarlijks met een ongeveer gelijk aantal wagens vernieuwt Omtrent de ontwikkeling van de aankoopprijs bestaat afdoende duidelijkheid; de bijkomende kosten (zoals verbruik en onderhoud) zullen bij de keuze van merk en type van belang zijn en met de ervaringscijfers worden vergeleken. Een goed inzicht in de (trendmatige) ontwikkeling is zo verkregen. 34. Zodra de technologie in een branche met een schok vooruitgaat, veranderen de economische verhoudingen eveneens schoksgewijs en kan de vervangingswaarde van de betreffende activa onverwacht scherp dalen. Dergelijke schoksgewijze veranderingen kunnen de ondernemingsleiding niet ontgaan. Ook in die situatie dient de vervangings waarde zo goed mogelijk te worden benaderd. 35 • Soms is in het geval van een schoksgewijze verandering als bedoeld in alinea 3^» benadering van de vervangingswaarde vanuit de resterende werkeenheden zinvol. Het volgende voorbeeld is ontleend aan de luchtvaart. Bij het aan de markt komen van nieuwe typen vliegtuigen zijn de geschatte totale exploitatiekosten per ton/km in principe bepalend. De vervangingswaarde van een vliegtuig van het oude type is dan het produkt van het aantal nog te verwachten ton/km's en de totale exploitatiekosten per ton/km van het nieuwe type, verminderd met de geschatte complementaire kosten van hét oude type vliegtuig die vereist zullen zijn om de verwachte ton/km's nog te doen leveren. In dit voorbeeldiis aangenomen dat de residuwaarde van het oude vliegtuig aan het einde van de exploitatieperiode nihil is en dat de ton/km*s van het oude type dezelfde opbrengst hebben als de ton/km's vap het nieuwe type. 7 Gebouwen 36. Veel van wat hiervoor over machines en installaties is geschreven, geldt ook voor gebouwen. Een opvallend verschil is dat de technologische ontwikkeling veel langzamer en met minder hevige schokken verloopt. Er zijn dan ook vrij gedetailleerde en vrij nauwkeurige gegevens voorhanden. Daarbij is overigens aan te tekenen dat het bepalen van de vervangingswaarde niet overeenkomt met de vaststelling van de herbouwwaarde. Ook bij gebouwen gaat het om de waarde voor de onderneming van de resterende werkeenheden en speelt het onderscheid tussen technisch identieke en economisch identieke vervanging een rol. Grond 37« Grond wordt hier alleen beschouwd i.n zijn functie van vestigingsplaats van de onderneming. De actuele waarde kan op verschillende wijzen worden bepaald: - door afleiding uit prijzen welke voor grond op in nabijheid gelegen terreinen welke voor de vestiging van de betreffende onderneming in aanmerking zouden komen, dienen te worden betaald; - door kapitalisatie van de erfpachtscanon, welke voor soortgelijke grond in de naaste omgeving moet worden betaald; - door een periodieke taxatie van de bedrijfswaarde door deskundigen. 38. De verkoopwaarde kan voor grond die als vestigingsplaats in gebruik is, belangrijk hoger zijn dan de actuele waarde. Voor deze situatie wordt verwezen naar hetgeen in alinea 43 is opgemerkt. 39. Bij het beoordelen van de nauwkeurigeheid van de bepaling van de actuele waarde van grond, mag ermee worden gerekend dat afschrijven (wegens gebruik van werkeenheden) niet plaatsvindt. De waarde van de grond heeft derhalve geen invloed op de bepaling van het resultaat; uiteraard is de waarde wel van betekenis voor de vermogensvoorstelling. Slotopmerkingen 40. Het is denkbaar dat onder omstandigheden gedurende enkele jaren de actuele waarde, naar achteraf blijkt, met wat grotere toleranties is benaderd dan de intentie was. Bij tijd en wijle komen waarschijnlijk concrete gegevens beschikbaar; deze zijn in ieder geval beschikbaar als de feitelijke verkoop resp. vervangingsinvestering plaatsvindt en gewoonlijk reeds daaraan voorafgaand, n.l. zodra de verkoop of vervanging reëel (en dus gedocumenteerd) wordt overwogen. Alsdan dient de actuele waarde te worden bijgesteld. 41. Misschien komen er situaties voor waarin schatting van de vervangingswaarde aan de hand van specifieke gegevens tijdelijkl 8 niet redelijk mogelijk is. De commissies zijn van oordeel dat dan de algemene prijsindex, onder aftrek van de geschatte invloed van de technologische ontwikkeling, een benadering van de wijzigingen in de actuele waarden geeft die acceptabel kan zijn. 42. Voor de bepaling van de actuele waarde geldt de eis van de stelselmatigheid. In beginsel zal een vaste gedragslijn moeten worden gehanteerd met betrekking tot de wijze waarop de actuele waarde wordt vastgesteld. 43^ De verkoopwaarde van gebouwen in lege staat en van de grond vormen naar het oordeel van de commissies in het algemeen geen grondslag voor de bepaling van de actuele resp^, de vervangingswaarde op grond van de volgende overwegingen: - de vermogensvoorstelling van een onderneming bedoelt normaliter niet de liquidatiewaarde van de onderneming of van onderdelen van de onderneming weer te geven (zie ook hoofdstuk la, alinea 20); - voortzetting van de ondernemingsactiviteiten voor onbepaalde tijd is uitgangspunt bij de hantering van de waarderingsgrondslagen voor de jaarrekening, tenzij het tegendeel uitdrukkelijk blijkt (zie Ia, alinea l8), zodat de waarde bij een andere bestemming dan die binnen de onderneming in di-t kader niet relevant is. Voorbeeld: de actuele waarde van grond, gelegen in een woon- of zakencentrum, welke eigendom is van een daarop gevestigde industriële onderneming, wordt niet bepaald door de verkoopwaarde welke zou kunnen worden gerealiseerd bij verkoop ten behoeve van de woningbouw of de vestiging van een bankfiliaal. Indien de verkoopwaarde, na aftrek van alle door de verkoop veroorzaakte lasten, zoals verplaatsingskosten en kosten van afvloeiing van personeel alsmede de eventuele als gevolg van de verkoop verschuldigde belastingen de actuele resp. vervangingswaarde van de betrokken activa in belangrijke mate overtreft, dient naar het oordeel van de commissies inzicht in de betekenis van dit verschil voor de vermogenspresentatie te worden gegeven. BEGRIPPEN, GEHANTEERD BIJ DE BEPALING VAN VERMOGEN EN RESULTAAT dr. J. Klaassen BEGRIPPEN GEHANTEERD BIJ DE BALANSWAARDERING VAN NIET-MONETAIRE ACTIVA - historische kosten: de in het verleden betaalde prijs van activa (eventueel na aftrek van een deel wegens afschrijving) - vervangingspri jzen: huidige prijzen op de inkoopmarkten - directe opbrengstwaarde: te bedingen huidige prijs op de verkoopmarkt - indirecte opbrengstwaarde van een produktiemiddel; contante waarde van verwachte opbrengsten die zullen worden verkregen door verkoop van de produkten van het produktiemiddel - actuele waarde; vervangingsprijs of opbrengstwaarde voor zover die lager is (de hoogste van directe en indirecte opbrengstwaarde is bepalend voor de opbrengstwaarde) - historische kosten, gecorrigeerd met koopkracht-index: waardering tegen een zodanige hoeveelheid geld van huidige koopkracht, als overeenkomt met de in het verleden betaalde koopkracht besteed aan de aankoop van het betreffende acti-vnm INSTANDHOUDINGSDOELSTELLINGEN Dit zijn criteria voor de bepaling van de hoeveelheid vermogen die men in stand wil houden, alvorens van winst kan worden gesproken. De hierna besproken instandhoudingsdoelstellingen worden in hoofdstuk IV met een voorbeeld toegelicht. INSTANDHOUDINGSDOELSTELLING 1: Historische kosten Indien en voor zover er aan het einde van de periode meer vermogen getoond wordt dan aan het begin van de periode, is er winst! D.w.z. elke nominale vermogenstoename is winst. Ten aanzien van het tijdstip waarop vermogenstoename winst wordt, kan men onderscheid maken tussen twee benaderingen: a. vermogenstoename wordt pas winst bij realisatie ervan (d.w.z. door verkoop en het leveren van de prestaties); b. vermogenstoename wordt winst zodra deze wordt geconstateerd. ad a Traditionele jaarrekening op basis van historische kosten of balans tegen actuele waarden, W. en V. tegen historische kosten. ad b Totale vermogenstoename is winst, bij balanswaardering tegen actuele waarden (in dat geval is er geen herwaarderingsreserve). Binnen deze instandhoudingsdoelstelling zijn er nog diverse variaties, o.a. ten gevolge van mogelijke verschillen in voorraadwaardering en gehanteerde afschrijvingsmethoden. INSTANDHOUDINGSDOELSTELLING 2: Actuele waarden Algemene typering: Indien en voor zover er aan het einde van de periode meer vermogen getoond wordt dan nodig is voor de instandhouding van de onderneming (in een bepaalde vorm), is het meerdere winst. Vormen van instandhouding a. de normale voorraden niet-monetaire activa (vaste activa en voorraden) b. de werkelijke voorraden niet-monetaire activa (vaste activa en voorraden) c. a of b, voor zover gefinancierd met eigen vermogen. ad a Deze methode impliceert een onderscheid tussen normale voorraden en excessieve voorraden, respectievelijk voorraadtekorten. -2- "Normale voorraden" zijn de voorraden die blijvend voor de bedrijfsuitoefening nodig geacht worden. Op grond van dit onderscheid worden de prijsstijgingen/-dalingen van normale voorraden rechtstreeks naar/van het vermogen (herwaardering) geboekt. Op excessieve voorraden respectievelijk voorraad-tekorten kan men zogenaamde voorraad-resultaten behalen (d.w.z. prijsstij-gingen/- dalingen leiden tot resultaat). Ingeval dit stelsel niet alleen op voorraden maar ook op vaste activa wordt toegepast, dient men een "normale" voorraad vaste activa vast te stellen. Ingeval van prijsstijging van de éictiva is er, wanneer de werkelijke voorraad vaste activa lager is dan de normale voorraad, een verlies, dat men inhaalafschrijving noemt. Voorbeeld: Stel, men beschouwt als "normale" voorraad de hoeveelheid prestaties, geïncorporeerd in een nieuw produktiemiddel, aanschafprijs ƒ 100.000, levensduur 10 jaar. Na 3 jaar treedt een prijsstijging van 10% op. Aangenomen, dat men op dat moment nog 7/10 van het duurzaam produktiemiddel heeft, dan is een inhaalafschrijving nodig van 3/10 x 10% van ƒ 100.000 - ƒ 3.000. De toekomstige afschrijvingen worden ƒ 11.000 in plaats van ƒ 10.000 per jaar. In totaal wordt ƒ 110.000 afgeschreven, juist voldoende om het gehele nieuwe duurzame produktiemiddel te vervangen. ad b Indien men zich bij de winstbepaling op de werkelijke voorraden baseert, wordt het verschil tussen opbrengsten en vervangingskosten als winst beschouwd en de herwaardering van de aanwezige voorraden als vermogensmutatie, die buiten de winst wordt gelaten. Bij deze benadering speelt het begrip "normale" geen rol. ad c De gedachte is opgekomen, dat bij toepassing van methode a of b de winst (ingeval van waardestijgingen) te laag wordt voorgesteld, omdat de herwaardering buiten de winst wordt gehouden, ook al zijn de activa (gedeeltelijk) met vreemd ververmogen gefinancierd. Voor zover de activa met vreemd vermogen zijn gefinancierd, kan men de daarop betrekking hebbende herwaardering echter als "uitkeerbaar" beschouwen, indien men de oorspronkelijke financiële structuur (- verhouding eigen vermogen : vreemd vermogen) wil en kan handhaven. In dat geval wordt dan het deel van de herwaardering van activa dat met eigen vermogen is gefinancierd, als vermogensmutatie beschouwd? het deel dat met vreemd vermogen is geCinancierd wordt als winst aangemerkt. Bij deze benadering komt de vraag op, op welke wijze men kan vaststellen, hoe bepaalde activa zijn gefinancierd. Daarbij kunnen globaal 2 benaderingen worden onderscheiden. -3- Bij de benadering van de partiële financiering wordt aangenomen dat, voor zover mogelijk, de vaste activa met eigen vermogen zijn gefinancierd. Is er meer eigen vermogen, dan wordt geacht dat dit is gebruikt voor financiering van voorraden etc. Bij de benadering van de integrale financiering neemt men aan dat de totale vermogensverhouding (= verhouding Eigen Vermogen mogen : Vreemd Vermogen) ook voor elk van de activa geldt. Enige algemene opmerkingen met betrekking tot instandhoudingsdoelstelling 2 a. Men kan met deze varianten diverse vormen van voorraadwaardering combineren, waarbij wel de balanswaarde van de voorraden en de herwaarderingsrekening, maar niet de winst wordt beïnvloed. b. De hoogte van de actuele waarden bepaalt de omvang van de herwaarderingsrekening en de winst. c. Bij waardebepaling van vaste activa is het noodzakelijk het begrip vervangingswaarde nader te definiëren, in verband met technologische veranderingen, waardoor in de toekomst technisch niet-identieke vervanging plaatsvindt. Deze technologische veranderingen kunnen maar zeer ten dele in indexcijfers worden aangebracht. Mogelijke oplossingen: op basis van kostprijsvergelijkingen van produkten, of: aanpassing van indexcijfers en taxaties. d. Variant 2 (niet-hanteren van normale voorraden) wordt in Groot-Brittannië Current C^ost Accounting genoemd, waarbij niet zozeer de instandhouding van het vermogen centraal staat, alswel het tonen van de kosten tegen huidige prijzen. In de Verenigde Staten is aanvullende informatie verplicht op basis van VARIANT 2. INSTANDHOUDINGSDOELSTELLING 3: Handhaving van de koopkracht van het eigen vermogen Men kan hier twee varianten onderscheiden, afhankelijk van het gehanteerde "vermogens"-begrip: a. handhaving van de koopkracht van het vermogen,gewaardeerd tegen historische prijzen; b. handhaving van de koopkracht van het vermogen, gewaardeerd tegen actuele prijzen. ad a Handhaving van de koopkracht van het vermogen, gewaardeerd tegen historische prijzen (in Angelsaksische landen C_urrent Purchasing Power Accounting genoemd), houdt in 4 - waardering van niet-monetaire activa tegen historische kosten, gecorrigeerd met koopkrachtverandering vanaf moment van aankoop tot moment van balanswaardering; - waardering van monetaire activa en passiva tegen nominale waarde en opwaardering van het eigen vermogen met de koopkrachtdaling van een periode (buiten de winst om). Voor zover het eigen vermogen meer is gestegen dan nodig was voor de instandhouding van de koopkracht ervan, is dit winst. In deze benadering maakt men winst ten gevolge van het feit dat de schulden de monetaire activa overtreffen, of verlies voor zover de schulden kleiner zijn dan de monetaire activa. Dit blijkt uit onderstaand voorbeeld. B A L A N S Vaste activa en voorraden a Monetaire activa b a+b Eigen vermogen Schulden = c d c + d Jaarlijks worden a en c automatisch in waardering verhoogd met de stijging van het algemeen prijsindexcijfer. Als a > c dan is het vermogen meer gestegen dan nodig is voor instandhouding van de koopkracht van c. Er is dan een monetaire schuldenpositie (d.w.z. d > b) waarop een winst wordt genoteerd. Als a '< c dan dient meer vermogen in stand te worden gehouden dan automatisch via opwaardering van a wordt bereikt. Er is dan een monetaire vorderingenpositie waarop verlies wordt geleden (immers b > d indien a < c , omdat a+b = c+d ad b De tweede variant baseert de balanswaardering van de niet-monetaire activa op actuele waarde en vergelijkt de benodigde stijging van het eigen vermogen met de waargenomen stijging als gevolg van waardestijgingen van niet-monetaire activa. In het kader van bovenstaand voorbeeld wordt "ervan uitgegaan dat de stijging van a als gevolg van specifieke waardeveranderingen wordt vergeleken met de stijging van c, nodig om de algemene koopkrachtdaling te compenseren. Als de stijging van a kleiner is dan de stijging van c, dan dient het verschil ten laste van het resultaat te worden aangevuld. Deze variant wordt verdedigd als aanvulling op instandhoudingsdoelstelling 2. 5 III. ENKELE ALGEMENE BEGRIPPEN DIE VOOR ELK DER INSTANDHOUDINGS-k DOELSTELLINGEN VAN BELANG ZIJN Latente belastingverplichtingen zijn in de toekomst (waarschijnlijk) verschuldigde belastingen die men kan voorspellen, omdat ze verband houden met reeds opgetreden omstandigheden. Voorbeeld: Als gevolg van hantering van handhavingsdoelstelling 2, die door de fiscus niet wordt erkend, ontstaat er een hogere belastingdruk (uitgedrukt als percentage van de bedrijfseconomische winst). Immers, de bedrijfseconomische winst is (bij prijsstijging) permanent lager dan de fiscale winst. Aangezien uiteindelijk de gehele herwaardering buiten de bedrijfseconomische winst blijft, maar wel (in de toekomst) deel gaat uitmaken van de fiscale winst, zal bij een tarief van 50%> de helft van de herwaardering worden wegbelast (naast de winstbelasting over de bedrijfseconomische winst). Op grond daarvan wordt gepleit voor het tonen voor een post "belastinglaten-tie", als voorziening voor deze (voorwaardelijke) verplichting. Deze kan uit verschillende bronnen worden geput. De realisatieconventie houdt in dat opbrengsten pas worden genomen in de periode waarin de betrokken produkten door de onderneming zijn geproduceerd, voor zover ze zijn verkocht. Bij produktie op voorraad is het realisatiemoment het moment van verkoop. Bij produktie op bestelling is het realisatiemoment het gereedkomen van Teen deel van7 hit produkt. Op grond van het voorgaande zijn: - ongerealiseerde vermogensstijgingen geboekte waardestijgingen op nog niet verkochte voorraden; - gerealiseerde voorraad-resultaten waardestijgingen, die door verkoop van de betreffende voorraden in cash-flow zijn omgezet, Soms worden deze schijnwinst genoemd. Het verband tussen diverse begrippen kan als volgt worden aangegeven bij waardering van activa tegen ACTUELE WAARDE: Totale vermogensstijging Mutatie in ongerealiseerde vermogensstijging Gerealiseerde vermogensstijging (ook wel genoemd winst volgens historische kosten) Gerealiseerde voorraadresultaat (schijnwinst) Winst op basis van actuele waarde 6 Verder geldt: Vermogen op basis van actuele waarde = vermogen op basis van historische kosten + ongerealiseerde vermogensstijgingen. Methoden ter bepaling van de actuele waardet Vooral voor duurzame produktiemiddelen kan het moeilijk zijn, voldoende informatie over actuele waarden te verkrijgen. Waardering tegen vervangingswaarde impliceert oriëntatie op huidige prijzen van de prestaties die de aanwezige duurzame produktiemiddelen nog kunnen leveren. Daartoe dient met technische ontwikkeling, waardoor economische veroudering optreedt, rekening te worden gehouden. In het onderstaande zal kort worden aangegeven in hoeverre dat bij een een belangrijke bron van externe informaties over huidige inkoopprijzen, nl. bij indexcijfers berekend door het C.B.S., gebeurt. In ons land wordt voor de bouwnijverheid slechts één reeks prijsindexcijfers gepubliceerd, namelijk de zogenaamde globale indexcijfers voor de bouwkosten van woningen. Deze indexcijfers zijn gebaseerd op de ontwikkeling van de bouwsommen (aanneem-sommen) yan woningen, waarbij zoveel mogelijk correcties zijn aangebracht voor inhoudsverschillen en kwaliteitsverbeteringen. Blijkens het C.B.S. acht men de ontwikkeling van dit indexcijfer tevens een goede benadering voor de prijsontwikkeling in de utiliteitsbouw. Het bovenstaande houdt in, dat bij de berekening van dit indexcijfer rekening is gehouden me-t de technische ontwikkeling inde bouwnijverheid voor zover het de toepassing van materialen en dergelijke betreft. Eveneens is rekening gehouden met produktiviteitsstijging in de bouwnijverheid. Dit indexcijfer is echter nog slechts een eerste aanzet voor de berekening van de vervangingswaarde van gebouwen bij technische ontwikkeling, namelijk voor zover de output per kubieke meter gebouw gelijk blijft. Wanneer echter een nieuwe bouwwijze tot grotere efficiency in het gebruik leidt zal nog een additionele correctie moeten plaatsvinden. Voorts zijn de bedoelde indexcijfers sedert 1969 inclusief B.T.W., waardoor de bedrijven die de betaalde B.T.W. kunnen aftrekken, het indexcijfer moeten corrigeren. De indexcijfers voor groothandelsprijzen die voor diverse branches (waaronder de machine-industrie) worden berekend, vormen gewoonlijk het gewogen gemiddelde van de prijsindexen van groepen produkten. Deze indexcijfers zijn bedoeld om het prijsverloop van een qua samenstelling en wegingsfactoren gelijkblijvende groep produkten te meten. Bij veranderingen in kwaliteit wordt nagegaan of er sprake is van een prijsstijging, door vergelijkin van de prijzen van de produktiefactoren die voor het oude en voor het nieuwe produkt nodig zijn. Indien nieuwe produkten worden voortgebracht, worden deze (al dan niet onder herrekening van de reeks oude prijsindexcijfers) in het pakket, waarover het indexcijfer wordt berekend, opgenomen. De prijsindexcijfers van deze groep meten dus de prijsstijging van een gelijkblijvend pakket produkten en houden derhalve 7 slecht's rekening met de technische ontwikkeling die zich bij de producenten van deze produkten voordoet, voor zover deze tot uitdrukking komt in lagere aanbiedingsprijzen. Er wordt niet gepoogd via het "gebruiksnut" (bijvoorbeeld de produktie-capaciteit van een machine) oude en nieuwe kwaliteiten aan elkaar te relateren. Bij geheel nieuwe produkten worden nieuwe reeksen samengesteld, die niet geheel vergelijkbaar zijn met de oude. Deze prijsindexcijfers bevatten geen component die rekening houdt met de veranderingen in de bruikbaarheid van de produkten voor de gebruikers, die een gevolg zijn van capacitei vergroting of van besparing op complementaire kosten. Voorts worden indexcijfers van invoerprijzen door het C.B.S berekend (bijvoorbeeld voor bepaalde soorten machines). De daarvoor gevolgde benadering wijkt slechts weinig af van de methode die voor de bepaling van de indexcijfers van groothandelspri jzen in het binnenland wordt gehanteerd. Deze indexcijfers zijn uit de prijsgegevens van verschillende landen opgebouwd. De betreffende indexcijfers van invoerprijzen worden alleen schriftelijk door het C.B.S. verstrekt en niet afzonderlijk gepubliceerd. Voor vele soorten ingevoerde machines berekent het C.B.S geen prijsindexcijfers. Voor zover indexcijfers van invoerprijzen ter beschikking zijn, vertonen deze met betrekking tot hun bruikbaarheid voor de bepaling van de vervangingswaarde op grond van de berekeningsmethode dus dezelfde gebreken als de indexcijfers van binnenlandse groothandelsprijzen, maar daarnaast kan het bezwaarlijk zijn dat deze indexcijfers zijn gebaseerd op prijzen van machines uit verschillende landen. Dit bezwaar doet zich met name voor indien de prijsontwikkeling per land sterk verschilt. - o - IV. VOORBEELDEN TER ILLUSTRATIE VAN DE GENOEMDE INSTANDHOUDINGS-DOELSTELLINGEN Gegevens; Onderneming A is opgericht per 31 december 1971* Na diverse activiteiten wordt per 1 januari 1973 de volgende balans opgemaakt. Gebouw Machines Grondstoffen Kasmiddelen ƒ M II II ƒ. Balans per 1-1-1973 100.000 100.000 50.000 200.000 450.000 Aandelenkapitaal Hypotheek Crediteuren ƒ II II 4 300.000 100.000 50.000 450.000 De. op de balans voorkomende grondstoffen zijn ingekocht a ƒ 1,-- per kg. In 1973 wordt ingekocht: Grondstoffen 100.000 kg a ƒ 1,— per kg + »• »» 100.000 kg a ƒ 2 , — per kg Aan crediteuren betaald ƒ I5O.OOO Betaalde directe lonen ƒ 100.000 Overige betaalde kosten ƒ 100.000 Geproduceerd worden: 5.000 eenheden produkt, waarvan 4.000 eenheden worden verkocht a ƒ 100 per stuk. In verband daarmee is ontvangen: ƒ 3OO.OOO en nog te vorderen ƒ 100.000. Per eenheid produkt wordt de volgende kostprijs gehanteerd: grondstoffen (30 kg) ƒ 3 0 ,— lonen ƒ 20,-- afschrijvingen ƒ 2,80 overige kosten ƒ 20,-- ƒ 72,80 De eindprodukten worden geactiveerd exclusief overige kosten. Het gebouw wordt in 26 jaar lineair afgeschreven; de machine heeft een economische levensduur van 11 jaar en wordt lineair afgeschreven (ie afschrijvingsjaar was 1972). Gebouw en machines zijn eind 1971 aangekocht voor respectievelijk ƒ 104.000 en ƒ 110.000. 9 Per 1 juli 1973 is de prijs op de inkoopmarkt voor grondstoffen gestegen tot ƒ 2 , — per kg; de prijzen van machines zijn begin 1973 met 10% gestegen. INSTANDHOUDINGSDOELSTELLING 1 Historische kosten De resultatenrekening en eindbalans per 31 december 1973 gebaseerd op historische kosten zien er als volgt uit: Balans per 31-12-1973 (vóór winstverdeling) Gebouw Machines Grondstoffen Produkten Debiteuren Kasmiddelen L 96.000 90.000 200.000 52.800 100.000 150.000 688.800 Aandelenkapitaal Hypotheek o/g Crediteuren Winst ƒ 300.000 " 100.000 " 200.000 " 88.800 ƒ 688.800 Resultatenrekening Opbrengst Kosten van de verkopen: Grondstoffen 120.000 kg a ƒ 1,— Lonen 4.000 a ƒ 2 0 ,— Afschrijvingen 4.000 a ƒ 2,80 Overige kosten ƒ 120.000 " 80.000 " 11.200 " 100.000 ƒ 400.000 ƒ 311.200 Winst ƒ 88.800 Opmerking 1: Van de afschrijvingen van ƒ 14.000 is ƒ 2.800 als kosten van een toekomstige periode geactiveerd, omdat de produkten nog niet zijn verkocht. Opmerking 2; De overige kosten zijn geheel ten laste van 1973 gebracht, omdat ze niet worden geactiveerd. Opmerking 3 ? De fifo-conventie is hier gehanteerd. INSTANDHOUDINGSDOELSTELLING 2: Actuele waarde Gegevens conform instandhoudingsdoelstelling 1. Aan-vullende gegevens : De prijs van de grondstoffen is per 1 juli gestegen tot ƒ 2,-- per kg. 10 vóór 1 juli na 1 juli Inkopen 100.000 kg 100.000 kg Verbruik Verkopen 75.000 60.000 = 2000 eenheden 75.000 60.000 = 2000 eenheden De ondernemingsleiding neemt aan dat de normale voorraad (zowel van grondstoffen als van het grondstoffenbestanddeel eindprodukten) totaal 100.000 kg is. Als gevolg van de prijsstijging wordt de kostprijs per produkt tegen actuele waarde (excl. overige kosten): Oorspronkelijk (tot 1/7) Grondstoffen: 30 kg a ƒ 1,— Lonen Afschrijvingen ƒ 3 0 ,— " 20,-- " 3,— ƒ 5 3 .— Na prijsstijging 30 kg a ƒ 2,-- ƒ 60,-- " 2 0 ,— " 3,— ƒ 83,— De Grondstoffenrekening, de Produktenrekening en de Herwaarderingsrekening van de goederen vertonen nu het volgende beeld: 1/1 balans tot 1/7 inkopen 1/7 herwaardering na 1/7 inkopen Tot aal ƒ II II II ƒ_ Grondsto 50.000 .100.000 75.000 200.000 425.000 ffenrekening tot 1/7 verbruik na 1/7 verbruik 31/12 saldo naar balans = 100.000 kg Totaal ƒ II II ƒ 75.000 150.000 200.000 425.000 Produktenrekening tot 1/7 produktie 2500 X ƒ 53,-- 1/7 herwaardering 500 X ƒ 3 0 ,— na 1/7 produktie 2500 X ƒ 83,-- Totaal ƒ II II ƒ_ " 132.500 15.000 207.500 355.000 tot 1/7 verkopen 2000 X ƒ 5 3 ,— na 1/7 verkopen 2000 X ƒ 8 3 ,— saldo naar balans 1000 X ƒ 83,- Tot = = = aal ƒ II II 4 106. 166 83. 355. . 0 00 . 0 00 . 0 00 0 0 0 Herwaarderingsr ekenin.B: .coederen 1/7 75.000 X ƒ 1/7 15.000 X ƒ 1/7 10.000 X ƒ 1,— 1,-- 1,-- = ƒ 75.000 = " 15.000 = " 10.000 11 Daar de prijs per 1 juli met ƒ 1,-- per kg stijgt keli jke voorraad opgewaardeerd met ƒ 1,— per kg; tot een herwaardering van ƒ 90.000 (ƒ 75.000 bij g ƒ 15.000 bij produkten), maar de onderneming heeft voorraad dan de normale voorraad van 100.000 kg, n 90.000 kg. Ten gevolge van de prijsstijging zal voor de aan-vu deze voorraad tot 100.000 kg in de toekomst ƒ 10. moeten worden betaald dan het geval zou zijn gewee de onderneming ervoor had gezorgd voortdurend de n raad aan te houden. Dit bedrag van ƒ 10.000 is een dat als een speculatief negatief voorraadresultaat beschouwd. Het wordt als volgt op een rekening voo taten geboekt: wordt de wer-dit leidt rondstoffen, minder in 1. slechts H i n g van 000 meer st indien ormale voor-verlies , wordt rraadresul- Voorraadrgsultaten 1/7 herwaardering 10.000 X ƒ 1,— ƒ 10.000 N.B. Bovenstaande benadering houdt in dat: - de werkelijke voorraad wordt opgewaardeerd; - bij prijsstijging de herwaardering over de normale voorraad aan de herwaarderingsreserye wordt toegevoegd; - het verschil tussen (Debet) opwaardering en (Credit) toevoeging aan de herwaarderingsreserve als voorraadresultaat wordt beschouwd (positief of negatief). De vaste activa worden tegen vervangingswaarde gewaardeerd. Ook de afschrijvingen zijn daarop gebaseerd. De opwaardering met 10% per begin januari leidt tot de volgende boekingen: 1 /1 2/1 balans herwaardering ƒ II Machinq 100.000 , 10.000 1973 afschrijving 31/12 naar balans ƒ II 11.000 99.000 31/12 naar balans Herwaardering machine ƒ 11.000 2/1 herwaardering boekwaarde 2/1 inhaalafschrij-ving ƒ II 10.000 1.000 12 VARIANT 1 De balans tegen actuele waarde toont per 31 december 1973 het volgende beeld: Gebouw Machine Grondstoffen Produkten Debiteuren Kas Balans per ƒ " ƒ_ 96.000 99.000 200.000 83.000 100.000 150.000 728.000 31-12-1973 (VARIANT Aandelenkapitaal 1) Herwaarderingsrekenin (machine/voorraden Hypotheek o/g Crediteuren Winst ) ƒ g II II II II ƒ_ 300.000 111.000 100.000 200.000 17.000 728.000 Resultatenrekening op basis van actuele waarde (VARIANT l) Opbrengst Kosten van de verkopen: tot 1/7 2000 X ƒ 53 na 1/7 2000 x ƒ 83 Overige kosten Transactiewinsten Voorraadresultaat Inhaalafschrijving ƒ 400.000 = ƒ 106.000 = " 166.000 " 100.000 -/- ƒ 10.000) -/- " 1.000) " 372.000 ƒ 28.000 11.000 Winst ƒ 17.000 VARIANT 2 (winstberekening gebaseerd op werkelijke voorraden wijkt slechts van VARIANT 1 af door het ontbreken van voorraadresultaten en inhaalafschrijvingen in de resultatenrekening. Deze worden als het ware via de herwaarderingsreserve geboekt. Resultatenrekening (VARIANT 2) Opbrengst Kosten van de verkopen: tot 1/7 2000 X ƒ 53 na 1/7 2000 x ƒ 83 Overige kosten = ƒ 106.000 = " 166.000 ƒ 272.000 " 100.000 ƒ 400.000 ƒ 372.000 Winst ƒ 28.000 13 Herwaarderingsreserve (VARIANT 2) Goederen: 90.000 x ƒ 1,-- (op basis van werkelijke voorraad per 1/7) Machines 10% van ƒ 100.000 ƒ 90.000 " 10.000 ƒ 100.000 Balans per 31.-12 tegen actuele waarde (VARIANT 2) Gebouw Machine Grondstoffen Produkten Debiteuren Kas f 96.000 ' 99.000 • 200.000 • 83.000 • 100.000 • 150.000 ƒ 728.000 Aandelenkapitaal ƒ 3OO.OOO Herwaarderingsrekening " 100.000 Hypotheek o/g " 100.000 Crediteuren " 200.000 Winst " 28.000 ƒ 728.000 VARIANT 3 (rekening houdend met de financiële struktuur) Neem aan dat de verhouding Eigen Vermogen-Vreemd Vermogen van 2 : 1 wordt nagestreefd. Op basis van de gedachte van de integrale financiering (en overigens uitgaande van VARIANT 2) is dan 2/3 van de herwaardering voldoende voor continuïteit van de onderneming, 1/3 van de herwaardering kan dus als verteerbaar inkomen worden beschouwd. Volgens sommigen dient men hierbij de realisatieconventie te volgen. Winst bestaat uit: winst volgens VARIANT 2 plus 1/3 van de gerealiseerde waardestijging. Aannemende dat de stoffenrekening bi per 1 juli geherwa kg per 31 december Van de waardestijg derhalve ƒ 6O.OOO Met betrekking tot door de prijsstijg schrijvingen zijn is dus ƒ 800,-- pr De totale gerealis Hiervan kan 1/3 al Deze wordt gewoonl fifo-conventie wordt toegepast (zie grond-j VARIANT 1) kan men zeggen dat van de totaal ardeerde voorraad van 90.000 kg nog 3O.OOO in voorraad is. ing van ƒ 90.000 uit hoofde van voorraden is gerealiseerd. de duurzame produktiemiddelen geldt, dat ing ƒ 0,20 per eenheid produkt extra af-ontstaan. Door verkoop van 4000 produkten ijsstijging gerealiseerd. eerde waardestijging is derhalve ƒ 6O.8OO. s winst worden beschouwd, t.w. ƒ 20.267. ijk financieringswinst genoemd. Een eenvoudige berekening is de volgende: winst op basis van historische kosten - winst op basis van actuele waarde = gerealiseerde waardestijging = ƒ 88.800 - ƒ 28.000 = ƒ 60.800. Ik Indien het gehele vermogen uit vreemd vermogen zou bestaan zou de gehele gerealiseerde waardestijging winst vormen, derhalve zou de winst overeenkomen met die op basis van historische kosten. Op grond hiervan worden resultatenrekening en balans: Resultatenrekening (VARIANT 3) ' Conform VARIANT 2 Transactiewinsten ƒ 28.000 Financieringswinst " 20.267 Winst ƒ 48.267 Balans per 31-12-1973 .(VARIANT 3) Activa conform VARIANTEN 1 en 2 ƒ 728.000 Aandelenkapitaal ƒ 300.000 Herwaarderingsreke- " 79.733 ning Hypotheek o/g " 100.000 Crediteuren " 200.000 Winst " 48.267 ƒ 728.000 INSTANDHOUDINGSDOELSTELLING 3: Koopkrachthandhaving van het eigen vermogen VARIANT 1: Current Purchasing Power Accounting (C.P.P.A.) Nadere veronderstellingen met betrekking tot het inflatieverloop: Duurzame produktiemiddelen aangekocht op tijdstip waarop index voor het algemeen prijsniveau 100 was. Per 1 januari 1973 was deze index 120. Per 31 december 1973 130. De per 1 januari 1973 aanwezige grondstoffen zijn aangekocht toen de index 120 aangaf. De aankoop in 1973 van goederen vond plaats toen de index als volgt was: - 100.000 kg (Ie halfjaar) tegen index 124; - 100.000 kg (2e halfjaar) tegen index 128. Voorts wordt uitgegaan van de fifo-conventie. De overige kosten zijn gemaakt en de opbrengsten zijn gerealiseerd op het moment waarop de index 125 was. 15 Op grond van deze gegevens zou de balans per 1 januari er als volgt uitzien: Balans Gebouw (25/26 X van ƒ 104.000) Machines (10/11 van ƒ 110.000 Grondstoffen Kasmiddelen per 1- 120% X -1- ƒ 120% II II II ƒ •1973 volgens C.P.P.-Account 119.600 120.000 50.000 200.000 489.600 Aandelenkapitaal Overig eigen vermogen Hypotheek o/g Crediteuren in^ ƒ II II II £. 300.000 39.600 100.000 50.000 489.600 Resultatenrekening over 1973 Opbrengsten (13O/125 x ƒ 400.000) Grondstoffenkosten: (50.000 kg X ƒ 1 , — X 130/120) ƒ 5^.200 (70.000 kg X ƒ1,-- X 130/124) " 73.^00 ƒ 127.600 Lonen (4000 x ƒ 20 x 130/125) " 83.200 Afschrijvingen ƒ 11.200 x 13O/IOO " l4.600 Overige kosten ƒ 100.000 x 130/125 " 104.000 Resultaat uit transacties Financieringsresultaat *) ƒ 416.000 -/- Winst ƒ ƒ II ƒ_ 329.400 86.600 4.100 82.500 *) Calculatie Financieringsresultaat Saldo 1/1 netto monetaire positie + 50.000 x ^^^^ön^^^ X ^ vl Ie halfjaar aankoop grondstoffen Kosten en opbrengsten - 50.000 X (125-124) 12? (128-125) + 150.000 x' .^gg ^' 2e halfjaar aankoop grond- - 50.OOG x ^ ^^?on^^^ stoffen ^^° Verschil 16 Debet Credit 1.700 3.600 400 800 5.300 1.200^ 4.100 Balans per Gebouw (24/26 x 130% X ƒ 104.000) Machines (9/11 x 130% X ƒ 110.000 Grondstoffen 130/128 X ƒ 200.000 Gereed produkt Debiteuren Kasmiddelen 31-- f 4 12-1973 volgens C.P.P.-Accounting 124.800 117.000 203.100 55.900* 100.000 150.000 750.800 Aandelenkapitaal ƒ Overig eigen vermogen " Hypotheek o/g " Crediteuren " Winst " L 300.000 68.300* 100.000 200.000 82.500 750.800 VARIANT 2: Balanswaardering tegen actuele waarde Instandhouding van koopkracht beginvermogen Beginbalans toonde een eigen vermogen van ƒ 3OO.OOO. Om dit qua koopkracht in stand te houden is nodig een eindver-mogen van 130/120 x ƒ 300.000 = ƒ 325.000. Het door herwaardering aangegroeide eigen vermogen bedraagt (volgens VARIANT 2, actuele waarde-systeem) ƒ 400.000. Er is derhalve een grotere vermogensstijging dan nodig is om de koopkracht van het eigen vermogen te handhaven. Dus behoeft geen bedrag ten laste -vran het op actuele waarde berekende resultaat te worden gebracht om de koopkracht van het vermogen te handhaven. ) Berekening Grondstoffen Lonen Afschrijvingen ƒ 30.000 X 1 X 130/124 ƒ 20.000 X 130/125 ƒ 2.800 X 130/100 ƒ II tl 31.500 20.800 3.600 ƒ 55.900 **) Het beginvermogen is per 1 januari ƒ 339.600. Om dit in stand te houden moet het nominaal aangroeien tot 130/120 x ƒ 339-600 = ƒ 367.900 (afgerond ƒ 368.3OO). 17 Slotopmerking In de voorgaande voorbeelden zijn de belastingen buiten beschouwing gelaten. Zou men echter aannemen, dat 50% winstbelasting wordt geheven op de winst volgens instandhoudingsdoelstelling 1, dan zouden bij de instandhoudingsdoelstellingen 2 en 3 latente belastingen ontstaan. Dit kan geïllustreerd worden met winstbepaling op basis van actuele waarde (VARIANT 2 ) . De fiscale winst (VARIANT l) is over 1973 f 88.800. Over 1973 moet derhalve worden betaald ƒ 44.400. De bedrijfseconomische winst is ƒ 28.000. Zou deze winstberekening fiscaal zijn toegestaan, dan zou ƒ l4.000 moeten worden betaald. Er moet dus ƒ 30.400 extra worden betaald als gevolg van prijsstijging die fiscaal niet als kosten is op te voeren, maar volgens deze benadering bedrijfseconomisch gezien wèl! In verband daarmee brengt men op de balans onmiddellijk bij waardestijging 50% van de herwaardering naar de voorziening voor latente belastingen. Ingeval van VARIANT 2 zou de creditzijde van de balans derhalve worden: Aandelenkapitaal Herwaardering Hypotheek o/g Voorziening latente belastingen Crediteuren Winst ƒ 4 300.000 50.000 100.000 50.000 200.000 28.000 728.000 In de resultatenrekening kan de belastingpost volgens 2 methoden behandeld worden: a. De gehele te betalen belasting kan ten laste van het resultaat gebracht worden (in dit geval ƒ 44.400). Consequentie: de herwaarderingsreserve blijft op het oude peil. b. "Slechts" 50% van de coimnerciële winst kan ten laste van het resultaat gebracht worden (in dit geval ƒ l4.000). In dit geval dient de extra te betalen belasting uit de voorziening te worden geput. Consequentie: de herwaarderingsreserve wordt voor 50% aan de fiscus uitbetaald. (De post belastingen in de W en V-rekening toont minder belastingen dan men feitelijk verschuldigd is!). Ook bij instandhoudingsdoelstelling 3 is het van belang fiscale latenties te onderkennen. Daarbij komt, 4*t men zich moet afvragen of het eigen vermogen inclusief of excluaief latenties qua koopkracht in stand moet woraen genouden. 18 INHOUDSOPGAVE BEGRIPPEN, GEHANTEERD BIJ DE BEPALING VAN VERMOGEN EN RESULTAAT (dr. J. K l a a s s e n ) . Pagina I Begrippen gehanteerd bij de balanswaardering van niet-monetaire activa 1 II Instandhoudingsdoelstellingen Instandhoudingsdoelstelling 1: Historisch'e kosten 2 Instandhoudingsdoelstelling 2: Actuele waarden 2 Vormen van instandhouding 2 Enige algemene opmerkingen 4 Instandhoudingsdoelstelling "3? Handhaving van de koopkracht van het eigen vermogen 4 III Enkele algemene begrippen die voor elk der instandhoudingsdoelstellingen van belang zijn Latente belastingverplichtingen De realisatieconventie Methoden ter bepaling van de actuele waarde 6 6 6 7 IV Voorbeelden ter illustratie van de genoemde instandhoudingsdoelstellingen 9 Gegevens 9 Instandhoudingsdoelstelling 1: Historische kosten 10 Instandhoudingsdoelstelling 2: Actuele waarde 10 Variant 1 13 Variant 2 (werkelijke voorr.) 13 Variant 3 (fin.struktuur) l4 Instandhoudingsdoelstelling 3: Koopkrachthandhaving van het eigen vermogen 15 Variant 1 (C.P.P.A.) 15 Variant 2 (balanswaardering tegen actuele waarde ) 17 Slotopmerking l8 19 • 1: • --M'.P' ! . : : . r ?••>•< -v ; t l .' ; , i ." : • u > E6 Ontwerp ter discussie 6 7 JANUARI im Exposure Draft 6 7 JANUARY 1976 Internationale Standaarden voor jaarrekeningen (lAS) International Accounting Standards Voorgestelde uitspraak Behandeling yan prijsfluctuaties Proposed Statement Accounting Treatment of Changing Prices ^iBUQTHEEK Voor commentaar uitgegeven door het / Issued for comment by the International Accounting Standards Committee (lASC) Dit ontwerp is door het lASC uitsluitend uitgegeven teneinde reacties te verkrijgen. Het geeft niet noodzakelijkerwijze de opvattingen weer van de besturende organen van de organisaties, die het lASC hebben opgericht. Alvorens als een Uitspraak omtrent Internationale Standaarden voor jaarrekeningen te worden uitgegeven, zal het ontwerp wijziging kunnen ondergaan naar aanleiding van de ontvangen reacties. This draft is issued by the International Accounting Standards Committee for comment only and does not necessarily represent the views of the Governing Bodies of the Founder Members.' The draft may be modified in the light of the comments received before being issued in the form of an International Accounting Standard. Inzending van reacties schriftelijk voor 7 augustus 1976 bij: Comments should be submitted in writing so as to be received by 7 august 1976 and adressed to: Nederlands Instituut van Registeraccountants — Mensinge 2, Postbus 7984, Amsterdam-1011 (Reacties die zijn bestemd om te worden doorgezonden aan en behandeld door het lASC dienen in het Engels te zijn gesteld) De Engelse tekst is de oflBciële versie van de Voorgestelde Uitspraak. The English text is the definitive version of the Proposed Statement. Inhoud par. Contents par. Inleiding 1 Toelichting 2-14 Veranderingen in prijsverhoudingen en in het algemene prijsniveau 2-3 Fluctuaties in specifieke prijzen 4-6 Fluctuaties in het algemene prijsniveau 7-8 Het antwoord op het vraagstuk van de prijsfluctuaties 9-14 Internationale Standaard Nr. .. Behandeling van prijsfluctuaties 15-20 Introduction 1 Explanation 2-14 Changes in the Relationships Between Prices and in the General Level of Prices 2-3 Specific Price Changes 4-6' Changes in the General Level of Prices 7-8 Responding to the Problem of Changing Prices 9-14 International Accounting Standard No. Accounting Treatment of Changing Prices 15-20 Appendix Publications in Different Countries on the Accounting Treatment of Changing Prices (at 10 October 1975) Inleiding Introduction The International Accounting Standards Committee appreciates that the problems of presenting financial statements in accordance with this Exposure Draft are considerable and the Committee is anxious to ensure that the date from which the Standard should become operative is realistic. The accountancy bodies and others to whom this Exposure Draft is addressed are therefore asked to suggest the date on which it is expected to be possible, for companies in their respective countries, to comply with the Standard. In making their proposals they are asked to say whether the Standard could be made operative for all companies at the same time, or whether some different effective date might be set for different categories of companies. Het lASC is er zich van bewust dat bij de opstelling van jaarrekeningen in overeenstemming met dit ontwerp de problemen groot zijn. Het wenst dat de datum van inwerkingtreding een realistische is. Daarom wordt aan de accountantsorganisaties en aan anderen tot wie dit Ontwerp gericht wordt, gevraagd aan te geven met ingang van welke datum vennootschappen in hun respectieve landen, naar verwachting in staat zullen zijn aan de Standaard te voldoen. Verzocht wordt bij deze voorstellen aan te geven of de inwerkingtreding voor alle vennootschappen gelijktijdig zal kuimen geschieden, dan wel of voor verschillende categorieën van vennootschappen verschillende data zullen moeten worden vastgesteld. 1. Deze Uitspraak handelt over de administratieve verwerking die bedoeld is als een antwoord op prijsfluctuaties. Toelichting Veranderingen in prgsrerhoudingen en in bet algemme prijsniveau. 2. Prijzen zijn aan verandering onderhevig. Als gevolg van verschillende economische en sociale krachten, wijzigen zij zich in de tijd. Een verandering in het algemene prijsniveau, zoals die wordt weergegeven door een algemeen prijsindexcijfer weerspiegelt de fluctuaties in de (algemene) koopkracht van het geld. Prijzen voor individuele goederen en diensten kunnen, onafhankelijk van elkaar, belangrijk fluctueren, zelfs in tijden van betrekkelijke stabiUteit in het algemene prijsniveau. 1. This Statement deals with accounting treatments designed as responses to changing prices. Explanation Changes in the Relationships Between Prices and in the General Level of Prices 2. Prices do not remain constant. They change over time as the result of various economic and social forces. A change in the general level of prices, as measured by a general price index, reflects changes in the general purchasing power of money. Individual prices may change significantly, independently of each other, and even during times of relative stability in the general level of prices. 3. In de meeste jaarrekeningen wordt geen rekening gehouden met veranderingen in het algemene prijsniveau of in specifieke prijzen, totdat zij hun weerslag hebben gevonden in gerealiseerde bedragen bij verkoop, dan wel in een opbrengstwaarde beneden de historische kostprijs der voorraden. De noodzaak om de tekortkomingen van de traditionele verantwoordingsmethoden op te heffen, heeft zich op twee aspecten toegespitst: (a) fluctuaties in specifieke prijzen; (b) fluctuaties in het algemene prijsniveau. Fluctuaties in specifieke prijzen 4. Gedurende de periode waarin goederen en andere activa in het bezit zijn van een bedrijfs-huishouding, kunnen fluctuaties in de specifieke prijzen optreden. De term „specifieke prijzen" omvat aankoopprijzen (de prijzen die zouden moeten worden betaald om de activa te vervangen) en verkoopprijzen (de prijzen die de activa op de markt bij verkoop zouden opbrengen). Deze prijzen kunnen fluctueren, los van een fluctuatie in het algemene prijsniveau. 5. Tot de vragen, die door fluctuaties in specifieke prijzen worden opgeroepen, behoren o.m.: (a) Dienen activa in de balans te worden getoond tegen historische kosten of tegen actuele waarde, en hoe dienen de prijsfluctuaties in de jaarrekening te worden verwerkt? (b) Hoe moet worden gehandeld met prijsfluctuaties opgetreden in de periode dat de activa in het bezit van de bedrijfshuis-houding waren, indien die activa gedurende de verslagperiode zijn verkocht of verbruikt? 6. Door een aantal bedrijfshuishoudingen wordt in de jaarrekening rekening gehouden met verhoging of verlaging van vervangingsprijzen in de periode waarin de desbetreffende activa in hun bezit zijn. Deze methode houdt in dat de activa in de balans tegen de actuele vervangingsprijzen 3. Most financial statements are prepared without regard either for changes in the general level of prices, or for changes in specific prices until they are reflected in the amounts realised by sale of goods or in the net realisable value of inventories which have fallen below historical cost. The need to remedy the shortcomings of the traditional accounting approach has focused attention on (a) specific price changes and (b) changes in the general level of prices. Specific Price Changes 4. The specific prices of goods or other assets held by an enterprise may change while such assets are held. The expression "specific prices" includes buying prices (the prices that would have to be paid to replace the assets) and selUng prices (the prices the assets would command on the market if offered for sale). These piices may change whether or not there is a significant change in the general level of prices. 5. The questions posed by changes in specific prices include: (a) should assets held at the balance sheet date be presented at historical cost or at a current value, and how should the changes in prices be reflected in the financial statements? (b) for assets sold or consumed during the accounting period, how should changes in prices of those assets while they were held be dealt with in the financial statements? 6. A number of enterprises prepare financial statements that recognise both increases and decreases in the replacement prices of assets while they are held. That practice involves the presentation of assets in the balance sheet at their current replacement prices, the recognition Bijvoegsel bij discussie-ontwerp 6 van het International Accounting Standards Committee (E6: Behandeling van prijsfluctuaties) 9 nederlands instituut van registeraccountants orde ingesteld bij wet van 28 juni 1962 Begeleidende notitie Verwerking in de jaarrekening van de gevolgen van prijsfluctuaties is van wezenlijke betekenis voor het geven van een juist beeld van resultaat en vermogen. Het bijgaande ontwerp van het lASC snijdt dan ook een belangrijk onderwerp aan. Het ontleent zijn belang niet slechts aan de afwijzing van informatie die uitsluitend op de historische kostprijs is gebaseerd, maar ook en vooral aan de aanzet die wordt gegeven voor een internationale discussie over daarvoor in de plaats tredende waarderingsgrondslagen. In Nederland hebben zowel bedrijfseconomie en accountancy als het bedrijfsleven zich langdurig met het onderwerp beziggehouden. Het bestuur van het Nederlands Instituut van Registeraccountants gaat dan ook gaarne in op de uitnodiging, vervat in par. 14 van het lASC-ontwerp, om nadere uitspraken te doen over de methoden van verwerking van prijswijzigingen, die in de par. 16, 17 en 18 van het ontwerp in nog zeer algemene bewoordingen aan de orde zijn gesteld. De begeleidende notitie is voorbereid door de Commissie van advies inzake jaarverslaggeving van het NIVRA. I. In Nederland is reeds in de twintiger jaren een bedrijfseconomische theorie ontstaan waarin, met het oogmerk zoveel als mogelijk is door middel van de toepassing van theoretische normen de continuïteit van de onderneming te verzekeren, de twee belangrijkste conclusies waren: — dat de kostprijs diende te worden bepaald op basis van de vervangingswaarde van de verbruikte produktiemiddelen, en — dat de winst op diezelfde actuele basis diende te worden bepaald. nura Teneinde een getrouw inzicht te geven in het geïnvesteerde eigen vermogen werd, welhaast natuurlijkerwijze, de norm ontwikkeld dat ook de balanswaardering op diezelfde actuele leest diende te zijn geschoeid. Een aantal Nederlandse ondernemingen is in de loop van tijd tot toepassing van de vervangingswaarde in de jaarrekening overgegaan. Het Tripartite Overleg heeft (in zijn Voorontwerp van beschouwingen naar aanleiding van de Wet op de Jaarrekening van Ondernemingen, aflevering nr. 3, van 30 juni 1975) uitgesproken verbruiksbepaling zowel op basis van historische prijzen als op basis van de actuele waarde aanvaardbaar te achten, daaraan toevoegende: „Indien er een belangrijke afwijking bestaat tussen de verbruiksbepaling op basis van historische prijzen en een verbruiksbepaling op basis van actuele prijzen dient hierover informatie te worden verstrekt." Het zal dan ook duidelijk zijn, dat het NIVRA-bestuur sterke adhaesie betuigt met par. 16 van het lASC-ontwerp, die vraagt om op actuele waarden gebaseerde informatie in de jaarrekening. Ondanks krachtige pleidooien is een vermogens- en winstbepaling op basis van de vervangingswaardetheorie in Nederland slechts op beperkte schaal en in het buitenland in het geheel niet tot praktische toepassing gekomen. Wel is, toen de krachtige inflatie van de laatste jaren de ontoereikendheid van de jaarrekening op basis van historische kostprijzen steeds duidelijker aantoonde, in het buitenland een andere weg ingeslagen: „general purchasing power accounting" (g.p.p.a.), een herrekening van de historische-kostenj aarrekening met behulp van een algemene koopkrachtindex. De mogelijkheid van aanvullende informatie op g.p.p.a.-basis, die met name is bepleit door de Financial Accounting Standards Board in de VS en door het Accounting Standards Steering Committee in het VK,wordt geboden in par. 17 van het lASC-ontwerp. Het NIVRA heeft ernstige bedenkingen tegen de methode van g.p.p.a., hoofdzakelijk omdat de specifieke prijswijzigingen waaraan de activa van de individuele ondernemingen bloot staan slechts in toevallige uitzonderingsgevallen samenvallen met een algemene koopkrachtindex. G.p.p.a.-informatie is als regel niet waardevol en niet doelmatig voor de specifieke onderneming en evenmin relevant voor het inzicht van de gebruikers van jaarrekeningen Recente ontwikkelingen laten overigens zien dat deze opvatting ook in het buitenland meer en meer gedeeld wordt. Nadat eerder in 1975 de accountantsorganisaties van Duitsland en Australië ontwerpen hadden gepubliceerd, die een voorkeur voor actuele-waardcmethoden behelzen, hebben zich onlangs in het VK de regerings-commissie- Sandilands en in de VS de Securities and Exchange Commission in gelijke zin uitgesproken. III. Bij de huidige inflatie is het eigen vermogen van ondernemingen blootgesteld aan het risico van een aanzienlijke koopkrachterosie. In dit verband is de in par. 18 van het lASC-ontwerp aangesneden mogelijkheid tot combinatie van elementen van actuele-waardetoepassing enerzijds en g.p.p.a. anderzijds reeds in 1974 binnen het NIVRA onder de loep genomen, toen de Britse accountantsorganisaties de introductie van g.p.p.a. overwogen. In het contact met deze organisaties (zie „de Accountant", juni 1974) is, bij wijze van voorbeeld van een dergelijke combinatie, de vorm gesuggereerd van het onderstaande overzicht, dat als aanvullende informatie zou kunnen worden gevoegd bij een jaarrekening op basis van vervangingswaarde. Winst op actuele basis a Gedurende het jaar gerealiseerde waardestijging van voorraden en duurzame produktiemiddelen h Winst op historische basis c Toe- of afname gedurende het jaar van de ongerealiseerde waardestijging d Toename van het eigen vermogen bepaald op actuele basis e Eigen vermogen op actuele basis aan het begin van het jaar f Idem, doch herrekend met de mutatie in een algemene index gedurende het jaar g Benodigd voor de instandhouding van de algemene koopkracht van het eigen vermogen h Overschotjtekort i Het overzicht geeft ten behoeve van daarin geïnteresseerden aan, in hoeverre de koopkracht van het vermogen in algemene zin in stand is gebleven door de winstcapaciteit van de onderneming en door de waardestijging van haar specifieke produktiemiddelen. Dit geschiedt op een rechtstreekse en in vergelijking met g.p.p.a. veel minder gecompliceerde wijze: door toepassing van een algemene index op het eigen vermogen. Daarnaast is van betekenis, dat in het overzicht de totale aanwas van het eigen vermogen — winst op actuele basis + gerealiseerde waardestijging + ongerealiseerde waardestijging — wordt aangegeven (in post e). Enkele vraagpunten zijn — of het gewenst is de winst op historische basis (post c) als tussenstap expliciet te tonen; in het overzicht is deze vorm gekozen in verband met overeenkomstige bepalingen in een ontwerp-richtlijn van de EEG; •— en, in samenhang hiermede of het doelmatig is de gerealiseerde en ongerealiseerde vermogensaanwas (posten b en d) gescheiden te tonen; in dit verband zij opgemerkt dat het Tripartite Overleg in het Voorontwerp van beschouwingen, aflevering nr. 3, heeft aanbevolen om ingeval herwaarderingen zijn toegepast: „in de toelichting tot uitdrukking te brengen in hoeverre de herwaarderingsreserve gerealiseerd is". Het overzicht beoogt niet meer dan te wijzen op een methode —• naast mogelijke andere methoden — waarbij een element van g.p.p.a. wordt gecombineerd met de toepassing van de vervangingswaarde. Het NIVRA wil de publikatie van het lASC-ontwerp „Behandeling van prijsfluctuaties" gebruiken om aan het overzicht en de eraan ten grondslag liggende overwegingen ruimere bekendheid te geven. Dit impliceert echter niet dat het reeds tot een eindoordeel zou zijn gekomen ten aanzien van de wenselijkheid van het opnemen van bedoeld overzicht in de jaarrekening. Het NIVRA-bestuur nodigt belangstellenden uit van hun zienswijze blijk te geven, zowel op de betekenis van de in het overzicht gegeven informatie als op de in dat verband verder aangesneden vragen. Reacties en commentaar kunnen worden gezonden naar: NIVRA, Mensinge 2, postbus 7984, Amsterdam-ioii. januari 1976 • worden opgenomen, dat de gevolgen van wijzigingen in die prijzen rechtstreeks in het eigen vermogen worden verwerkt en dat verkochte of verbruikte hoeveelheden in de resultatemeke-ning worden opgenomen tegen de actuele vervangingsprijzen. Deze methode wordt aanbevolen in de plaats vanhethistorische-kostenstelsel; hetzelfde geldt voor sommige andere methoden, waarbij verhoging of verlaging van verkoopprijzen van activa gedurende de periode waarin zij zijn aangehouden tot uitdrukking wordt gebracht. • Fluctuaties in het algemene prijsniveau 7. Traditioneel worden jaarrekeningen in geld-eenheden opgesteld. In tijden van inflatie of deflatie verandert de waarde van de geldeenheid — zijn algemene koopkracht daalt (inflatie) of stijgt (deflatie). De instabiliteit van de geldeenheid in termen van algemene koopkracht heeft geleid tot de vraag of voortgegaan moet worden met het opstellen vanjaarrekeningen in geldeenheden zonder aandacht voor de wijzigingen in de algemene koopkracht van de geldeenheid. 8. Er is voorgesteld van bedrijfshuishoudingen te verlangen dat zij aanvullende financiële overzichten verstrekken die zijn uitgedrukt in eenheden van een bepaalde hoeveelheid algemene koopkracht, in plaats van in geldeenheden. De hoeveelheid algemene koopkracht wordt gedefinieerd als de algemene koopkracht van de geld- ^—eenheid op een gegeven tijdstip. Alle posten in ^^deze aanvullende financiële overzichten zouden in termen van algemene koopkracht moeten worden weergegeven. Een aantal ondernemingen heeft deze voorstellen aanvaard. Het antwoord op het vraagstuk van de prijsfluctuaties 9. Jaarrekeningen die bedoeld zijn om een antwoord te geven op het vraagstuk van de prijsfluctuaties zouden op een aantal verschillende manieren kunnen worden opgesteld. directly in owners' equity of the effects of changes in those prices, and the recognition in the income statement of current replacement prices of assets sold or used. That practice and others, including some that involve recognition of increases and decreases in selling prices of assets during the period they are held, have been advocated for adoption in place of the historical cost system. Changes in the General Level of Prices 7. Financial statements are traditionally stated in units of money. During inflation or deflation, the value of a unit of money changes—its general purchasing power decreases (inflation) or increases (deflation). The instability of units of money in terms of general purchasing power has led to questions as to whether financial statements should continue to be prepared in terms of units of money without regard for changes in its general purchasing power. 8. Proposals have been made for enterprises to prepare and present supplementary financial statements stated in units of a specified amount of general purchasing power rather than in units of money. The amount of general purchasing power is specified as the general purchasing power of the unit of money at a given date. All items in these supplementary financial statements would be stated in terms of general purchasing power. A number of enterprises have adopted the proposals. Responding to the Problem of Changing Prices 9. Financial statements intended to respond to the problem of changing prices could be prepared in a number of different ways. • 10. Deze jaarrekeningen zouden kuimen worden opgesteld in geldeenheden, met gebruikmaking van actuele waarde in plaats van historische kosten. Zij zouden fluctuaties in specifieke prijzen van activa zolang die worden aangehouden, tot uitdrukking brengen, doch niet de inflatie of deflatie als zodanig. 11. Jaarrekeningen zouden kunnen worden opgesteld op historische-kostenbasis, doch met de bedragen weergegeven in termen van algemene koopkracht en niet in geldeenheden. Zij zouden inflatie of deflatie tot uitdrukking brengen, doch in het algemeen niet de fluctuaties in specifieke prijzen van activa zolang die worden aangehouden. 12. Jaarrekeningen zouden ook kunnen worden opgesteld op basis van een combinatie van de kenmerkende eigenschappen van de onder 10 en 11 beschreven stelsels. Zij zouden zowel fluctuaties in specifieke prijzen van activa zolang die worden aangehouden, als inflatie of deflatie tot uitdrukking brengen. 13. Hoewel er nog geen internationale overeenstemming over één systematisch antwoord op het probleem van de prijsfluctuaties bestaat, is het lASC tot de conclusie gekomen dat de informatieve betekenis van jaarrekeningen aanzienlijk kan worden vergroot door een antwoord in overeenstemming met par. 10, 11 of 12, 14. In een aantal landen zijn voorstellen gedaan voor stelsels die specifieke prijsfluctuaties en fluctuaties in het algemene prijsniveau tot uitdrukking brengen of zijn in discussie bij de organisaties die zich bezighouden met standaarden voor jaarrekeningen. Op de bijlage zijn de formele voorstellen, gedaan in landen waar lASC-leden gevestigd zijn, gereleveerd. Hierbij zijn gegevens verstrekt over de huidige stand van de voorstellen en over de verkrijgbaarheid van exemplaren ervan. Het IA SC dringt er bij andere accountantsorganisaties op aan eveneens voorstellen ter zake te formuleren. 10. Financial statements could be prepared in units of money using a current value system in place of the historical cost system. These financial statements would recognise changes in specific prices of assets while they are held but would not recognise inflation or deflation as such. 11. Financial statements could be prepared on the basis of the historical cost system but with the amounts stated in terms of general purchasing power and not in units of money. These financial statements would recognise inflation or deflation but in general would not recognise^^ changes in specific prices of assets while they a r e ^^ held. 12. Financial statements could be prepared by combining features of each of the systems described in paragraphs 10 and 11. These financial statements would recognise both changes in specific prices of assets while they are held and inflation or deflation. 13. Although there is not yet international agreement on a single systematic response to the problem of changing prices, the Committee has concluded that a considerable improvement in information provided by financial statements would result from a response in accordance with paragraph 10, 11 or 12. 14. The accounting standard setting bodies in 3.g^ number of countries have issued, or are discus-^^ sing, proposals for systems which reflect specific price changes and changes in the general level of prices. The formal proposals so far issued in lASC Member countries are included in the Appendix. Information about the present status of the proposals and availability of copies is also presented. The Committee urges other accountancy bodies to formulate proposals on this subject. Internationale Standaard ^Nr.... De Internationale Standaard Nr. .. omvat de paragrafen 15 t/m 20 van deze Uitspraak. Deze Standaard dient te worden gelezen in samenhang met de paragrafen 1 t/m 14 van deze Uitspraak en met het Voorwoord bij de Uitspraken omtrent Internationale Standaarden. Behandeling van prijsfluctuaties 15. Bedrijfshuishoudingen dienen in hun jaarrekening informatie te verstrekken die een systematisch antwoord bevat op de vraagstukken van veranderingen in specifieke prijzen of op die van • veranderingen in het algemene prijsniveau of op beide problemen. De gekozen en toegepaste methode dient te worden uiteengezet. 16. Informatie die een systematisch antwoord bevat op veranderingen in specifieke prijzen dient te bestaan uit een jaarrekening waarin de balans en de resultatenrekening actuele prijzen weergeven. 17. Informatie die een systematisch antwoord bevat op veranderingen in het algemene prijsniveau dient te bestaan uit een jaarrekening waarin alle bedragen zijn weergegeven in een eenheid die gedefinieerd is in termen van algemene koopkracht van het geld per de balansdatum. 18. Informatie die een systematisch antwoord bevat zowel op veranderingen in specifieke prijzen als op veranderingen in het algemene prijsniveau • dient te bestaan oit een jaarrekening die de kenmerkende eigenschappen van de onder 16 en 17 bedoelde stelsels combineert. 19. De onder 16,17 en 18 bedoelde informatie kan als aanvullende informatie worden verstrekt in welk geval zij in verkorte vorm kan worden gegeven. 20. Deze Internationale Standaard geldt voor jaarrekeningen over boekjaren beginnende met of n a . . . . (zie Aantekening in het hoofd van de Inleiding). International Accounting Standard No.... International Accounting Standard No. .. comprises paragraphs 15-20 of this Statement. The Standard should be read in the context of paragraphs 1-14 of this Statement and of the Preface to Statements of International Accounting Standards. Accounting Treatment of Changing Prices 15. Enterprises should present in their financial statements information that represents a systematic response to specific price changes or to changes in the general level of piices, or to both. The response which has been adopted should be explained. 16. Information that represents a systematic response to specific price changes should consist of financial statements in which the balance sheet and the income statement reflect current prices. 17. Information that represents a systematic response to changes in the general level of prices should consist of financial statements in which all amounts are stated in a unit defined in terms of the general purchasing power of money at the balance sheet date. 18. Information that represents a systematic response to both specific price changes and changes in the general level of prices should consist of financial statements combining features of each of the systems referred to in paragraphs 16 and 17. 19. The information referred to in paragraphs 16, 17 and 18 may be presented as supplementary information, in which event, it may be in a condensed form. 20. This International Accounting Standard becomes operative for financial statements covering periods beginning on or after.... (Note: See headnote to the Introduction). Appendix Publications in Diff'erent Countries on the Accounting Treatment of Changing Prices (at 10 October 1975) Australia Preliminary Exposure Draft, "A Method of Accounting for Changes in the Purchasing Power of Money", AustraUan Accounting Research Foundation, 49 Exhibition Street, Melbourne, Vic. 3000 (issued December 1974 — comments due 31 December 1975) Preliminary Exposure Draft, "A Method of Current Value Accounting", Australian Accounting Research Foundation, 49 Exhibition Street, Melbourne, Vic 3000 (issued June 1975— comments due 31 december 1975) An Evaluative Paper, "A Comparison of Accounting Measurement Systems", Australian Accounting Research Foundation, 49 Exhibition Street, Melbourne, Vic. 3000 (issued september 1975) Canada Exposure Draft, "Accounting for Changes in the General Purchasing Power of Money", Canadian Institute of Chartered Accountants, 250 Bloor Street East, Toronto (issued July 1975—comments due 31 December 1975) Germany Draft Recommendation, "Accounting for the Purpose of Maintaining the 'substantialistic value' of an Enterprise", Institut der Wirt-schaftspriifer in Deutschland e.V., 4 Diisseldorf 30, CeciUenallec 36 (issued 15 December 1974) Mexico Exposure Draft, "Proposal for Restatement of Financial Statements for Changes in the General Price Level", Institute Mexicano de Contadores Publicos, Danubio 80, 4° Piso, Mexico 5 (issued September 1975—comments due December 1976) Netherlands Exposure Draft, "Considerations on the act on annual accounts, part 3, chapter IVa.l: Methods for the determination of results". Tripartite Committee of the Nederlands Instituut van Registeraccountants, Federation of Enterprises and Trade Unions, available from Mensinge 2, Postbus 7984, Amsterdam 1011 (comments duel 31 December 1975). Considerations on the act on annual accounts, part 1, Chapter la: Introduction, Tripartite Committee of the Nederlands Instituut van Register-accountants, Federation of Enterprises and Trade Unions, available from Mensinge 2, Post-bus 7984, Amsterdam 1011 New Zealand Exposure Draft, "Statement of Standard Accounting Practice No. 10: Accounting for Changes in the Purchasing Power of Money", New Zealand Society of Accountants, P.O. Box 10046, WelUngton (issued March 1975) South Africa Discussion Paper, "Accounting for Inflation and Other Changes in Price Level", The National Council of Chartered Accountants (S.A.), P.O.( Box 964, Johannesburg 2000 (issued January 1975) United Kingdom and Ireland Provisional Statement of Standard Accounting Practice No. 7: "Accounting for Changes in the Purchasing Power of Money", available from Chartered Accountants' Hall, Moorgate Place, London E.C.2. (issued May 1974) Working Guide to the Accounting Procedures, "Accounting for Inflation, part 1: text, part 2: tables". The Institute of Chartered Accountants in England & Wales, Chartered Accountants' Hall, Moorgate Place, London E.C.2. (issued 1973) Report of the Inflation Accounting Committee, F.E.P. Sandilands, Chairman, Her Majesty's Stationery Office, London (issued September 1975) ^ United States of America Exposure Draft, "Financial Reporting in Units of General Purchasing Power", Financial Accounting Standards Board, High Ridge Park, Stamford, Conn. 06905 (issued 31 December 1974) Proposed Amendment to Regulation S-X, "Disclosure of certain replacement cost data in notes to financial statements", Securities and Exchange Commission, Washington, D.C. 20549 (issued 21 August 1975—comments due 31 January 1976) SECURITIES AND EXCHANGE COMMISSION Washington, D.C. 20549 SECURITIES ACT OF 1933 Rel. No. 5695/March 23, 1976 SECURITIES EXCHANGE ACT OF 1934 Rel. No. 12240/March 23, 1976 PUBLIC UTILITIES HOLDING COMPANY ACT OF 1935 Rel. No. 19437/March 23, 1976 ACCOUNTING SERIES Rel. No. 190/March 23, 1976 NOTICE OF ADOPTION OF AMENDMENTS TO REGULATION S-X REQUIRING DISCLOSURE OF CERTAIN REPLACEMENT COST DATA A. General Statement In Securities Act Release No. 5608 issued August 21, 1975, the Commission proposed for comment amendments to Regulation S-X which would require footnote disclosure of certain financial data regarding current replacement cost. These proposals were designed to enable investors to obtain more relevant information about the current economics of a business enterprise in an inflationary economy than that provided solely by financial statements prepared on the basis of historical cost. More than 350 letters of comment have been received on the proposals and after giving these comments careful consideration, the Commission has determined to adopt the proposals in somewhat revised form. In addition, the Commission has decided to create an advisory committee to assist its staff in providing guidance to registrants in the problems of implementing this new rule. The new rule as adopted requires registrants who have inventories and gross property, plant and equipment which aggregate more than $100 million and which comprise more than 10% of total assets to disclose the estimated current replacement cost of inventories and productive capacity at the end of each fiscal year for which a balance sheet is required and the approximate amount of cost of sales and depreciation based on replacement cost for the two most recent full fiscal years. In addition, registrants are required to disclose the methods used in determining these amounts and to furnish any additional information of which management is aware and believes is necessary to prevent the information from being misleading. This 2 5695 information may be presented either in a footnote to the financial statements or in a separate section of the financial statements following the notes. In either place, the information may be designated as "unaudited." In requiring these data, the Commission is aware that it is requiring companies to make disclosures of costs which cannot be calculated with precision. They must be estimated on the basis of numerous assumptions which may vary over time and from company to company and through the use of techniques which are not so fully developed that they can be standardized at the present time, if ever. This is because estimates of current replacement cost must be made within the framework of each registrant's economic situation and because there are difficult conceptual and empirical judgments which must be made in the light of different specific factual circumstances in developing the data. Nevertheless, the Commission believes that such data are important and useful to investors and are not otherwise obtainable. It feels that imprecision, if properly explained, will not make the data misleading. The Commission encourages registrants to supplement the required disclosures with information which management believes will be helpful to investors in understanding the impact of price changes and other current economic conditions on reported results. In recognition of the imprecise nature of the data, the Commission is proposing for comment a "safe harbor" rule designed to recognize in a rule the Commission's view that if such data have a reasonable basis, are prepared with reasonable care and in good faith and are presented with adequate disclosure the data do not constitute an "untrue statement of a material fact" or a "manipulative, deceptive or fraudulent device." Decision not to Delay The Commission was urged by many commentators to delay the adoption of rules (or at least the effective date) until the means of compliance with the rules could be spelled out with precision. The Commission has concluded that such delay is not appropriate in general, although it has permitted a one year delay in effectiveness of the rule for mineral resources in the extractive industries. This was done in recognition of the particularly severe implementation problems for such assets and in the light of the expressed willingness of a leading trade association in the largest of these industries to undertake a major research effort within this year to resolve such problems. In addition, a one year delay 3 5695 has been permitted in effectiveness for foreign assets located outside the North American continent and the European Economic Community if certain specific disclosures relating to such assets are made. The Commission's judgment that delay is not appropriate is based on a number of factors. First, it believes that under current economic conditions, data about the impact of changes in the prices of specific goods and services on business firms is of great significance to investors in developing an understanding of the current operations of any firm. While the current general rate of inflation has been reduced from 1974 levels, it is still at a level such that unsupplemented historical cost based data do not adequately reflect current business economics. Further, in an inflationary economy specific costs and prices which may affect a business change more rapidly than the general price level. These factors make the impact of delay more severe than would be the case in a time of price stability. In addition, as a practical matter, it would never be possible for the Commission to anticipate every possible circumstance that may be faced in the application of this new disclosure rule. This is particularly true since the rule covers new ground and requires subjective judgments in its application. Accordingly, the Commission believes that various approaches taken in implementing the rule should be viewed as experimental, and that alternative approaches will be acceptable as long as the methods used are fully described and are applied in good faith and with reasonable care. There does not seem to be any persuasive reason, therefore, to deny these data to investors while experimentation in alternative techniques takes place. By requiring full disclosure of the approaches used and permitting considerable flexibility in the way in which the data are displayed, the Commission is confident that it has provided sufficient latitude so that registrants will be able to communicate effectively the meaning of the data to investors. Registrants may, for example, present the data in supplemental financial statements, show estimates in terms of ranges rather than single figures, and discuss the imprecisions inherent in the data. They may describe historical relationships between costs and selling prices, point out the cost savings and any incremental costs and changed economic lives associated with new eauipment, indicate their plans for the 4 5695 replacement or non-replacement of assets, and present any other information which they believe will assist investors in understanding the impact of changing prices and inflation in general on the registrant. This may include a discussion of possible favorable effects of inflation on the firm, such as the benefits from repaying debt in less valuable dollars and the possible benefits of operating leverage in an inflationary environment. While certain standards and guidelines for application of this rule may be developed after experimentation has taken place, it is highly unlikely that a totally uniform set of procedures can ever be developed which will make the implementation of the rule a mechanical process. Creation of Advisory Committee to Assist in Implementation Nevertheless, the Commission recognizes that it is important that registrants receive guidance on implementation problems and that experience in this regard is shared. Accordingly, it has determined to appoint an advisory committee composed of persons working with the problems of implementation to meet on a regular basis with the staff of the Commission to consider problems raised by registrants in complying with the rule. The composition and procedures of this committee will be announced shortly.. From these meetings and from its other experiences in dealing with registrants, the staff will publish staff accounting bulletins which set forth its judgments. The first staff accounting bulletin on this subject which responds to questions raised in letters of comment on the proposal and to problems arising from the staff's experience in participating in pilot programs by business firms is being published simultaneously with the issuance of this release. In addition to its own efforts, the Commission believes that it would be useful for industry groups and associations to consider specialized problems in the application of replacement cost concepts to their areas of interest. In this connection, such groups may undertake to develop specific price indices applicable to particular classes of assets and suggest uniform industry-wide reporting approaches. The Commission staff would be willing to lend such assistance as it can to such efforts. 5 5695 Analysis of Costs and Benefits The release which accompanied the proposed rules specifically requested data as to the cost of compliance. Many respondents expressed concern about costs, but only a small number made specific estimates. Those estimates varied widely, and in general the cost estimates supplied by companies which had implemented replacement cost systems or undertaken pilot studies were substantially below those which had not. This suggests that as companies take steps to implement the rules adopted herein, they will find that the cost of compliance will be less than that estimated. Nevertheless, the Commission recognizes that the cost of implementing this rule will be significant, particularly in the first year of preparing the necessary data. It also seems clear that the cost will be proportionately higher for small companies with less sophisticated accounting systems. The Commission has carefully considered the cost of implementation and weighed it against the need of investors for replacement cost information. It has concluded that in the case of companies of large size which generally have the largest public investor interest, the data are of such importance that the benefits of disclosure clearly outweigh the costs of data preparation. In the case of smaller companies where the cost burden is proportionately greater and the extent of public investor interest is proportionately less, the balance between economic costs and benefits is less clear. Accordingly, the Commission has determined initially to exempt from the rule companies whose inventories and gross property, plant and equipment aggregate less than $100 million. While it urges such companies to make appropriate disclosure of the effect of specific price changes and inflation in general on their operations, it is not at this time requiring them to make the specific disclosure required by this rule. As experience is gained with the costs of implementing the rule and the benefit of the information to investors, the Commission will consider the desirability of eliminating or amending the exemption. In addition, the Commission has concluded that companies whose inventories and gross properties comprise less than 10% of total assets need not make the disclosure since in the case of such companies the effects of such disclosure on financial statements would generally be immaterial. 6 5695 Inclusion of Data in Financial Statements and Auditor ResponsibiTIty The Commission also asked for specific comment on whether the required data should be audited. Most commentators suggested that due to both cost considerations and the lack of articulated standards, it would be undesirable to require the replacement cost information to be audited. Many advocated that the data be removed from the financial statements and included elsewhere in annual reports and filings. In response to these comments, the Commission has concluded that the required data need not be audited and it accordingly will permit the required information to be labeled "unaudited." It does not believe, however, that the information should be removed from the financial statements. As it has previously stated, 1/ it believes that significant financial disclosures about business operations during a period should generally be included in the financial statements for that period, and it does not see any compelling reasons for excluding this information. In a business world characterized by uncertainty, it is necessary to recognize that many estimates based on subjective judgments must be included in financial statements and that appropriate means of describing the uncertainties and the lack of precision in the data must be found. 2/ While the original proposal required that the data be displayed in a footnote, the Commission recognizes that in some circumstances the required data when supplemented by additional disclosures explaining the basis for its preparation and other information deemed appropriate by management may be of considerable length and include substantial data. Both because of its length and its nature registrants may feel that it should not be included in the notes to the financial statements. Accordingly, the adopted rule permits the disclosures either in the footnote or in a separate section of the financial statements which follows the notes and is appropriately labeled. If such a separate section is used, a brief cross reference in the notes (such as in the note on accounting policies) would be appropriate. T7 Accounting Series Release No. 177 1/ Accounting Series Release No. 166 5695 The unaudited footnote or separate section of the financial statements containing the data will be a part of financial statements reported on by independent accountants. Accordingly, the independent accountant will be associated with the replacement cost information even though it is unaudited. The Commission urges the Auditing Standards Executive Committee of the American Institute of Certified Public Accountants to develop appropriate standards applicable to the auditor in the case of such association. Non-Preemption of Financial Accounting Standards Board A number of those commenting upon the proposal expressed concern that the rules if adopted would preempt the Financial Accounting Standards Board (FASB) and possibly the conclusions of the Commission's general study of financial disclosure now under way. The Commission does not believe that these concerns are merited. In December 1974, the FASB issued an exposure draft of a statement which would require financial statements to include supplemental data in which historical costs were adjusted for changes in the general price level. In the Commission's proposal, it noted that general price level adjustments might be used either with historical cost or current replacement cost financial data. Accordingly, it did not and does not view its proposal as competitive with that of the FASB. In fact, in implementing the Commission's rule, some registrants may wish to use data regarding changes in the general price level as part of the analysis of reasons for changes in replacement costs. At the present time, however, the Commission does not propose to require the presentation of data restated for changes in the general purchasing power of the monetary unit. Similarly, the Commission does not believe its new requirements prejudge any conclusions which may arise from the FASB's study of the conceptual framework of financial statments. As it noted in its original proposal, the Commission believes that fundamental changes in the basic accounting model should come about only after careful study by the FASB. It believes that experimentation with replacement cost information of the sort that will result from the implementation of this rule will materially assist the FASB in its study as well as providing meaningful supplemental disclosure to investors in the interim. Finally, the Commission does not feel that adoption of this rule will have any adverse effect on its own broad study of financial disclosure. One of the reasons for the study was the concern expressed by some that 8 5695 the Commission's requirements emphasized objective disclosure to the exclusion of relevant information. Certainly this rule will give the study group the opportunity to observe the response of registrants and investors to a requirement for non-precise subjective disclosure. The rule will of course be part of the total framework studied and its adoption at this time does not exclude it from consideration in the study. Non-inclusion of Other Current Cost and Value Data Some commentators on the proposed rule objected to its partial approach. They suggested that data be required concerning the current value of other assets and liabilities and the effect of inflation on monetary items held by the company. The Commission recognizes that its rule is a limited one and does not deal either with all effects of inflation on financial position and operations, or with the current value of all assets and liabilities. Its primary objective, as articulated in the adopted rule, is to provide investors with meaningful additional information not otherwise available about the current economics of a business as a supplement to historical cost data. A secondary objective is to provide data about the current cost of inventories and productive capacity at the balance sheet date. These are the principal operating assets of many businesses. It is recognized that replacement cost does not always measure the current economic value of such assets, but in most cases it is a reasonable approximation. The Commission views its rule as a first step in a process of providing more meaningful disclosure about current economic costs and values to investors. It believes that the rule will encourage meaningful experimentation with the various approaches to providing such information, and as noted above it will assist the FASB in addressing the broad conceptual and practical issues involved. The Commission also believes that the rule will provide investors with significant data now unavailable about the effect of current economic conditions on the business. The effect of inflation on monetary assets and liabilities can be approximated from data now publicly available, and the current market value of marketable securities portfolios is required to be disclosed. With the additional data provided as a result of this rule, analysts and investors should be able to develop a number of different methods of analyzing economic results, such as estimating the return on new investment, calculating rates of return on capital based on varying assumptions and developing alternative measures of economic results. 9 5695 The Commission cautions investors and analysts against simplistic use of the data presented. It intentionally determined not to require the disclosure of the effect on net income of calculating cost of sales and depreciation on a current replacement cost basis, both because there are substantial theoretical problems in determining an income effect and because it did not believe that users should be encouraged to convert the data into a single revised net income figure. The data are not designed to be a simple road map to the determination of "true income." In addition, investors must understand that due to the subjective judgments and the many different specific factual circumstances involved, the data will not be fully comparable among companies and will be subject to errors of estimation. Legal Exposure of Registrants Finally, commentators expressed concern about the possible legal liabilities to which they would be exposed as a result of including data based on subjective judgments and estimates. While the Commission believes that registrants are protected under the law as it now exists if such data have a reasonable basis, are prepared with reasonable care and in good faith and are accompanied by disclosure of the basis of their calculation and the imprecisions inherent therein, it has determined to propose an amendment to Rule 3-17 to make this clear. This proposal is being issued for comment (in Securities Act Release No. 5696) simultaneously with the adoption of these amendments to Regulation S-X. Effect on Competition The Commission has considered the impact which the foregoing amendments to Regulation S-X would have upon competition and has concluded that the preparation and disclosure of replacement cost information of the type in question to the public, including registrants' competitors, will not significantly burden competition. In addition, the Commission has concluded that requiring these disclosures only by those companies whose inventories and gross property, plant and equipment aggregate $100 million or more, and whose total inventories and gross property, plant and equipment are 10% or more of its total assets, will not significantly burden the ability of such companies to compete with those which do not meet these criteria. In any event, the Commission has determined that any possible resulting burden will be far outweighed by, and is necessary and appropriate to achieve, the important benefits to investors discussed herein. 10 5695 Effective Date of Regulation S-X Amendments The Commission has determined to make Rule 3-17 of Regulation S-X effective for financial statements covering fiscal years ending on or after December 25, 1976, with the exception that it shall not apply to the mineral resource assets of companies engaged in the extractive industries prior to fiscal years ending on or after December 25, 1977, nor shall it apply to the assets located outside the North American continent and the countries of the European Economic Community prior to fiscal years ending on or after December 25, 1977, provided that the historical cost and a description of any such assets excluded from the supplemental replacement cost data are disclosed. B. Amendments Adopted Regulation S-X. • * * * * Rule 3-17. Current Replacement Cost Information. (New rule) Statement of Objectives. The purpose of this rule is to provide information to investors which will assist them in obtaining an understanding of the current costs of operating the business which cannot be obtained from historical cost financial statements taken alone. Such information will necessarily include subjective estimates and it may be supplemented by additional disclosures to assist investors in understanding the meaning of the data in particular company situations. A secondary purpose is to provide information which will enable investors to determine the current cost of inventories and productive capacity as a measure of the current economic investment in these assets existing at the balance sheet date. Exemption. This rule shall not apply to any person where the total of inventories and gross property, plant and equipment (i.e., before deducting accumulated depreciation, depletion and amortization) as shown in the consolidated balance sheet at the beginning of the most recently completed fiscal year is less than $100 million or where the total of inventories and gross property, plant and equipment is less than 10 percent of the total assets of the person as shown in the consolidated balance sheet at the beginning of the most recently completed fiscal year. The information set forth below shall be shown in a note to the financial statements or as part of a separate 11 5695 section of the financial statements following the notes. The note or the separate section may be designated "unaudited." (a) The current replacement cost of inventories at each fiscal year end for which a balance sheet is required shall be stated. If current replacement cost exceeds net realizable value at that date, that fact shall be stated and the amount of the excess disclosed. (b) For the two most recent fiscal years, state the approximate amount which cost of sales would have been if it had been calculated by estimating the current replacement cost of goods and services sold at the times when the sales were made. (c) State the estimated current cost of replacing (new) the productive capacity together with the current depreciated replacement cost of the productive capacity on hand at the end of each fiscal year for which a balance sheet is required. For purposes of this rule, assets held under financing leases as defined in Rule 3-16(q) shall be included in productive capacity. In the case of any major business segments which the company does not intend to maintain beyond the economic lives of existing assets, the disclosures set forth in Rules 3-17(c) and (d) are not required provided full disclosure of the facts, amounts and circumstances is made. (d) For the two most recent fiscal years, state the approximate amount of depreciation, depletion and amortization which would have been recorded if it were estimated on the basis of average current replacement cost of productive capacity. For purposes of this calculation, economic lives and salvage values currently used in calculating historical cost depreciation, depletion or amortization shall generally be used. For assets being depreciated, depleted or amortized on a time expired basis, the straight-line method shall be used in making this calculation. For assets depreciated, depleted or amortized on any other basis (such as use), that basis shall be used for this calculation. (e) Describe the methods used in determining the amounts disclosed in items (a) through (d) above. Describe what consideration, if any, was given in responding to items (a) and (b) to the related effects on direct labor costs, repairs and maintenance, utility and other indirect costs as a result of the assumed replacement of productive capacity. Where the economic lives or salvage values currently used in historical cost financial statements are not used in (d) above, an explanation of other bases used and the reasons therefor 12 5695 shall be disclosed. If depreciation, depletio
Click tabs to swap between content that is broken into logical sections.
Titel | Studiedag Toepassing actuele waarden in de jaarrekening : 197677 |
Auteur | Nederlands Instituut van Registeraccountants |
Jaartal | [1976] |
Aflevering | Wessanen |
Collectienaam | NIVRA Publicaties |
PPN | 345380029 |
UBVU-ID | 0410020510001 |
Toegangsgegevens (URL) | http://imagebase.ubvu.vu.nl/getobj.php?ppn=345380029 |
Signatuur origineel | EY.00510.- |
Transcript | edag Toepassing Actuele Waarden in de Jaarrekening Toepassing vervangingswaarde bij Wessanen samenvatting inleiding R.J.J. Koedijk 1. Wessanen 1.1. De jaarrekening van Wessanen wordt opgesteld op basis van de vervangingswaarde. Dit wordt op de volgende wijze gerealiseerd: - duurzame produktiemiddelen en de afschrijvingen daarop worden bepaald op basis van de heraanschafwaarde (met uitzondering van grond); - voorraden door toepassing van het z.g. ijzeren of gebonden voorraadstelsel. 1.2. In de resultatenrekening van Wessanen wordt zowel het resultaat op basis van historische kostprijs als op basis van vervangingswaarde vermeld. (Doel: mogelijkheid van vergelijking met andere ondernemingen . ) Aansluiting tussen beide "resultaten" wordt gespecificeerd in : - verschil tussen afschrijving op basis vervangingswaarde en afschrijving op basis historische kostprijsj - volgtijdelijke waardeverschillen van de gebonden voorraden . 1.3* De bepaling van de heraanschafwaarde c.q. opbrengstwaarde van de duurzame produktiemiddelen geschiedt door inschakeling van een onafhankelijke afdeling (Technische Dienst). Er bestaat een koppeling tussen de balanswaarde van de duurzame produktiemiddelen en de afschrijvingen. 2. Voorraden (algemeen) 2.1. Stelsels: a. Lifo-stelsel; b. Gebonden voorraadstelsel; c. Vervangingswaardestelsel. Verschillen in uitkomst tussen de stelsels zijn ten aanzien van de winstbepaling niet groot, bij traditionele hantering van de drie stelsels ten aanzien van vermogensbepaling wel. Keuze van stelsel wordt beslist door doelmatigheid van de administratieve techniek. 2.2. Uitkomsten voor de winstbepaling van de drie stelsels zijn gelijk en de uitkomsten getrouw, bij - toepassing van een manco-reserve bij het lifo-stelsel; - juiste bepaling van de omvang van de "normale" voorrnnd (technische voorraad/economische voorraad). - 1 - NtUtRLAftUS INSTIÏUUI van RE8ISTE5?ACGOUfiTAMTS BiBLSOTHEEK 0 ^ ^m < *- 2.3. Uitkomsten voor de vermogensbepaling van de drie stelsels zijn gelijk en de uitkomsten getrouw, wanneer - voorraden worden gewaardeerd op actuele waarde en het verschil met lifo-waarde c.q. met de waarde van de gebonden voorraad wordt vermeld aan de creditzijde van de balans. 2.4. Welk stelsel kan in de praktijk het meest doelmatig worden toegepast? Vervangingswaardestelsel is het meest bewerkelijk; verdient voorkeur bij grillig verloop in de tijd van de economische voorraad. Bij lifo- en gebonden voorraadstelsel kan worden volstaan met periodieke correctie van historische winst en historisch vermogen tot actuele winst en actueel vermogen. nov.1976/NIVRA -2- ^ studiedag Toepassing Actuele Waarden in de Jaarrekening Toepassing actuele waarde bij Akzo samenvatting inleiding drs. K.P.G. Wilschut 1. Korte schets van de historische ontwikkeling t.a.v. de door Akzo in de jaarrekening gehanteerde waarderingsgrondslagen. a. Vóór 1969 AKU - historische kostprijs, met uitzondering van de voorraden KZO - vervangingswaarde b. 1969 Fusie AKU/KZO tot Akzo. Keuze: historische kostprijs, doch aanvullende afschrijvingen tot actuele waarde ten laste van de resultatenrekening. Korte motivering van deze keuze. c. 1973 Beëindiging van de sub b. genoemde aanvullende afschrijvingen. Correctie via de winstverdeling. Korte motivering van deze keuze. d. 197^ In teken van de energiecrisis. Verwerking van voorraadwinst in jaarrekening. Tevens in jaarverslag 197^ (niet in jaarrekening) een benadering gegeven van de invloed van prijsstijgingen op de vermogensstructuur. 2. Situatie bij Akzo thans blijkens jaarverslag 1975» De weergave van de invloed van prijsstijgingen op vermogen en resultaat is onderdeel van de jaarrekening geworden. Korte toelichting op en technische uitleg van hetgeen is vermeld op de pagina's 46 en 47 van het jaarverslag 1975 van Akzo. Motivering van deze presentatiewij ze. 3. Samenvatting Akzo-filosofie: - ziet een jaarrekening op basis van actuele waarden uiteindelijk als de beste oplossing; - gezien het vraagstuk van de internationale vergelijkbaarheid is tot dusverre naar tussenoplossingen gestreefd; - bij alle vorengeschetste methodieken is ernaar gestreefd bij de vaststelling van de ter verdeling beschikbare winst rekening te houden met actuele waarden; - acht thans een jaarrekening zonder aanvullende informatie inzake actuele waarden niet meer een juist beeld te geven; - is voorstander van internationale uniformering van de eisen t.a.v. de verslaglegging in de richting van het toepassen van actuele waarden daarbij. nov.1976/NIVRA studiedag Toepassing Actuele Waarden in de Jaarrekening Doelstellingen van de jaarrekening samenvatting inleiding dr. J. Klaassen In het kader van de toepassing van actuele waarden is het van belang aandacht te geven aan de doelstellingen van de jaarrekening omdat informatieverschaffing geen doel op zich is, maar een middel om bepaalde doelstellingen te verwezenlijken. Informatie die bruikbaar is om bij te dragen aan de verwezenlijking van die doelstellingen wordt relevant genoemd. Mogelijke doelstellingen van de jaarrekening: a. bepaling van het verteerbaar inkomen. In relatie daarmee kan worden genoemd: inzicht geven in het verdiende inkomen als basis voor de inkomensverdeling. Bij de inkomensverdeling zijn meerdere groepen belanghebbenden betrokken zoals aandeelhouders, werknemers, de overheid. In dit verband is van groot belang: de instandhoudingsdoelstelling , d.w.z. de vraag hoeveel vermogen in de onderneming in stand dient te worden gehouden alvorens van winst kan worden gesproken, b. Afleggen van verantwoording over het gevoerde beleid. Dit impliceert de mogelijkheid tot beleidsbeoordeling op basis van de verstrekte gegevens. Men dient nadere veronderstellingen te maken over de verhouding van de onderneming tot de groep aan wie verantwoording moet worden afgelegd, alvorens men iets kan zeggen over de gegevens die vereist zijn, om aan de verantwoordingsfunctie inhoud te geven. c. Het belang voor beslissingen inzake participatie in de onderneming; voor diverse groepen belanghebbenden vervult de jaarrekening een onmisbare informatiebron voor het evalueren van hun deelname in de onderneming. Voorbeelden - Aandeelhouders beoordelen winstvooruitzichten, risico van de onderneming ten behoeve van hun beleggingsbeslissingen. - Kredietinstellingen beoordelen de z.g. kredietwaardigheid mede op basis van financiële gegevens. - Werknemers beoordelen het werkgelegenheidsaspect mede aan de hand van de financiële status van een bedrijf. Nu is het van het grootste belang te weten hoe belanghebbende groepen tot een oordeel komen omtrent inkomensverdeling, gevoerde beleid en beleggingsbeslissingen. Op grond van deze functies en van de wijze van oordeelvorming door groepen belanghebbenden die aan deze functies inhoud geven, kan men zich afvragen of informatie over winst en vermogen op basis van actuele waarden belangrijk is. In het licht van de internationale ontwikkelingen, waaruit blijkt dat juist in tijden van inflatie informatie op basis van historische kosten niet meer schijnt te voldoen, zou men de vraag bok anders kunnen stellen. Welke van de bovengenoemde functies worden door informatie op basis van historische kosten slecht vervuld, en zouden beter door informatie op basis van actuele waarden tot hun recht kunnen komen. Met betrekking tot de bepaling van het verteerbaar inkomen zou vooral de winstbepaling op basis van vervangingswaarde relevant kunnen zijn. De continuïteitseis zou meebrengen dat vervanging van opgeofferde produktiemiddelen mogelijk moet zijn, alvorens van winst kan worden gesproken. Derhalve zou de winstverdeling moeten gaan over een bedrag dat niet nodig is voor vervanging. Het komt er dan op aan, het voor vervanging benodigde bedrag vast te stellen. Daarbij kan de financiële structuur een rol spelen. Maar nog fundamenteler is de vraag of men wel van het axioma van vervanging mag uitgaan, als vervanging niet zeker is. Deze bezwaren zijn niet zo ernstig als men gelijkgerichte belangen tussen ondernemingsleiding enerzijds en aandeelhouders en werknemers anderzijds veronderstelt, maar zijn ernstiger als men een belangentegenstelling aanneemt. Met betrekking tot de verantwoording over het gevoerde beleid kan worden opgemerkt dat toepassing van actuele waarden kan bijdragen aan vergroting van het inzicht in het gevoerde beleid, als onderscheid wordt gemaakt tussen transactie-resultaten en voorraad-resultaten. Bij historische kostentoepassing mist men dit inzicht. De derde functie, n.l. die van bijdrage tot allocatie van pro-duktiefactoren, vereist een beoordeling per groep belanghebbenden. Neemt men het gezichtspunt van de onderneming als uitgangspunt, dan zou van belang kunnen zijn de koershoogte welke het gevolg is van een stelsel. Er is geen bewijs dat het actuele waardestelsel gevolgen heeft voor de koers* Daarnaast is het denkbaar dat bepaalde beslissingen op basis van actuele prijzen meer bijdragen aan de doelstellingen van de onderneming, dan op basis van historische prijzen. Sommigen bepleiten op grond daarvan winstbepaling op basis van actuele prijzen! Vanuit de aandeelhouders bezien zou toepassing van actuele waarden het inzicht in de resultaten en financiële positie kunnen vergroten. Een additioneel punt daarbij is de vergelijkbaarheid, die bij actuele waarde-toepassing in principe beter is dan bij historische kostentoepassing, maar wel sterk afhankelijk is van de mate van objectiviteit waarmee de actuele waarde kan worden bepaald. nov.1976/NIVRA studiedag Toepassing Actuele Waarden in de Jaarrekening Toepassing vervangingswaarde bij Philips samenvatting inleiding J. Sibille De vervangingswaarde wordt bij Philips toegepast in een gesloten inter-comptabel administratief systeem van vermogens- en resul-tatenregistratie. , Eenmaal per jaar vaststelling van verrekenprijzen voor alle artikelen op basis van vervangingswaarde via een systeem van budgettering en standaardkostprijscalculaties. Het causaliteitsbeginsel is van bijzonder belang. Via de verrekenprijzén een stringent systeem, voor voorraadregistratie, van permanence de 1'inventaire. Indien in de loop van het jaar de prijsontwikkeling dit nodig maakt (belangrijke afwijkingen van de verrekenprijzen) worden voorraadwaardering en resultaten gecorrigeerd;via een, eveneens intra-comptabele, indexprocedure. Functies van de verrekenprijzen. Nadere beschrijving van indexprocedure. Verrekening van onderlinge leveringen (intercompany-leveringen). Problemen met betrekking tot waardering van duurzame produktiemiddelen : a. vaststelling actuele waarde; b. economische veroudering; c. behandeling waardewijzigingen met betrekking tot vermogen. Belastingen naar de winst. Nominale middelen. Uniformering berichtgeving "world-wide". -. : Betekenis additionele informatie op grond van Amerikaanse grondslagen. nov.1976/NIVRA U;Vk.Vxpüe., VERGELIJKEND OVERZICHT DER VIER MODELLEN (enigszins vereenvoudigd) Presentatie cijfeis op basis van actuele waarden Balanswaardering Duurzame produktiemiddelen Voorraden Opmerking: Techniek waardering in balans Terreinen Gebouwen, machines, installaties Ver^•oermidde] en Belastingen naar de winst Latenties in balans Behandeling "overdruk" Betekenis financieringsst ructuur voor winstbei'okening Akzo Aanvullende (beknopte) jaarrekening in toelichting. De gegevens hierna betreffen deze aanvullende jaarrekening Actuele waarde Principieel: actuele waarde Praktijk: (historische) kostprijs (=FIFO) of (lagere) marktwaarde In het algemeen: taxaties 1 ilndexcijfers met reductie Ja, gepassiveerd Geput uit bij herwaardering gevormde voorziening G een Wessanen Geïntegreerd in balans. Als correcties op winst op basis historische kostprijs in winst- en verl iesi'ekening Actuele waarde Gebonden voorraden grondstoffen en halffabrikaten: ijzeren voorraadstelsel Overige voorraden: laagste van kostpri j s/mark tpi'ij s/opbreng st-prijs Belastinglatenties in mindering op waardering duuizame produktiemiddelen en voorraden Historische kostprijs Bedragen op heraanschaffing, lekening houdend met technische ontwikkelingen Historische kostprijs Ja, in mindering activa Ten laste van winst- en verliesrekening Geen Philips Jaarrekening geheel en uitsluitend gebaseerd op actuele waaide (doch mededeling voor Amerikaanse aandeelhouders op basis historische kostprijs) Actuele waarde Actuele waarde of (lagere) verwachte opbrengst-waarde Mede gebruik van indexcijfers Ja, gepassiveerd Geput uit bij herwaardering gevormde vooiziening Geen Nivra Winst op actuele basis is uitgangspunt van aanvullende informatie gericht op koopkrachtvermogen in algemene zin Kennelijk: Actuele waarde Niet veimeld Kennelijk in aanmerking genomen Niet vermeld Geen voor berekening winst op actuele basis, doch deze is slechts uitgangspunt november 1<)7<) ACTUELE WAARDE ALS BEGRIP EN DE PRAKTISCHE BEPALING ERVAN Inleiding 1. Op verschillende plaatsen is in de Beschouwingen het begrip actuele waarde gebruikt. Ten behoeve van de hantering van dit begrip in de praktijk van de jaarverslaggeving wordt. in dit hoofdstuk de inhoud ervan verduidelijkt. Tevens wordt aangegeven op welke wijze de actuele waarde kan worden bepaald; deze uitwerking is op praktische gronden beperkt tot voorraden en vaste activa. 2. Een meer fundamentele beschouwing over actuele waarde en de informatieve betekenis ervan voor gebruikers van de jaarrekening, in samenhang met het streven naar continuïteit van de onderneming, wordt in deze beschouwing niet gegeven. 3. In de volgende alinea's krijgt de betekenis van de actuele waarde voor de vermogensvaststelling meer nadruk dan die voor de resultaatsbepaling; in eerder verschenen (voorontwerpen van) Beschouwingen hebben de commissies reeds doen uitkomen dat de actuele waarde ook voor de resultaatsbepaling van grote betekenis is. Definitie 4. Onder de actuele waarde van een actief moet worden verstaan de in geld uitgedrukte betekenis van dat goed voor de onderneming, gegeven aard en plaats van de bedrijvigheid ten behoeve waarvan het betreffende actief wordt aangewend, op het tijdstip van het bepalen van die waarde. De definitie sluit aan op de Inleiding waar de waardering in het kader van de vermogensvoorstelling aan de orde is (Ia, alinea 16). Uit hetgeen volgt zal blijken dat de actuele waarde in een aantal gevallen niet exact is te bepalen. De commissies achten dat geen bezwaar, gelet op de doeleinden van de jaarrekening zoals geformuleerd in hoofdstuk I van de Wet: een zodanig inzicht verschaffen dat een verantwoord oordeel kan worden gevormd omtrent vermogen en resultaat (art.2 WJO). 5. Voor wat betreft de betekenis van in het verleden betaalde prijzen (de "historische kosten") verwijzen de commissies naar de Inleiding van de Beschouwingen (Ia, alinea 29 e.v.). Daar is vermeld dat de wijzigingen van de omstandigheden er toe kunnen leiden dat de aan verwervingsprijzen van activa ontleende waarden na verloop van tijd te weinig houvast bieden om zonder meer te dienen voor het vormen van een verantwoord oordeel omtrent de grootte ( en de samenstelling) van het vermogen. Daaraan kan worden-toegevoegd dat de omvang en de samenstelling van het resultaat eveneens invloed ondergaat van prijswijzigingen, zodat een verantwoord oordeel omtrent het resultaat wordt bemoeilijkt. 6. De voortgaande inflatie accentueert de betekenis vnn andere waardebepalingen dan die op basis van uitsluitend do verwervingspri jzen , zowel voor de vermogens- als voor do resultaatvoorstelling. 1 Actuele waarde in relatie tot vervang^ingswaarde en opbrengstwaarde 7. De actuele waarde kan worden afgeleid uit de kosten, welke vervanging van een goed op het tijdstip van de waardering ' met zich zou brengen (hierna: vervangingswaarde), dan wel uit de opbrengst, welke bij voortgezette aanwending of verkoop van het goed op het tijdstip van de waardering zou worden verkregen (hierna: opbrengstwaarde). lui het algemeen is de laagste van beide waarden de actuele waarde die voor de vermogenspresentatie geldt; het verschil tussen vervangingswaarde en opbrengstwaarde (d.w.z. het transactieresultaat) is van betekenis voor de winstpresentatie. 8. De vervangingswaarde van een goed is het bedrag, hetwelk besteed zou moeten worden, indien tot vervanging zou worden overgegaan door middel van de aanschaf van een goed dat in economisch opzicht een betekenis heeft, gelijk aan die van het te vervangen goed. Bij grondstoffen zal vervanging als regel door identieke goederen plaatsvinden, doch bij vaste activa zal een identieke vervanging eerder uitzondering dan regel zijn, als gevolg van technologische vooruitgang. Aan laatstgenoemd verschijnsel zal onderstaand in alinea 27 aandacht worden geschonken. Met name als gevolg van deze technologische vooruitgang zal de bepaling van de vervangingswaarde in een aantal gevallen alleen door schatting en daarom slechts met een zekere tolerantie kunnen geschieden. 9. De opbrengstwaarde van een goed is het bedrag, dat hetzij kan worden verkregen indien het goed in het kader van de bedrijvigheid, welke de onderneming uitoefent, voortgezet wordt aangewend, hetzij kan worden verkregen door middel van de verkoop van het goed zelf. De opbrengstwaarde, aldus gedefinieerdj is afhankelijk van de wijze waarop het betreffende goed te gelde kan worden gemaakt. Indien dit op meer dan één manier mogelijk is, is alleen de hoogste opbrengstwaarde relevant, behoudens de uitzonderingen genoemd in alinea 43- De betekenis van de opbrengstwaarde Voorraden 10. Bij voorraden gereed produkt zal alleen sprake kunnen zijn van een opbrengst, welke bij verkoop van deze voorraden kan worden verkregen. De opbrengstwaarde wordt dan bepaald door de verwachte opbrengst (bij afzet langs de normale verkoopkanalen en in een normaal tempo) te verminderen met de kosten, welke ten behoeve van de verkoop nog zullen moeten worden besteed. Goederen, deel uitmakend van de voorraad gereed produkt, kunnen een zodanige complementariteit vertonen, dat deze tezamen als groep moeten worden behandeld (bijv. artikelen die gewoonlijk als accessoire tezamen met een ander artikel worden verkocht vormen een groep). 2 li. Bij voorraden halffabrikaten en grondstoffen komt voor de opbrengst-waarde veelal slechts de verwachte opbrengst bij voortgezette aanwending in aanmerking. Daarbij doet zich het probleem voor van de toerekening van de verwachte opbrengst van het gereed produkt aan de factoren, die aan het tot stand komen van het gereed produkt hebben bijgedragen. Gewoonlijk wordt het probleem opgelost doordat wordt aangenomen, dat opbrengstwaarde en vervangingswaarde van halffabrikaten en grondstoffen bij voortgezette produktie (nagenoeg) gelijk zijn (zie ook alinea l4 hierna). li2. In een beperkt aantal gevallen (nl. bij sommige buikgrondstoffen en handelsgoederen en een aantal halffabrikaten) bestaat de mogelijkheid van verkoop van deze goederen in de staat, waarin zij verkeren tegen normale marktcondities. In die gevalden wordt de oplarengstwaarde uit de notering op de betreffende markt afgeleid. Vaste activa bij winstgevende activiteiten. 13« De opbrengstwaarde van vaste activa is voor de vermogenspresentatie niet van betekenis /ndien de groep van activiteiten van de onderneming waarbij de te waarderen activa betrokken zijn als geheel winstgevend is; in dat geval is de opbrengstwaarde van die activiteiten (per definitie) hoger dan de kosten der aangewende produktiemiddelen op hun basis van hun vervangingswaarde. De vervangingswaarde van de bij die groep van activiteiten betrokken vaste activa is alsdan de actuele waarde ten behoeve van de vermogenspresentatie . In alinea 43 is een uitzondering behandeld. Vaste activa bij niet winstgevende activiteiten. 14. Indien sprake is van een gebrek aan winstgevendheid van een groep van activiteiten kan voor de waardering in de balans de lagere opbrengstwaarde van het bij die activiteiten betrokken complex vaste activa relevant zijn. De commissies hebben in hoofdstuk Ila, 6 een beschouwing getiteld "De invloed van het gebrek aan winstgevendheid op waardering van duurzame activa" aan deze materie gewijd. 15. De opbrengstwaarde van een complex vaste activa wordt, ook in de gevallen waarop alinea 1^ doelt, veelal bepaald door de opbrengst bij voortgezette aanwending (in hoofdstuk Ila, 6 wordt hiervoor de term bedrijfswaarde gehanteerd; deze waarde wordt ook wel aangeduid met de term indirecte op-brengstwaarde; in hoofdstuk Ila,6 is bedrijfswaarde gedefinieerd als "het toe te rekenen gedeelte van de som der netto cash flows bij voortzetting van de activiteit, rekening houdende met de noodzakelijke vervangingsinvesteringen") . Dit is met name het geval indien het complex vaste activa in overwegende mate bestanddelen bevat die alternatief niet of nauwelijks, aanwendbaar zijn (bijvoorbeeld machines met specifieke kenmerken). De netto opbrengstwaarde bij vrijwillige verkoop (directe opbrengstwaarde) zal voor die componenten de schrootwaarde veelal niet te boven gaan. Naarmate de vaste activa met alternatieve aanwendingsmoge-lijkheden een groter bestanddeel uitmaken van het complex 3 (bijvoorbeeld bepaalde typen 'gebouwen, grond, schepen, niet specifieke machines) zal in het algemeen de opbrengst waarde bij vrijwillige verkoop hoger liggen. De bepaling van de (directe en indirecte) opbrengstwaarde van een complex vaste activa zal veelal slechts met grote toleranties mogelijk zijn. 16. De totale neerwaartse correctie (van de vervangingswaarde naar de opbrengstwaarde van een complex vaste activa) kan slechts op arbitraire wijze worden toegerekend aan de individuele activa die daarvan deel uitmaken. De bepaling van de vervangingswaarde 17» De feitelijke bepaling van de vervangingswaarde vertoont bijzondere kenmerken voor de volgende groepen activa, die dan ook afzonderlijk worden beschouwd. a. Grond- en hulpstoffen, handelsgoederen (alinea I8 t/m .22). b. Halffabrikaat, onderhanden werk, gereed produkt (alinea 23 en 24) . c. Machines en installaties (alinea 25 t/m 35). d. Gebouwen (alinea 36). e. Grond (alinea 37 t/m 39). Grond- en hulpstoffen, handelsgoederen 18. Voor grond- en hulpstoffen en handelsgoederen kunnen aan •inkoopmarktprijzen, facturen van recente aankopen en prijscouranten in het algemeen voldoende betrouwbare gegevens worden ontleend welke als basis voor de bepaling van de vervangingswaarde kunnen dienen. 19. Indien gewoonlijk de feitelijke aankooprijzen afwijken van marktnoteringen en prijscouranten, dient daarmee bij de bepaling van de vervangingswaarde rekening te worden gehouden. Een dergelijke afwijking kan zich voordoen o.a. bij de aankoop van zeer grote of zeer kleine hoeveelheden en bij franco aflevering van de goederen op moeilijk te bereiken plaatsen. 20. In sommige gevallen (b.v. in de collecterende handel) bestaan wel noteringen op de verkoopmarkt, doch ontbreken deze op de inkoopmarkt. Het is in deze gevallen toelaatbaar de vervangingswaarde af te leiden uit de notering op de verkoopmarkt, waarbij rekening moet worden gehouden met het prijsdrukkend effect van het eventuele aanbod van de betreffende (economische) voorraad. 21. De bepaling van de vervangingswaarde van grond- en hulpstoffen en van handelsgoederen kan ingeval van grote assortimenten vrij veel arbeid vergen. Een praktische werkwijze kan zijn om per groep van goederen met eeri verwant waardeverloop e'en of enkele artikelen aan te wijzen waarvan de vervangingswaarde op de aangegeven manier wordt bepaald; de overige artikelen in dezelfde groep worden dan geacht eenzelfde ontwikkeling van de vervangingswaarde te vertonen. Vanzelfsprekend eist de indeling in groepen enige aandacht; 4 de veronderstelling van verwant prijsverloop moet de werkelijkheid redelijk benaderen. 22. Een ande.re werkwijze voor de bepaling van de vervangingswaarde van grote assortimenten is gebruik te maken vah mathematische steekproeven. De gewogen gemiddelde waardeontwikkeling van een aantal uit één groep a-select getrokken goederen is maatgevend voor de waardemutatie van de gehele groep. De gewenste nauwkeurigheid en betrouwbaarheid van deze waardebepaling per groep is te bereiken via de bepaling van de omvang van de steekproef. Halffabrikaat, onderhanden werk, gereed produkt 23. De vervangingswaarde van halffabrikaat, onderhanden werk en gereed product is opgebouwd uit de vervangingswaarde van de verwerkte grond- en hulpstoffen (alinea lo t/m 22), de bewer-kingskosten gewaardeerd tegen vervangingsprijs enz. 24. Het berekenen van wijzigingen in de vervangingswaarde over een bepaalde periode kan voor halffabrikaat, onderhanden werk en gereed produkt nogal arbeidsintensief zijn. Te denken is aan een zeer groot assortiment, dan wel aan goederen die zijn samengesteld uit zeer grote aantallen verschillende grond- en hulpstoffen en andere kostprijselementen. De methodes die in alinea 21 en 22 zijn aangeduid, kunnen van betekenis zijn. Ook kan gewerkt worden met cijfers die de gemiddelde prijsontwikkeling in een bepaalde periode weergeven: prijsindexcijfers per groep. Een groep kan bestaan uit halffabrikaat, uit onderhanden werk of uit gereed produkt met een waardeverloop dat binnen elke groep verwant is. Een andere mogelijkheid is dat de groepen worden gevormd uit qua waardeverloop verwante kostprijselementen. In dit laatste geval vindt de bepaling van de vervangingswaarde aan he-t eind van een periode plaats door het totaliseren van elke groep kostprijselementen aan het begin van de periode met het betreffende prijsindexcijfer per het eind van die periode. Hieraan verwant is de mogelijkheid gebruik te maken van b.v. de grondstoffactor (het aandeel van de grondstofwaarde in de totale waarde van een. produkt Of een produktgroep). De aanpassing aan het actuele prijsniveau van de grondstoffen wordt dan uitgedrukt in een wijziging van die factor. De bewerkingskosten kunnen b.v. worden ontleend aan de laatst-berekende standaardkostprijs dan wel via één der andere genoemde methodes worden bepaald. In toenemende mate blijken computertoepassingen ten behoeve van de administratie van betekenis te zijn voor het snel uitvoeren van massale bewerkingen, zoals selecteren uit grote, bestanden en het maken van grote aantallen berekeningen. Machines en installaties "25 • De waardeveranderingen die slijtende duurzame produktiemiddelen vertonen, spruiten voort uit wijzigingen in de vraag-en aanbodverhoudingen. Daarin effectueren zich o.m. : a. specifieke prijsveranderingen in de kostprijselementen waarmede de leveranciers van de machines worden geconfronteerd (metaalprijzen, lonen enz.); 5 \ It b. de technologische ontwikkeling, waarop in alinea 27 wordt teruggekomen. 26. Met name bij machines en installaties is het noodzakelijk te onderscheiden tussen technisch identieke en economisch identieke vervanging. Technisch identieke vervanging is aan de orde indien exact hetzelfde actief zou worden aangeschaft; van economisch identieke vervanging is sprake indien een actief zou worden aangeschaft dat in economisch opzicht dezelfde betekenis voor de betreffende onderneming heeft. Bepalend is de economische benadering, niet de technische. Het gaat om de economische waarde van de produktieve prestaties van de activa (ook wel werkeenheden genoemd). 27. Het onderscheid tussen technisch en economisch identieke vervanging is van belang in verband met de technische ontwikkeling die veelal een technologische vooruitgang inhoudt. Op de volgende punten kan dit tot uitdrukking komen: a. lagere prijzen voor technisch identieke activa, veroorzaakt door de technologische vooruitgang in het produktie-proces van de producent vandie activa; met andere woorden de prijsontwikkeling van de geproduceerde machines en installaties blijft achter bij de gewogen gemiddelde prijsontwikkeling van de kostprijselementen; b. de mogelijkheid van produktiemiddelen met een grotere capaciteit, waarvan de aanschafkosten per capaciteits-eenheid lager zijn; c. minder complementaire kosten zijn noodzakelijk bij gebruik van de nieuwe produktiemiddelen (b.v. minder bedienend personeel nodig; goedkoper onderhoud); d. kwalitatief betere produkten bij toepassing van de nieuwe produktiemiddelen. 28. Een nauwkeurig inzicht in het verloop van de prijzen en in de mate van technologische ontwikkeling is gewoonlijk niet continu aanwezig. Intermitterend is dat inzicht er wel, n.l. op de tijdstippen dat de ondernemingsleiding heeft te beslissen omtrent investeringen voor vervanging of uitbreiding . 39. Gegevens omtrent de prijsontwikkeling van machines en installaties zijn met een zekere mate van nauwkeurigheid te ontlenen aan : a. aanbiedingen c.q. inlichtingen van leveranciers; b. recente aankopen door branchegenoten; c. taxatierapporten van deskundigen; d. specifieke indexcijfers, berekend door de onderneming zelf, door branche-organisaties of door statistische bureaus. 30. Voor zover dit in de gegevens vermeld in alinea 29 niet is verwerkt, dient op de aldus bepaalde nieuwwaarde een aftrek te worden toegepast, die het effect der technologische vooruitgang tot uitdrukking brengt. In vele gevallen is het een redelijke veronderstelling dat deze vooruitgang zich geleidelijk en in een matig tempo voltrekt. De ondernemingsleiding zal zich omtrent dat tempo een oordeel moeten vormen aan de hand van de informatie, waarover hij in de vorm van leve-ranciersdocumentatie, beurzen, voorlichting van branche- 6 organisaties kan beschikken. Het tempo van de technologische vooruitgang is niet voor alle branches gelijk. Periodiek dient op schattingen van het tempo een "nacalculatie te worden toegepa3t. (zie alinea 40). 31. In het kader van de actuele waarde is de samenhang tussen afschrijvingsstelsel en technologische ontwikkeling van belang. Al naar de te verwachten economische slijtage dient een afschrijvingsstelsel te worden gekozen dat de waardevermindering wegens de jaar na jaar beschikbaar komende hoeveelheden werkeenheden, goed benadert. In hoofdstuk Ila.l alinea 19 hebben de commissies aan deze keuze aandacht besteed. 32. Indien de technologische vooruitgang zonder schokken en gelijkmatig verloopt, is de schatting van de waarde van de resterende werkeenheden redelijkerwijs mogelijk. De waardestijging per werkeenheid zal steeds achterblijven bij de stijging van het algemene prijsniveau. 33* Als gedeeltelijke vernieuwing (wegens de leeftijdsopbouw binnen het produktie-apparaat) regelmatig en frequent plaatsvindt is nauwkeurig inzicht in de ontwikkeling van de vervangingswaarde per werkeenheid gemakkelijk te verkrijgen. Als voorbeeld kan een autobusbedrijf dienen dat het wagenpark jaarlijks met een ongeveer gelijk aantal wagens vernieuwt Omtrent de ontwikkeling van de aankoopprijs bestaat afdoende duidelijkheid; de bijkomende kosten (zoals verbruik en onderhoud) zullen bij de keuze van merk en type van belang zijn en met de ervaringscijfers worden vergeleken. Een goed inzicht in de (trendmatige) ontwikkeling is zo verkregen. 34. Zodra de technologie in een branche met een schok vooruitgaat, veranderen de economische verhoudingen eveneens schoksgewijs en kan de vervangingswaarde van de betreffende activa onverwacht scherp dalen. Dergelijke schoksgewijze veranderingen kunnen de ondernemingsleiding niet ontgaan. Ook in die situatie dient de vervangings waarde zo goed mogelijk te worden benaderd. 35 • Soms is in het geval van een schoksgewijze verandering als bedoeld in alinea 3^» benadering van de vervangingswaarde vanuit de resterende werkeenheden zinvol. Het volgende voorbeeld is ontleend aan de luchtvaart. Bij het aan de markt komen van nieuwe typen vliegtuigen zijn de geschatte totale exploitatiekosten per ton/km in principe bepalend. De vervangingswaarde van een vliegtuig van het oude type is dan het produkt van het aantal nog te verwachten ton/km's en de totale exploitatiekosten per ton/km van het nieuwe type, verminderd met de geschatte complementaire kosten van hét oude type vliegtuig die vereist zullen zijn om de verwachte ton/km's nog te doen leveren. In dit voorbeeldiis aangenomen dat de residuwaarde van het oude vliegtuig aan het einde van de exploitatieperiode nihil is en dat de ton/km*s van het oude type dezelfde opbrengst hebben als de ton/km's vap het nieuwe type. 7 Gebouwen 36. Veel van wat hiervoor over machines en installaties is geschreven, geldt ook voor gebouwen. Een opvallend verschil is dat de technologische ontwikkeling veel langzamer en met minder hevige schokken verloopt. Er zijn dan ook vrij gedetailleerde en vrij nauwkeurige gegevens voorhanden. Daarbij is overigens aan te tekenen dat het bepalen van de vervangingswaarde niet overeenkomt met de vaststelling van de herbouwwaarde. Ook bij gebouwen gaat het om de waarde voor de onderneming van de resterende werkeenheden en speelt het onderscheid tussen technisch identieke en economisch identieke vervanging een rol. Grond 37« Grond wordt hier alleen beschouwd i.n zijn functie van vestigingsplaats van de onderneming. De actuele waarde kan op verschillende wijzen worden bepaald: - door afleiding uit prijzen welke voor grond op in nabijheid gelegen terreinen welke voor de vestiging van de betreffende onderneming in aanmerking zouden komen, dienen te worden betaald; - door kapitalisatie van de erfpachtscanon, welke voor soortgelijke grond in de naaste omgeving moet worden betaald; - door een periodieke taxatie van de bedrijfswaarde door deskundigen. 38. De verkoopwaarde kan voor grond die als vestigingsplaats in gebruik is, belangrijk hoger zijn dan de actuele waarde. Voor deze situatie wordt verwezen naar hetgeen in alinea 43 is opgemerkt. 39. Bij het beoordelen van de nauwkeurigeheid van de bepaling van de actuele waarde van grond, mag ermee worden gerekend dat afschrijven (wegens gebruik van werkeenheden) niet plaatsvindt. De waarde van de grond heeft derhalve geen invloed op de bepaling van het resultaat; uiteraard is de waarde wel van betekenis voor de vermogensvoorstelling. Slotopmerkingen 40. Het is denkbaar dat onder omstandigheden gedurende enkele jaren de actuele waarde, naar achteraf blijkt, met wat grotere toleranties is benaderd dan de intentie was. Bij tijd en wijle komen waarschijnlijk concrete gegevens beschikbaar; deze zijn in ieder geval beschikbaar als de feitelijke verkoop resp. vervangingsinvestering plaatsvindt en gewoonlijk reeds daaraan voorafgaand, n.l. zodra de verkoop of vervanging reëel (en dus gedocumenteerd) wordt overwogen. Alsdan dient de actuele waarde te worden bijgesteld. 41. Misschien komen er situaties voor waarin schatting van de vervangingswaarde aan de hand van specifieke gegevens tijdelijkl 8 niet redelijk mogelijk is. De commissies zijn van oordeel dat dan de algemene prijsindex, onder aftrek van de geschatte invloed van de technologische ontwikkeling, een benadering van de wijzigingen in de actuele waarden geeft die acceptabel kan zijn. 42. Voor de bepaling van de actuele waarde geldt de eis van de stelselmatigheid. In beginsel zal een vaste gedragslijn moeten worden gehanteerd met betrekking tot de wijze waarop de actuele waarde wordt vastgesteld. 43^ De verkoopwaarde van gebouwen in lege staat en van de grond vormen naar het oordeel van de commissies in het algemeen geen grondslag voor de bepaling van de actuele resp^, de vervangingswaarde op grond van de volgende overwegingen: - de vermogensvoorstelling van een onderneming bedoelt normaliter niet de liquidatiewaarde van de onderneming of van onderdelen van de onderneming weer te geven (zie ook hoofdstuk la, alinea 20); - voortzetting van de ondernemingsactiviteiten voor onbepaalde tijd is uitgangspunt bij de hantering van de waarderingsgrondslagen voor de jaarrekening, tenzij het tegendeel uitdrukkelijk blijkt (zie Ia, alinea l8), zodat de waarde bij een andere bestemming dan die binnen de onderneming in di-t kader niet relevant is. Voorbeeld: de actuele waarde van grond, gelegen in een woon- of zakencentrum, welke eigendom is van een daarop gevestigde industriële onderneming, wordt niet bepaald door de verkoopwaarde welke zou kunnen worden gerealiseerd bij verkoop ten behoeve van de woningbouw of de vestiging van een bankfiliaal. Indien de verkoopwaarde, na aftrek van alle door de verkoop veroorzaakte lasten, zoals verplaatsingskosten en kosten van afvloeiing van personeel alsmede de eventuele als gevolg van de verkoop verschuldigde belastingen de actuele resp. vervangingswaarde van de betrokken activa in belangrijke mate overtreft, dient naar het oordeel van de commissies inzicht in de betekenis van dit verschil voor de vermogenspresentatie te worden gegeven. BEGRIPPEN, GEHANTEERD BIJ DE BEPALING VAN VERMOGEN EN RESULTAAT dr. J. Klaassen BEGRIPPEN GEHANTEERD BIJ DE BALANSWAARDERING VAN NIET-MONETAIRE ACTIVA - historische kosten: de in het verleden betaalde prijs van activa (eventueel na aftrek van een deel wegens afschrijving) - vervangingspri jzen: huidige prijzen op de inkoopmarkten - directe opbrengstwaarde: te bedingen huidige prijs op de verkoopmarkt - indirecte opbrengstwaarde van een produktiemiddel; contante waarde van verwachte opbrengsten die zullen worden verkregen door verkoop van de produkten van het produktiemiddel - actuele waarde; vervangingsprijs of opbrengstwaarde voor zover die lager is (de hoogste van directe en indirecte opbrengstwaarde is bepalend voor de opbrengstwaarde) - historische kosten, gecorrigeerd met koopkracht-index: waardering tegen een zodanige hoeveelheid geld van huidige koopkracht, als overeenkomt met de in het verleden betaalde koopkracht besteed aan de aankoop van het betreffende acti-vnm INSTANDHOUDINGSDOELSTELLINGEN Dit zijn criteria voor de bepaling van de hoeveelheid vermogen die men in stand wil houden, alvorens van winst kan worden gesproken. De hierna besproken instandhoudingsdoelstellingen worden in hoofdstuk IV met een voorbeeld toegelicht. INSTANDHOUDINGSDOELSTELLING 1: Historische kosten Indien en voor zover er aan het einde van de periode meer vermogen getoond wordt dan aan het begin van de periode, is er winst! D.w.z. elke nominale vermogenstoename is winst. Ten aanzien van het tijdstip waarop vermogenstoename winst wordt, kan men onderscheid maken tussen twee benaderingen: a. vermogenstoename wordt pas winst bij realisatie ervan (d.w.z. door verkoop en het leveren van de prestaties); b. vermogenstoename wordt winst zodra deze wordt geconstateerd. ad a Traditionele jaarrekening op basis van historische kosten of balans tegen actuele waarden, W. en V. tegen historische kosten. ad b Totale vermogenstoename is winst, bij balanswaardering tegen actuele waarden (in dat geval is er geen herwaarderingsreserve). Binnen deze instandhoudingsdoelstelling zijn er nog diverse variaties, o.a. ten gevolge van mogelijke verschillen in voorraadwaardering en gehanteerde afschrijvingsmethoden. INSTANDHOUDINGSDOELSTELLING 2: Actuele waarden Algemene typering: Indien en voor zover er aan het einde van de periode meer vermogen getoond wordt dan nodig is voor de instandhouding van de onderneming (in een bepaalde vorm), is het meerdere winst. Vormen van instandhouding a. de normale voorraden niet-monetaire activa (vaste activa en voorraden) b. de werkelijke voorraden niet-monetaire activa (vaste activa en voorraden) c. a of b, voor zover gefinancierd met eigen vermogen. ad a Deze methode impliceert een onderscheid tussen normale voorraden en excessieve voorraden, respectievelijk voorraadtekorten. -2- "Normale voorraden" zijn de voorraden die blijvend voor de bedrijfsuitoefening nodig geacht worden. Op grond van dit onderscheid worden de prijsstijgingen/-dalingen van normale voorraden rechtstreeks naar/van het vermogen (herwaardering) geboekt. Op excessieve voorraden respectievelijk voorraad-tekorten kan men zogenaamde voorraad-resultaten behalen (d.w.z. prijsstij-gingen/- dalingen leiden tot resultaat). Ingeval dit stelsel niet alleen op voorraden maar ook op vaste activa wordt toegepast, dient men een "normale" voorraad vaste activa vast te stellen. Ingeval van prijsstijging van de éictiva is er, wanneer de werkelijke voorraad vaste activa lager is dan de normale voorraad, een verlies, dat men inhaalafschrijving noemt. Voorbeeld: Stel, men beschouwt als "normale" voorraad de hoeveelheid prestaties, geïncorporeerd in een nieuw produktiemiddel, aanschafprijs ƒ 100.000, levensduur 10 jaar. Na 3 jaar treedt een prijsstijging van 10% op. Aangenomen, dat men op dat moment nog 7/10 van het duurzaam produktiemiddel heeft, dan is een inhaalafschrijving nodig van 3/10 x 10% van ƒ 100.000 - ƒ 3.000. De toekomstige afschrijvingen worden ƒ 11.000 in plaats van ƒ 10.000 per jaar. In totaal wordt ƒ 110.000 afgeschreven, juist voldoende om het gehele nieuwe duurzame produktiemiddel te vervangen. ad b Indien men zich bij de winstbepaling op de werkelijke voorraden baseert, wordt het verschil tussen opbrengsten en vervangingskosten als winst beschouwd en de herwaardering van de aanwezige voorraden als vermogensmutatie, die buiten de winst wordt gelaten. Bij deze benadering speelt het begrip "normale" geen rol. ad c De gedachte is opgekomen, dat bij toepassing van methode a of b de winst (ingeval van waardestijgingen) te laag wordt voorgesteld, omdat de herwaardering buiten de winst wordt gehouden, ook al zijn de activa (gedeeltelijk) met vreemd ververmogen gefinancierd. Voor zover de activa met vreemd vermogen zijn gefinancierd, kan men de daarop betrekking hebbende herwaardering echter als "uitkeerbaar" beschouwen, indien men de oorspronkelijke financiële structuur (- verhouding eigen vermogen : vreemd vermogen) wil en kan handhaven. In dat geval wordt dan het deel van de herwaardering van activa dat met eigen vermogen is gefinancierd, als vermogensmutatie beschouwd? het deel dat met vreemd vermogen is geCinancierd wordt als winst aangemerkt. Bij deze benadering komt de vraag op, op welke wijze men kan vaststellen, hoe bepaalde activa zijn gefinancierd. Daarbij kunnen globaal 2 benaderingen worden onderscheiden. -3- Bij de benadering van de partiële financiering wordt aangenomen dat, voor zover mogelijk, de vaste activa met eigen vermogen zijn gefinancierd. Is er meer eigen vermogen, dan wordt geacht dat dit is gebruikt voor financiering van voorraden etc. Bij de benadering van de integrale financiering neemt men aan dat de totale vermogensverhouding (= verhouding Eigen Vermogen mogen : Vreemd Vermogen) ook voor elk van de activa geldt. Enige algemene opmerkingen met betrekking tot instandhoudingsdoelstelling 2 a. Men kan met deze varianten diverse vormen van voorraadwaardering combineren, waarbij wel de balanswaarde van de voorraden en de herwaarderingsrekening, maar niet de winst wordt beïnvloed. b. De hoogte van de actuele waarden bepaalt de omvang van de herwaarderingsrekening en de winst. c. Bij waardebepaling van vaste activa is het noodzakelijk het begrip vervangingswaarde nader te definiëren, in verband met technologische veranderingen, waardoor in de toekomst technisch niet-identieke vervanging plaatsvindt. Deze technologische veranderingen kunnen maar zeer ten dele in indexcijfers worden aangebracht. Mogelijke oplossingen: op basis van kostprijsvergelijkingen van produkten, of: aanpassing van indexcijfers en taxaties. d. Variant 2 (niet-hanteren van normale voorraden) wordt in Groot-Brittannië Current C^ost Accounting genoemd, waarbij niet zozeer de instandhouding van het vermogen centraal staat, alswel het tonen van de kosten tegen huidige prijzen. In de Verenigde Staten is aanvullende informatie verplicht op basis van VARIANT 2. INSTANDHOUDINGSDOELSTELLING 3: Handhaving van de koopkracht van het eigen vermogen Men kan hier twee varianten onderscheiden, afhankelijk van het gehanteerde "vermogens"-begrip: a. handhaving van de koopkracht van het vermogen,gewaardeerd tegen historische prijzen; b. handhaving van de koopkracht van het vermogen, gewaardeerd tegen actuele prijzen. ad a Handhaving van de koopkracht van het vermogen, gewaardeerd tegen historische prijzen (in Angelsaksische landen C_urrent Purchasing Power Accounting genoemd), houdt in 4 - waardering van niet-monetaire activa tegen historische kosten, gecorrigeerd met koopkrachtverandering vanaf moment van aankoop tot moment van balanswaardering; - waardering van monetaire activa en passiva tegen nominale waarde en opwaardering van het eigen vermogen met de koopkrachtdaling van een periode (buiten de winst om). Voor zover het eigen vermogen meer is gestegen dan nodig was voor de instandhouding van de koopkracht ervan, is dit winst. In deze benadering maakt men winst ten gevolge van het feit dat de schulden de monetaire activa overtreffen, of verlies voor zover de schulden kleiner zijn dan de monetaire activa. Dit blijkt uit onderstaand voorbeeld. B A L A N S Vaste activa en voorraden a Monetaire activa b a+b Eigen vermogen Schulden = c d c + d Jaarlijks worden a en c automatisch in waardering verhoogd met de stijging van het algemeen prijsindexcijfer. Als a > c dan is het vermogen meer gestegen dan nodig is voor instandhouding van de koopkracht van c. Er is dan een monetaire schuldenpositie (d.w.z. d > b) waarop een winst wordt genoteerd. Als a '< c dan dient meer vermogen in stand te worden gehouden dan automatisch via opwaardering van a wordt bereikt. Er is dan een monetaire vorderingenpositie waarop verlies wordt geleden (immers b > d indien a < c , omdat a+b = c+d ad b De tweede variant baseert de balanswaardering van de niet-monetaire activa op actuele waarde en vergelijkt de benodigde stijging van het eigen vermogen met de waargenomen stijging als gevolg van waardestijgingen van niet-monetaire activa. In het kader van bovenstaand voorbeeld wordt "ervan uitgegaan dat de stijging van a als gevolg van specifieke waardeveranderingen wordt vergeleken met de stijging van c, nodig om de algemene koopkrachtdaling te compenseren. Als de stijging van a kleiner is dan de stijging van c, dan dient het verschil ten laste van het resultaat te worden aangevuld. Deze variant wordt verdedigd als aanvulling op instandhoudingsdoelstelling 2. 5 III. ENKELE ALGEMENE BEGRIPPEN DIE VOOR ELK DER INSTANDHOUDINGS-k DOELSTELLINGEN VAN BELANG ZIJN Latente belastingverplichtingen zijn in de toekomst (waarschijnlijk) verschuldigde belastingen die men kan voorspellen, omdat ze verband houden met reeds opgetreden omstandigheden. Voorbeeld: Als gevolg van hantering van handhavingsdoelstelling 2, die door de fiscus niet wordt erkend, ontstaat er een hogere belastingdruk (uitgedrukt als percentage van de bedrijfseconomische winst). Immers, de bedrijfseconomische winst is (bij prijsstijging) permanent lager dan de fiscale winst. Aangezien uiteindelijk de gehele herwaardering buiten de bedrijfseconomische winst blijft, maar wel (in de toekomst) deel gaat uitmaken van de fiscale winst, zal bij een tarief van 50%> de helft van de herwaardering worden wegbelast (naast de winstbelasting over de bedrijfseconomische winst). Op grond daarvan wordt gepleit voor het tonen voor een post "belastinglaten-tie", als voorziening voor deze (voorwaardelijke) verplichting. Deze kan uit verschillende bronnen worden geput. De realisatieconventie houdt in dat opbrengsten pas worden genomen in de periode waarin de betrokken produkten door de onderneming zijn geproduceerd, voor zover ze zijn verkocht. Bij produktie op voorraad is het realisatiemoment het moment van verkoop. Bij produktie op bestelling is het realisatiemoment het gereedkomen van Teen deel van7 hit produkt. Op grond van het voorgaande zijn: - ongerealiseerde vermogensstijgingen geboekte waardestijgingen op nog niet verkochte voorraden; - gerealiseerde voorraad-resultaten waardestijgingen, die door verkoop van de betreffende voorraden in cash-flow zijn omgezet, Soms worden deze schijnwinst genoemd. Het verband tussen diverse begrippen kan als volgt worden aangegeven bij waardering van activa tegen ACTUELE WAARDE: Totale vermogensstijging Mutatie in ongerealiseerde vermogensstijging Gerealiseerde vermogensstijging (ook wel genoemd winst volgens historische kosten) Gerealiseerde voorraadresultaat (schijnwinst) Winst op basis van actuele waarde 6 Verder geldt: Vermogen op basis van actuele waarde = vermogen op basis van historische kosten + ongerealiseerde vermogensstijgingen. Methoden ter bepaling van de actuele waardet Vooral voor duurzame produktiemiddelen kan het moeilijk zijn, voldoende informatie over actuele waarden te verkrijgen. Waardering tegen vervangingswaarde impliceert oriëntatie op huidige prijzen van de prestaties die de aanwezige duurzame produktiemiddelen nog kunnen leveren. Daartoe dient met technische ontwikkeling, waardoor economische veroudering optreedt, rekening te worden gehouden. In het onderstaande zal kort worden aangegeven in hoeverre dat bij een een belangrijke bron van externe informaties over huidige inkoopprijzen, nl. bij indexcijfers berekend door het C.B.S., gebeurt. In ons land wordt voor de bouwnijverheid slechts één reeks prijsindexcijfers gepubliceerd, namelijk de zogenaamde globale indexcijfers voor de bouwkosten van woningen. Deze indexcijfers zijn gebaseerd op de ontwikkeling van de bouwsommen (aanneem-sommen) yan woningen, waarbij zoveel mogelijk correcties zijn aangebracht voor inhoudsverschillen en kwaliteitsverbeteringen. Blijkens het C.B.S. acht men de ontwikkeling van dit indexcijfer tevens een goede benadering voor de prijsontwikkeling in de utiliteitsbouw. Het bovenstaande houdt in, dat bij de berekening van dit indexcijfer rekening is gehouden me-t de technische ontwikkeling inde bouwnijverheid voor zover het de toepassing van materialen en dergelijke betreft. Eveneens is rekening gehouden met produktiviteitsstijging in de bouwnijverheid. Dit indexcijfer is echter nog slechts een eerste aanzet voor de berekening van de vervangingswaarde van gebouwen bij technische ontwikkeling, namelijk voor zover de output per kubieke meter gebouw gelijk blijft. Wanneer echter een nieuwe bouwwijze tot grotere efficiency in het gebruik leidt zal nog een additionele correctie moeten plaatsvinden. Voorts zijn de bedoelde indexcijfers sedert 1969 inclusief B.T.W., waardoor de bedrijven die de betaalde B.T.W. kunnen aftrekken, het indexcijfer moeten corrigeren. De indexcijfers voor groothandelsprijzen die voor diverse branches (waaronder de machine-industrie) worden berekend, vormen gewoonlijk het gewogen gemiddelde van de prijsindexen van groepen produkten. Deze indexcijfers zijn bedoeld om het prijsverloop van een qua samenstelling en wegingsfactoren gelijkblijvende groep produkten te meten. Bij veranderingen in kwaliteit wordt nagegaan of er sprake is van een prijsstijging, door vergelijkin van de prijzen van de produktiefactoren die voor het oude en voor het nieuwe produkt nodig zijn. Indien nieuwe produkten worden voortgebracht, worden deze (al dan niet onder herrekening van de reeks oude prijsindexcijfers) in het pakket, waarover het indexcijfer wordt berekend, opgenomen. De prijsindexcijfers van deze groep meten dus de prijsstijging van een gelijkblijvend pakket produkten en houden derhalve 7 slecht's rekening met de technische ontwikkeling die zich bij de producenten van deze produkten voordoet, voor zover deze tot uitdrukking komt in lagere aanbiedingsprijzen. Er wordt niet gepoogd via het "gebruiksnut" (bijvoorbeeld de produktie-capaciteit van een machine) oude en nieuwe kwaliteiten aan elkaar te relateren. Bij geheel nieuwe produkten worden nieuwe reeksen samengesteld, die niet geheel vergelijkbaar zijn met de oude. Deze prijsindexcijfers bevatten geen component die rekening houdt met de veranderingen in de bruikbaarheid van de produkten voor de gebruikers, die een gevolg zijn van capacitei vergroting of van besparing op complementaire kosten. Voorts worden indexcijfers van invoerprijzen door het C.B.S berekend (bijvoorbeeld voor bepaalde soorten machines). De daarvoor gevolgde benadering wijkt slechts weinig af van de methode die voor de bepaling van de indexcijfers van groothandelspri jzen in het binnenland wordt gehanteerd. Deze indexcijfers zijn uit de prijsgegevens van verschillende landen opgebouwd. De betreffende indexcijfers van invoerprijzen worden alleen schriftelijk door het C.B.S. verstrekt en niet afzonderlijk gepubliceerd. Voor vele soorten ingevoerde machines berekent het C.B.S geen prijsindexcijfers. Voor zover indexcijfers van invoerprijzen ter beschikking zijn, vertonen deze met betrekking tot hun bruikbaarheid voor de bepaling van de vervangingswaarde op grond van de berekeningsmethode dus dezelfde gebreken als de indexcijfers van binnenlandse groothandelsprijzen, maar daarnaast kan het bezwaarlijk zijn dat deze indexcijfers zijn gebaseerd op prijzen van machines uit verschillende landen. Dit bezwaar doet zich met name voor indien de prijsontwikkeling per land sterk verschilt. - o - IV. VOORBEELDEN TER ILLUSTRATIE VAN DE GENOEMDE INSTANDHOUDINGS-DOELSTELLINGEN Gegevens; Onderneming A is opgericht per 31 december 1971* Na diverse activiteiten wordt per 1 januari 1973 de volgende balans opgemaakt. Gebouw Machines Grondstoffen Kasmiddelen ƒ M II II ƒ. Balans per 1-1-1973 100.000 100.000 50.000 200.000 450.000 Aandelenkapitaal Hypotheek Crediteuren ƒ II II 4 300.000 100.000 50.000 450.000 De. op de balans voorkomende grondstoffen zijn ingekocht a ƒ 1,-- per kg. In 1973 wordt ingekocht: Grondstoffen 100.000 kg a ƒ 1,— per kg + »• »» 100.000 kg a ƒ 2 , — per kg Aan crediteuren betaald ƒ I5O.OOO Betaalde directe lonen ƒ 100.000 Overige betaalde kosten ƒ 100.000 Geproduceerd worden: 5.000 eenheden produkt, waarvan 4.000 eenheden worden verkocht a ƒ 100 per stuk. In verband daarmee is ontvangen: ƒ 3OO.OOO en nog te vorderen ƒ 100.000. Per eenheid produkt wordt de volgende kostprijs gehanteerd: grondstoffen (30 kg) ƒ 3 0 ,— lonen ƒ 20,-- afschrijvingen ƒ 2,80 overige kosten ƒ 20,-- ƒ 72,80 De eindprodukten worden geactiveerd exclusief overige kosten. Het gebouw wordt in 26 jaar lineair afgeschreven; de machine heeft een economische levensduur van 11 jaar en wordt lineair afgeschreven (ie afschrijvingsjaar was 1972). Gebouw en machines zijn eind 1971 aangekocht voor respectievelijk ƒ 104.000 en ƒ 110.000. 9 Per 1 juli 1973 is de prijs op de inkoopmarkt voor grondstoffen gestegen tot ƒ 2 , — per kg; de prijzen van machines zijn begin 1973 met 10% gestegen. INSTANDHOUDINGSDOELSTELLING 1 Historische kosten De resultatenrekening en eindbalans per 31 december 1973 gebaseerd op historische kosten zien er als volgt uit: Balans per 31-12-1973 (vóór winstverdeling) Gebouw Machines Grondstoffen Produkten Debiteuren Kasmiddelen L 96.000 90.000 200.000 52.800 100.000 150.000 688.800 Aandelenkapitaal Hypotheek o/g Crediteuren Winst ƒ 300.000 " 100.000 " 200.000 " 88.800 ƒ 688.800 Resultatenrekening Opbrengst Kosten van de verkopen: Grondstoffen 120.000 kg a ƒ 1,— Lonen 4.000 a ƒ 2 0 ,— Afschrijvingen 4.000 a ƒ 2,80 Overige kosten ƒ 120.000 " 80.000 " 11.200 " 100.000 ƒ 400.000 ƒ 311.200 Winst ƒ 88.800 Opmerking 1: Van de afschrijvingen van ƒ 14.000 is ƒ 2.800 als kosten van een toekomstige periode geactiveerd, omdat de produkten nog niet zijn verkocht. Opmerking 2; De overige kosten zijn geheel ten laste van 1973 gebracht, omdat ze niet worden geactiveerd. Opmerking 3 ? De fifo-conventie is hier gehanteerd. INSTANDHOUDINGSDOELSTELLING 2: Actuele waarde Gegevens conform instandhoudingsdoelstelling 1. Aan-vullende gegevens : De prijs van de grondstoffen is per 1 juli gestegen tot ƒ 2,-- per kg. 10 vóór 1 juli na 1 juli Inkopen 100.000 kg 100.000 kg Verbruik Verkopen 75.000 60.000 = 2000 eenheden 75.000 60.000 = 2000 eenheden De ondernemingsleiding neemt aan dat de normale voorraad (zowel van grondstoffen als van het grondstoffenbestanddeel eindprodukten) totaal 100.000 kg is. Als gevolg van de prijsstijging wordt de kostprijs per produkt tegen actuele waarde (excl. overige kosten): Oorspronkelijk (tot 1/7) Grondstoffen: 30 kg a ƒ 1,— Lonen Afschrijvingen ƒ 3 0 ,— " 20,-- " 3,— ƒ 5 3 .— Na prijsstijging 30 kg a ƒ 2,-- ƒ 60,-- " 2 0 ,— " 3,— ƒ 83,— De Grondstoffenrekening, de Produktenrekening en de Herwaarderingsrekening van de goederen vertonen nu het volgende beeld: 1/1 balans tot 1/7 inkopen 1/7 herwaardering na 1/7 inkopen Tot aal ƒ II II II ƒ_ Grondsto 50.000 .100.000 75.000 200.000 425.000 ffenrekening tot 1/7 verbruik na 1/7 verbruik 31/12 saldo naar balans = 100.000 kg Totaal ƒ II II ƒ 75.000 150.000 200.000 425.000 Produktenrekening tot 1/7 produktie 2500 X ƒ 53,-- 1/7 herwaardering 500 X ƒ 3 0 ,— na 1/7 produktie 2500 X ƒ 83,-- Totaal ƒ II II ƒ_ " 132.500 15.000 207.500 355.000 tot 1/7 verkopen 2000 X ƒ 5 3 ,— na 1/7 verkopen 2000 X ƒ 8 3 ,— saldo naar balans 1000 X ƒ 83,- Tot = = = aal ƒ II II 4 106. 166 83. 355. . 0 00 . 0 00 . 0 00 0 0 0 Herwaarderingsr ekenin.B: .coederen 1/7 75.000 X ƒ 1/7 15.000 X ƒ 1/7 10.000 X ƒ 1,— 1,-- 1,-- = ƒ 75.000 = " 15.000 = " 10.000 11 Daar de prijs per 1 juli met ƒ 1,-- per kg stijgt keli jke voorraad opgewaardeerd met ƒ 1,— per kg; tot een herwaardering van ƒ 90.000 (ƒ 75.000 bij g ƒ 15.000 bij produkten), maar de onderneming heeft voorraad dan de normale voorraad van 100.000 kg, n 90.000 kg. Ten gevolge van de prijsstijging zal voor de aan-vu deze voorraad tot 100.000 kg in de toekomst ƒ 10. moeten worden betaald dan het geval zou zijn gewee de onderneming ervoor had gezorgd voortdurend de n raad aan te houden. Dit bedrag van ƒ 10.000 is een dat als een speculatief negatief voorraadresultaat beschouwd. Het wordt als volgt op een rekening voo taten geboekt: wordt de wer-dit leidt rondstoffen, minder in 1. slechts H i n g van 000 meer st indien ormale voor-verlies , wordt rraadresul- Voorraadrgsultaten 1/7 herwaardering 10.000 X ƒ 1,— ƒ 10.000 N.B. Bovenstaande benadering houdt in dat: - de werkelijke voorraad wordt opgewaardeerd; - bij prijsstijging de herwaardering over de normale voorraad aan de herwaarderingsreserye wordt toegevoegd; - het verschil tussen (Debet) opwaardering en (Credit) toevoeging aan de herwaarderingsreserve als voorraadresultaat wordt beschouwd (positief of negatief). De vaste activa worden tegen vervangingswaarde gewaardeerd. Ook de afschrijvingen zijn daarop gebaseerd. De opwaardering met 10% per begin januari leidt tot de volgende boekingen: 1 /1 2/1 balans herwaardering ƒ II Machinq 100.000 , 10.000 1973 afschrijving 31/12 naar balans ƒ II 11.000 99.000 31/12 naar balans Herwaardering machine ƒ 11.000 2/1 herwaardering boekwaarde 2/1 inhaalafschrij-ving ƒ II 10.000 1.000 12 VARIANT 1 De balans tegen actuele waarde toont per 31 december 1973 het volgende beeld: Gebouw Machine Grondstoffen Produkten Debiteuren Kas Balans per ƒ " ƒ_ 96.000 99.000 200.000 83.000 100.000 150.000 728.000 31-12-1973 (VARIANT Aandelenkapitaal 1) Herwaarderingsrekenin (machine/voorraden Hypotheek o/g Crediteuren Winst ) ƒ g II II II II ƒ_ 300.000 111.000 100.000 200.000 17.000 728.000 Resultatenrekening op basis van actuele waarde (VARIANT l) Opbrengst Kosten van de verkopen: tot 1/7 2000 X ƒ 53 na 1/7 2000 x ƒ 83 Overige kosten Transactiewinsten Voorraadresultaat Inhaalafschrijving ƒ 400.000 = ƒ 106.000 = " 166.000 " 100.000 -/- ƒ 10.000) -/- " 1.000) " 372.000 ƒ 28.000 11.000 Winst ƒ 17.000 VARIANT 2 (winstberekening gebaseerd op werkelijke voorraden wijkt slechts van VARIANT 1 af door het ontbreken van voorraadresultaten en inhaalafschrijvingen in de resultatenrekening. Deze worden als het ware via de herwaarderingsreserve geboekt. Resultatenrekening (VARIANT 2) Opbrengst Kosten van de verkopen: tot 1/7 2000 X ƒ 53 na 1/7 2000 x ƒ 83 Overige kosten = ƒ 106.000 = " 166.000 ƒ 272.000 " 100.000 ƒ 400.000 ƒ 372.000 Winst ƒ 28.000 13 Herwaarderingsreserve (VARIANT 2) Goederen: 90.000 x ƒ 1,-- (op basis van werkelijke voorraad per 1/7) Machines 10% van ƒ 100.000 ƒ 90.000 " 10.000 ƒ 100.000 Balans per 31.-12 tegen actuele waarde (VARIANT 2) Gebouw Machine Grondstoffen Produkten Debiteuren Kas f 96.000 ' 99.000 • 200.000 • 83.000 • 100.000 • 150.000 ƒ 728.000 Aandelenkapitaal ƒ 3OO.OOO Herwaarderingsrekening " 100.000 Hypotheek o/g " 100.000 Crediteuren " 200.000 Winst " 28.000 ƒ 728.000 VARIANT 3 (rekening houdend met de financiële struktuur) Neem aan dat de verhouding Eigen Vermogen-Vreemd Vermogen van 2 : 1 wordt nagestreefd. Op basis van de gedachte van de integrale financiering (en overigens uitgaande van VARIANT 2) is dan 2/3 van de herwaardering voldoende voor continuïteit van de onderneming, 1/3 van de herwaardering kan dus als verteerbaar inkomen worden beschouwd. Volgens sommigen dient men hierbij de realisatieconventie te volgen. Winst bestaat uit: winst volgens VARIANT 2 plus 1/3 van de gerealiseerde waardestijging. Aannemende dat de stoffenrekening bi per 1 juli geherwa kg per 31 december Van de waardestijg derhalve ƒ 6O.OOO Met betrekking tot door de prijsstijg schrijvingen zijn is dus ƒ 800,-- pr De totale gerealis Hiervan kan 1/3 al Deze wordt gewoonl fifo-conventie wordt toegepast (zie grond-j VARIANT 1) kan men zeggen dat van de totaal ardeerde voorraad van 90.000 kg nog 3O.OOO in voorraad is. ing van ƒ 90.000 uit hoofde van voorraden is gerealiseerd. de duurzame produktiemiddelen geldt, dat ing ƒ 0,20 per eenheid produkt extra af-ontstaan. Door verkoop van 4000 produkten ijsstijging gerealiseerd. eerde waardestijging is derhalve ƒ 6O.8OO. s winst worden beschouwd, t.w. ƒ 20.267. ijk financieringswinst genoemd. Een eenvoudige berekening is de volgende: winst op basis van historische kosten - winst op basis van actuele waarde = gerealiseerde waardestijging = ƒ 88.800 - ƒ 28.000 = ƒ 60.800. Ik Indien het gehele vermogen uit vreemd vermogen zou bestaan zou de gehele gerealiseerde waardestijging winst vormen, derhalve zou de winst overeenkomen met die op basis van historische kosten. Op grond hiervan worden resultatenrekening en balans: Resultatenrekening (VARIANT 3) ' Conform VARIANT 2 Transactiewinsten ƒ 28.000 Financieringswinst " 20.267 Winst ƒ 48.267 Balans per 31-12-1973 .(VARIANT 3) Activa conform VARIANTEN 1 en 2 ƒ 728.000 Aandelenkapitaal ƒ 300.000 Herwaarderingsreke- " 79.733 ning Hypotheek o/g " 100.000 Crediteuren " 200.000 Winst " 48.267 ƒ 728.000 INSTANDHOUDINGSDOELSTELLING 3: Koopkrachthandhaving van het eigen vermogen VARIANT 1: Current Purchasing Power Accounting (C.P.P.A.) Nadere veronderstellingen met betrekking tot het inflatieverloop: Duurzame produktiemiddelen aangekocht op tijdstip waarop index voor het algemeen prijsniveau 100 was. Per 1 januari 1973 was deze index 120. Per 31 december 1973 130. De per 1 januari 1973 aanwezige grondstoffen zijn aangekocht toen de index 120 aangaf. De aankoop in 1973 van goederen vond plaats toen de index als volgt was: - 100.000 kg (Ie halfjaar) tegen index 124; - 100.000 kg (2e halfjaar) tegen index 128. Voorts wordt uitgegaan van de fifo-conventie. De overige kosten zijn gemaakt en de opbrengsten zijn gerealiseerd op het moment waarop de index 125 was. 15 Op grond van deze gegevens zou de balans per 1 januari er als volgt uitzien: Balans Gebouw (25/26 X van ƒ 104.000) Machines (10/11 van ƒ 110.000 Grondstoffen Kasmiddelen per 1- 120% X -1- ƒ 120% II II II ƒ •1973 volgens C.P.P.-Account 119.600 120.000 50.000 200.000 489.600 Aandelenkapitaal Overig eigen vermogen Hypotheek o/g Crediteuren in^ ƒ II II II £. 300.000 39.600 100.000 50.000 489.600 Resultatenrekening over 1973 Opbrengsten (13O/125 x ƒ 400.000) Grondstoffenkosten: (50.000 kg X ƒ 1 , — X 130/120) ƒ 5^.200 (70.000 kg X ƒ1,-- X 130/124) " 73.^00 ƒ 127.600 Lonen (4000 x ƒ 20 x 130/125) " 83.200 Afschrijvingen ƒ 11.200 x 13O/IOO " l4.600 Overige kosten ƒ 100.000 x 130/125 " 104.000 Resultaat uit transacties Financieringsresultaat *) ƒ 416.000 -/- Winst ƒ ƒ II ƒ_ 329.400 86.600 4.100 82.500 *) Calculatie Financieringsresultaat Saldo 1/1 netto monetaire positie + 50.000 x ^^^^ön^^^ X ^ vl Ie halfjaar aankoop grondstoffen Kosten en opbrengsten - 50.000 X (125-124) 12? (128-125) + 150.000 x' .^gg ^' 2e halfjaar aankoop grond- - 50.OOG x ^ ^^?on^^^ stoffen ^^° Verschil 16 Debet Credit 1.700 3.600 400 800 5.300 1.200^ 4.100 Balans per Gebouw (24/26 x 130% X ƒ 104.000) Machines (9/11 x 130% X ƒ 110.000 Grondstoffen 130/128 X ƒ 200.000 Gereed produkt Debiteuren Kasmiddelen 31-- f 4 12-1973 volgens C.P.P.-Accounting 124.800 117.000 203.100 55.900* 100.000 150.000 750.800 Aandelenkapitaal ƒ Overig eigen vermogen " Hypotheek o/g " Crediteuren " Winst " L 300.000 68.300* 100.000 200.000 82.500 750.800 VARIANT 2: Balanswaardering tegen actuele waarde Instandhouding van koopkracht beginvermogen Beginbalans toonde een eigen vermogen van ƒ 3OO.OOO. Om dit qua koopkracht in stand te houden is nodig een eindver-mogen van 130/120 x ƒ 300.000 = ƒ 325.000. Het door herwaardering aangegroeide eigen vermogen bedraagt (volgens VARIANT 2, actuele waarde-systeem) ƒ 400.000. Er is derhalve een grotere vermogensstijging dan nodig is om de koopkracht van het eigen vermogen te handhaven. Dus behoeft geen bedrag ten laste -vran het op actuele waarde berekende resultaat te worden gebracht om de koopkracht van het vermogen te handhaven. ) Berekening Grondstoffen Lonen Afschrijvingen ƒ 30.000 X 1 X 130/124 ƒ 20.000 X 130/125 ƒ 2.800 X 130/100 ƒ II tl 31.500 20.800 3.600 ƒ 55.900 **) Het beginvermogen is per 1 januari ƒ 339.600. Om dit in stand te houden moet het nominaal aangroeien tot 130/120 x ƒ 339-600 = ƒ 367.900 (afgerond ƒ 368.3OO). 17 Slotopmerking In de voorgaande voorbeelden zijn de belastingen buiten beschouwing gelaten. Zou men echter aannemen, dat 50% winstbelasting wordt geheven op de winst volgens instandhoudingsdoelstelling 1, dan zouden bij de instandhoudingsdoelstellingen 2 en 3 latente belastingen ontstaan. Dit kan geïllustreerd worden met winstbepaling op basis van actuele waarde (VARIANT 2 ) . De fiscale winst (VARIANT l) is over 1973 f 88.800. Over 1973 moet derhalve worden betaald ƒ 44.400. De bedrijfseconomische winst is ƒ 28.000. Zou deze winstberekening fiscaal zijn toegestaan, dan zou ƒ l4.000 moeten worden betaald. Er moet dus ƒ 30.400 extra worden betaald als gevolg van prijsstijging die fiscaal niet als kosten is op te voeren, maar volgens deze benadering bedrijfseconomisch gezien wèl! In verband daarmee brengt men op de balans onmiddellijk bij waardestijging 50% van de herwaardering naar de voorziening voor latente belastingen. Ingeval van VARIANT 2 zou de creditzijde van de balans derhalve worden: Aandelenkapitaal Herwaardering Hypotheek o/g Voorziening latente belastingen Crediteuren Winst ƒ 4 300.000 50.000 100.000 50.000 200.000 28.000 728.000 In de resultatenrekening kan de belastingpost volgens 2 methoden behandeld worden: a. De gehele te betalen belasting kan ten laste van het resultaat gebracht worden (in dit geval ƒ 44.400). Consequentie: de herwaarderingsreserve blijft op het oude peil. b. "Slechts" 50% van de coimnerciële winst kan ten laste van het resultaat gebracht worden (in dit geval ƒ l4.000). In dit geval dient de extra te betalen belasting uit de voorziening te worden geput. Consequentie: de herwaarderingsreserve wordt voor 50% aan de fiscus uitbetaald. (De post belastingen in de W en V-rekening toont minder belastingen dan men feitelijk verschuldigd is!). Ook bij instandhoudingsdoelstelling 3 is het van belang fiscale latenties te onderkennen. Daarbij komt, 4*t men zich moet afvragen of het eigen vermogen inclusief of excluaief latenties qua koopkracht in stand moet woraen genouden. 18 INHOUDSOPGAVE BEGRIPPEN, GEHANTEERD BIJ DE BEPALING VAN VERMOGEN EN RESULTAAT (dr. J. K l a a s s e n ) . Pagina I Begrippen gehanteerd bij de balanswaardering van niet-monetaire activa 1 II Instandhoudingsdoelstellingen Instandhoudingsdoelstelling 1: Historisch'e kosten 2 Instandhoudingsdoelstelling 2: Actuele waarden 2 Vormen van instandhouding 2 Enige algemene opmerkingen 4 Instandhoudingsdoelstelling "3? Handhaving van de koopkracht van het eigen vermogen 4 III Enkele algemene begrippen die voor elk der instandhoudingsdoelstellingen van belang zijn Latente belastingverplichtingen De realisatieconventie Methoden ter bepaling van de actuele waarde 6 6 6 7 IV Voorbeelden ter illustratie van de genoemde instandhoudingsdoelstellingen 9 Gegevens 9 Instandhoudingsdoelstelling 1: Historische kosten 10 Instandhoudingsdoelstelling 2: Actuele waarde 10 Variant 1 13 Variant 2 (werkelijke voorr.) 13 Variant 3 (fin.struktuur) l4 Instandhoudingsdoelstelling 3: Koopkrachthandhaving van het eigen vermogen 15 Variant 1 (C.P.P.A.) 15 Variant 2 (balanswaardering tegen actuele waarde ) 17 Slotopmerking l8 19 • 1: • --M'.P' ! . : : . r ?••>•< -v ; t l .' ; , i ." : • u > E6 Ontwerp ter discussie 6 7 JANUARI im Exposure Draft 6 7 JANUARY 1976 Internationale Standaarden voor jaarrekeningen (lAS) International Accounting Standards Voorgestelde uitspraak Behandeling yan prijsfluctuaties Proposed Statement Accounting Treatment of Changing Prices ^iBUQTHEEK Voor commentaar uitgegeven door het / Issued for comment by the International Accounting Standards Committee (lASC) Dit ontwerp is door het lASC uitsluitend uitgegeven teneinde reacties te verkrijgen. Het geeft niet noodzakelijkerwijze de opvattingen weer van de besturende organen van de organisaties, die het lASC hebben opgericht. Alvorens als een Uitspraak omtrent Internationale Standaarden voor jaarrekeningen te worden uitgegeven, zal het ontwerp wijziging kunnen ondergaan naar aanleiding van de ontvangen reacties. This draft is issued by the International Accounting Standards Committee for comment only and does not necessarily represent the views of the Governing Bodies of the Founder Members.' The draft may be modified in the light of the comments received before being issued in the form of an International Accounting Standard. Inzending van reacties schriftelijk voor 7 augustus 1976 bij: Comments should be submitted in writing so as to be received by 7 august 1976 and adressed to: Nederlands Instituut van Registeraccountants — Mensinge 2, Postbus 7984, Amsterdam-1011 (Reacties die zijn bestemd om te worden doorgezonden aan en behandeld door het lASC dienen in het Engels te zijn gesteld) De Engelse tekst is de oflBciële versie van de Voorgestelde Uitspraak. The English text is the definitive version of the Proposed Statement. Inhoud par. Contents par. Inleiding 1 Toelichting 2-14 Veranderingen in prijsverhoudingen en in het algemene prijsniveau 2-3 Fluctuaties in specifieke prijzen 4-6 Fluctuaties in het algemene prijsniveau 7-8 Het antwoord op het vraagstuk van de prijsfluctuaties 9-14 Internationale Standaard Nr. .. Behandeling van prijsfluctuaties 15-20 Introduction 1 Explanation 2-14 Changes in the Relationships Between Prices and in the General Level of Prices 2-3 Specific Price Changes 4-6' Changes in the General Level of Prices 7-8 Responding to the Problem of Changing Prices 9-14 International Accounting Standard No. Accounting Treatment of Changing Prices 15-20 Appendix Publications in Different Countries on the Accounting Treatment of Changing Prices (at 10 October 1975) Inleiding Introduction The International Accounting Standards Committee appreciates that the problems of presenting financial statements in accordance with this Exposure Draft are considerable and the Committee is anxious to ensure that the date from which the Standard should become operative is realistic. The accountancy bodies and others to whom this Exposure Draft is addressed are therefore asked to suggest the date on which it is expected to be possible, for companies in their respective countries, to comply with the Standard. In making their proposals they are asked to say whether the Standard could be made operative for all companies at the same time, or whether some different effective date might be set for different categories of companies. Het lASC is er zich van bewust dat bij de opstelling van jaarrekeningen in overeenstemming met dit ontwerp de problemen groot zijn. Het wenst dat de datum van inwerkingtreding een realistische is. Daarom wordt aan de accountantsorganisaties en aan anderen tot wie dit Ontwerp gericht wordt, gevraagd aan te geven met ingang van welke datum vennootschappen in hun respectieve landen, naar verwachting in staat zullen zijn aan de Standaard te voldoen. Verzocht wordt bij deze voorstellen aan te geven of de inwerkingtreding voor alle vennootschappen gelijktijdig zal kuimen geschieden, dan wel of voor verschillende categorieën van vennootschappen verschillende data zullen moeten worden vastgesteld. 1. Deze Uitspraak handelt over de administratieve verwerking die bedoeld is als een antwoord op prijsfluctuaties. Toelichting Veranderingen in prgsrerhoudingen en in bet algemme prijsniveau. 2. Prijzen zijn aan verandering onderhevig. Als gevolg van verschillende economische en sociale krachten, wijzigen zij zich in de tijd. Een verandering in het algemene prijsniveau, zoals die wordt weergegeven door een algemeen prijsindexcijfer weerspiegelt de fluctuaties in de (algemene) koopkracht van het geld. Prijzen voor individuele goederen en diensten kunnen, onafhankelijk van elkaar, belangrijk fluctueren, zelfs in tijden van betrekkelijke stabiUteit in het algemene prijsniveau. 1. This Statement deals with accounting treatments designed as responses to changing prices. Explanation Changes in the Relationships Between Prices and in the General Level of Prices 2. Prices do not remain constant. They change over time as the result of various economic and social forces. A change in the general level of prices, as measured by a general price index, reflects changes in the general purchasing power of money. Individual prices may change significantly, independently of each other, and even during times of relative stability in the general level of prices. 3. In de meeste jaarrekeningen wordt geen rekening gehouden met veranderingen in het algemene prijsniveau of in specifieke prijzen, totdat zij hun weerslag hebben gevonden in gerealiseerde bedragen bij verkoop, dan wel in een opbrengstwaarde beneden de historische kostprijs der voorraden. De noodzaak om de tekortkomingen van de traditionele verantwoordingsmethoden op te heffen, heeft zich op twee aspecten toegespitst: (a) fluctuaties in specifieke prijzen; (b) fluctuaties in het algemene prijsniveau. Fluctuaties in specifieke prijzen 4. Gedurende de periode waarin goederen en andere activa in het bezit zijn van een bedrijfs-huishouding, kunnen fluctuaties in de specifieke prijzen optreden. De term „specifieke prijzen" omvat aankoopprijzen (de prijzen die zouden moeten worden betaald om de activa te vervangen) en verkoopprijzen (de prijzen die de activa op de markt bij verkoop zouden opbrengen). Deze prijzen kunnen fluctueren, los van een fluctuatie in het algemene prijsniveau. 5. Tot de vragen, die door fluctuaties in specifieke prijzen worden opgeroepen, behoren o.m.: (a) Dienen activa in de balans te worden getoond tegen historische kosten of tegen actuele waarde, en hoe dienen de prijsfluctuaties in de jaarrekening te worden verwerkt? (b) Hoe moet worden gehandeld met prijsfluctuaties opgetreden in de periode dat de activa in het bezit van de bedrijfshuis-houding waren, indien die activa gedurende de verslagperiode zijn verkocht of verbruikt? 6. Door een aantal bedrijfshuishoudingen wordt in de jaarrekening rekening gehouden met verhoging of verlaging van vervangingsprijzen in de periode waarin de desbetreffende activa in hun bezit zijn. Deze methode houdt in dat de activa in de balans tegen de actuele vervangingsprijzen 3. Most financial statements are prepared without regard either for changes in the general level of prices, or for changes in specific prices until they are reflected in the amounts realised by sale of goods or in the net realisable value of inventories which have fallen below historical cost. The need to remedy the shortcomings of the traditional accounting approach has focused attention on (a) specific price changes and (b) changes in the general level of prices. Specific Price Changes 4. The specific prices of goods or other assets held by an enterprise may change while such assets are held. The expression "specific prices" includes buying prices (the prices that would have to be paid to replace the assets) and selUng prices (the prices the assets would command on the market if offered for sale). These piices may change whether or not there is a significant change in the general level of prices. 5. The questions posed by changes in specific prices include: (a) should assets held at the balance sheet date be presented at historical cost or at a current value, and how should the changes in prices be reflected in the financial statements? (b) for assets sold or consumed during the accounting period, how should changes in prices of those assets while they were held be dealt with in the financial statements? 6. A number of enterprises prepare financial statements that recognise both increases and decreases in the replacement prices of assets while they are held. That practice involves the presentation of assets in the balance sheet at their current replacement prices, the recognition Bijvoegsel bij discussie-ontwerp 6 van het International Accounting Standards Committee (E6: Behandeling van prijsfluctuaties) 9 nederlands instituut van registeraccountants orde ingesteld bij wet van 28 juni 1962 Begeleidende notitie Verwerking in de jaarrekening van de gevolgen van prijsfluctuaties is van wezenlijke betekenis voor het geven van een juist beeld van resultaat en vermogen. Het bijgaande ontwerp van het lASC snijdt dan ook een belangrijk onderwerp aan. Het ontleent zijn belang niet slechts aan de afwijzing van informatie die uitsluitend op de historische kostprijs is gebaseerd, maar ook en vooral aan de aanzet die wordt gegeven voor een internationale discussie over daarvoor in de plaats tredende waarderingsgrondslagen. In Nederland hebben zowel bedrijfseconomie en accountancy als het bedrijfsleven zich langdurig met het onderwerp beziggehouden. Het bestuur van het Nederlands Instituut van Registeraccountants gaat dan ook gaarne in op de uitnodiging, vervat in par. 14 van het lASC-ontwerp, om nadere uitspraken te doen over de methoden van verwerking van prijswijzigingen, die in de par. 16, 17 en 18 van het ontwerp in nog zeer algemene bewoordingen aan de orde zijn gesteld. De begeleidende notitie is voorbereid door de Commissie van advies inzake jaarverslaggeving van het NIVRA. I. In Nederland is reeds in de twintiger jaren een bedrijfseconomische theorie ontstaan waarin, met het oogmerk zoveel als mogelijk is door middel van de toepassing van theoretische normen de continuïteit van de onderneming te verzekeren, de twee belangrijkste conclusies waren: — dat de kostprijs diende te worden bepaald op basis van de vervangingswaarde van de verbruikte produktiemiddelen, en — dat de winst op diezelfde actuele basis diende te worden bepaald. nura Teneinde een getrouw inzicht te geven in het geïnvesteerde eigen vermogen werd, welhaast natuurlijkerwijze, de norm ontwikkeld dat ook de balanswaardering op diezelfde actuele leest diende te zijn geschoeid. Een aantal Nederlandse ondernemingen is in de loop van tijd tot toepassing van de vervangingswaarde in de jaarrekening overgegaan. Het Tripartite Overleg heeft (in zijn Voorontwerp van beschouwingen naar aanleiding van de Wet op de Jaarrekening van Ondernemingen, aflevering nr. 3, van 30 juni 1975) uitgesproken verbruiksbepaling zowel op basis van historische prijzen als op basis van de actuele waarde aanvaardbaar te achten, daaraan toevoegende: „Indien er een belangrijke afwijking bestaat tussen de verbruiksbepaling op basis van historische prijzen en een verbruiksbepaling op basis van actuele prijzen dient hierover informatie te worden verstrekt." Het zal dan ook duidelijk zijn, dat het NIVRA-bestuur sterke adhaesie betuigt met par. 16 van het lASC-ontwerp, die vraagt om op actuele waarden gebaseerde informatie in de jaarrekening. Ondanks krachtige pleidooien is een vermogens- en winstbepaling op basis van de vervangingswaardetheorie in Nederland slechts op beperkte schaal en in het buitenland in het geheel niet tot praktische toepassing gekomen. Wel is, toen de krachtige inflatie van de laatste jaren de ontoereikendheid van de jaarrekening op basis van historische kostprijzen steeds duidelijker aantoonde, in het buitenland een andere weg ingeslagen: „general purchasing power accounting" (g.p.p.a.), een herrekening van de historische-kostenj aarrekening met behulp van een algemene koopkrachtindex. De mogelijkheid van aanvullende informatie op g.p.p.a.-basis, die met name is bepleit door de Financial Accounting Standards Board in de VS en door het Accounting Standards Steering Committee in het VK,wordt geboden in par. 17 van het lASC-ontwerp. Het NIVRA heeft ernstige bedenkingen tegen de methode van g.p.p.a., hoofdzakelijk omdat de specifieke prijswijzigingen waaraan de activa van de individuele ondernemingen bloot staan slechts in toevallige uitzonderingsgevallen samenvallen met een algemene koopkrachtindex. G.p.p.a.-informatie is als regel niet waardevol en niet doelmatig voor de specifieke onderneming en evenmin relevant voor het inzicht van de gebruikers van jaarrekeningen Recente ontwikkelingen laten overigens zien dat deze opvatting ook in het buitenland meer en meer gedeeld wordt. Nadat eerder in 1975 de accountantsorganisaties van Duitsland en Australië ontwerpen hadden gepubliceerd, die een voorkeur voor actuele-waardcmethoden behelzen, hebben zich onlangs in het VK de regerings-commissie- Sandilands en in de VS de Securities and Exchange Commission in gelijke zin uitgesproken. III. Bij de huidige inflatie is het eigen vermogen van ondernemingen blootgesteld aan het risico van een aanzienlijke koopkrachterosie. In dit verband is de in par. 18 van het lASC-ontwerp aangesneden mogelijkheid tot combinatie van elementen van actuele-waardetoepassing enerzijds en g.p.p.a. anderzijds reeds in 1974 binnen het NIVRA onder de loep genomen, toen de Britse accountantsorganisaties de introductie van g.p.p.a. overwogen. In het contact met deze organisaties (zie „de Accountant", juni 1974) is, bij wijze van voorbeeld van een dergelijke combinatie, de vorm gesuggereerd van het onderstaande overzicht, dat als aanvullende informatie zou kunnen worden gevoegd bij een jaarrekening op basis van vervangingswaarde. Winst op actuele basis a Gedurende het jaar gerealiseerde waardestijging van voorraden en duurzame produktiemiddelen h Winst op historische basis c Toe- of afname gedurende het jaar van de ongerealiseerde waardestijging d Toename van het eigen vermogen bepaald op actuele basis e Eigen vermogen op actuele basis aan het begin van het jaar f Idem, doch herrekend met de mutatie in een algemene index gedurende het jaar g Benodigd voor de instandhouding van de algemene koopkracht van het eigen vermogen h Overschotjtekort i Het overzicht geeft ten behoeve van daarin geïnteresseerden aan, in hoeverre de koopkracht van het vermogen in algemene zin in stand is gebleven door de winstcapaciteit van de onderneming en door de waardestijging van haar specifieke produktiemiddelen. Dit geschiedt op een rechtstreekse en in vergelijking met g.p.p.a. veel minder gecompliceerde wijze: door toepassing van een algemene index op het eigen vermogen. Daarnaast is van betekenis, dat in het overzicht de totale aanwas van het eigen vermogen — winst op actuele basis + gerealiseerde waardestijging + ongerealiseerde waardestijging — wordt aangegeven (in post e). Enkele vraagpunten zijn — of het gewenst is de winst op historische basis (post c) als tussenstap expliciet te tonen; in het overzicht is deze vorm gekozen in verband met overeenkomstige bepalingen in een ontwerp-richtlijn van de EEG; •— en, in samenhang hiermede of het doelmatig is de gerealiseerde en ongerealiseerde vermogensaanwas (posten b en d) gescheiden te tonen; in dit verband zij opgemerkt dat het Tripartite Overleg in het Voorontwerp van beschouwingen, aflevering nr. 3, heeft aanbevolen om ingeval herwaarderingen zijn toegepast: „in de toelichting tot uitdrukking te brengen in hoeverre de herwaarderingsreserve gerealiseerd is". Het overzicht beoogt niet meer dan te wijzen op een methode —• naast mogelijke andere methoden — waarbij een element van g.p.p.a. wordt gecombineerd met de toepassing van de vervangingswaarde. Het NIVRA wil de publikatie van het lASC-ontwerp „Behandeling van prijsfluctuaties" gebruiken om aan het overzicht en de eraan ten grondslag liggende overwegingen ruimere bekendheid te geven. Dit impliceert echter niet dat het reeds tot een eindoordeel zou zijn gekomen ten aanzien van de wenselijkheid van het opnemen van bedoeld overzicht in de jaarrekening. Het NIVRA-bestuur nodigt belangstellenden uit van hun zienswijze blijk te geven, zowel op de betekenis van de in het overzicht gegeven informatie als op de in dat verband verder aangesneden vragen. Reacties en commentaar kunnen worden gezonden naar: NIVRA, Mensinge 2, postbus 7984, Amsterdam-ioii. januari 1976 • worden opgenomen, dat de gevolgen van wijzigingen in die prijzen rechtstreeks in het eigen vermogen worden verwerkt en dat verkochte of verbruikte hoeveelheden in de resultatemeke-ning worden opgenomen tegen de actuele vervangingsprijzen. Deze methode wordt aanbevolen in de plaats vanhethistorische-kostenstelsel; hetzelfde geldt voor sommige andere methoden, waarbij verhoging of verlaging van verkoopprijzen van activa gedurende de periode waarin zij zijn aangehouden tot uitdrukking wordt gebracht. • Fluctuaties in het algemene prijsniveau 7. Traditioneel worden jaarrekeningen in geld-eenheden opgesteld. In tijden van inflatie of deflatie verandert de waarde van de geldeenheid — zijn algemene koopkracht daalt (inflatie) of stijgt (deflatie). De instabiliteit van de geldeenheid in termen van algemene koopkracht heeft geleid tot de vraag of voortgegaan moet worden met het opstellen vanjaarrekeningen in geldeenheden zonder aandacht voor de wijzigingen in de algemene koopkracht van de geldeenheid. 8. Er is voorgesteld van bedrijfshuishoudingen te verlangen dat zij aanvullende financiële overzichten verstrekken die zijn uitgedrukt in eenheden van een bepaalde hoeveelheid algemene koopkracht, in plaats van in geldeenheden. De hoeveelheid algemene koopkracht wordt gedefinieerd als de algemene koopkracht van de geld- ^—eenheid op een gegeven tijdstip. Alle posten in ^^deze aanvullende financiële overzichten zouden in termen van algemene koopkracht moeten worden weergegeven. Een aantal ondernemingen heeft deze voorstellen aanvaard. Het antwoord op het vraagstuk van de prijsfluctuaties 9. Jaarrekeningen die bedoeld zijn om een antwoord te geven op het vraagstuk van de prijsfluctuaties zouden op een aantal verschillende manieren kunnen worden opgesteld. directly in owners' equity of the effects of changes in those prices, and the recognition in the income statement of current replacement prices of assets sold or used. That practice and others, including some that involve recognition of increases and decreases in selling prices of assets during the period they are held, have been advocated for adoption in place of the historical cost system. Changes in the General Level of Prices 7. Financial statements are traditionally stated in units of money. During inflation or deflation, the value of a unit of money changes—its general purchasing power decreases (inflation) or increases (deflation). The instability of units of money in terms of general purchasing power has led to questions as to whether financial statements should continue to be prepared in terms of units of money without regard for changes in its general purchasing power. 8. Proposals have been made for enterprises to prepare and present supplementary financial statements stated in units of a specified amount of general purchasing power rather than in units of money. The amount of general purchasing power is specified as the general purchasing power of the unit of money at a given date. All items in these supplementary financial statements would be stated in terms of general purchasing power. A number of enterprises have adopted the proposals. Responding to the Problem of Changing Prices 9. Financial statements intended to respond to the problem of changing prices could be prepared in a number of different ways. • 10. Deze jaarrekeningen zouden kuimen worden opgesteld in geldeenheden, met gebruikmaking van actuele waarde in plaats van historische kosten. Zij zouden fluctuaties in specifieke prijzen van activa zolang die worden aangehouden, tot uitdrukking brengen, doch niet de inflatie of deflatie als zodanig. 11. Jaarrekeningen zouden kunnen worden opgesteld op historische-kostenbasis, doch met de bedragen weergegeven in termen van algemene koopkracht en niet in geldeenheden. Zij zouden inflatie of deflatie tot uitdrukking brengen, doch in het algemeen niet de fluctuaties in specifieke prijzen van activa zolang die worden aangehouden. 12. Jaarrekeningen zouden ook kunnen worden opgesteld op basis van een combinatie van de kenmerkende eigenschappen van de onder 10 en 11 beschreven stelsels. Zij zouden zowel fluctuaties in specifieke prijzen van activa zolang die worden aangehouden, als inflatie of deflatie tot uitdrukking brengen. 13. Hoewel er nog geen internationale overeenstemming over één systematisch antwoord op het probleem van de prijsfluctuaties bestaat, is het lASC tot de conclusie gekomen dat de informatieve betekenis van jaarrekeningen aanzienlijk kan worden vergroot door een antwoord in overeenstemming met par. 10, 11 of 12, 14. In een aantal landen zijn voorstellen gedaan voor stelsels die specifieke prijsfluctuaties en fluctuaties in het algemene prijsniveau tot uitdrukking brengen of zijn in discussie bij de organisaties die zich bezighouden met standaarden voor jaarrekeningen. Op de bijlage zijn de formele voorstellen, gedaan in landen waar lASC-leden gevestigd zijn, gereleveerd. Hierbij zijn gegevens verstrekt over de huidige stand van de voorstellen en over de verkrijgbaarheid van exemplaren ervan. Het IA SC dringt er bij andere accountantsorganisaties op aan eveneens voorstellen ter zake te formuleren. 10. Financial statements could be prepared in units of money using a current value system in place of the historical cost system. These financial statements would recognise changes in specific prices of assets while they are held but would not recognise inflation or deflation as such. 11. Financial statements could be prepared on the basis of the historical cost system but with the amounts stated in terms of general purchasing power and not in units of money. These financial statements would recognise inflation or deflation but in general would not recognise^^ changes in specific prices of assets while they a r e ^^ held. 12. Financial statements could be prepared by combining features of each of the systems described in paragraphs 10 and 11. These financial statements would recognise both changes in specific prices of assets while they are held and inflation or deflation. 13. Although there is not yet international agreement on a single systematic response to the problem of changing prices, the Committee has concluded that a considerable improvement in information provided by financial statements would result from a response in accordance with paragraph 10, 11 or 12. 14. The accounting standard setting bodies in 3.g^ number of countries have issued, or are discus-^^ sing, proposals for systems which reflect specific price changes and changes in the general level of prices. The formal proposals so far issued in lASC Member countries are included in the Appendix. Information about the present status of the proposals and availability of copies is also presented. The Committee urges other accountancy bodies to formulate proposals on this subject. Internationale Standaard ^Nr.... De Internationale Standaard Nr. .. omvat de paragrafen 15 t/m 20 van deze Uitspraak. Deze Standaard dient te worden gelezen in samenhang met de paragrafen 1 t/m 14 van deze Uitspraak en met het Voorwoord bij de Uitspraken omtrent Internationale Standaarden. Behandeling van prijsfluctuaties 15. Bedrijfshuishoudingen dienen in hun jaarrekening informatie te verstrekken die een systematisch antwoord bevat op de vraagstukken van veranderingen in specifieke prijzen of op die van • veranderingen in het algemene prijsniveau of op beide problemen. De gekozen en toegepaste methode dient te worden uiteengezet. 16. Informatie die een systematisch antwoord bevat op veranderingen in specifieke prijzen dient te bestaan uit een jaarrekening waarin de balans en de resultatenrekening actuele prijzen weergeven. 17. Informatie die een systematisch antwoord bevat op veranderingen in het algemene prijsniveau dient te bestaan uit een jaarrekening waarin alle bedragen zijn weergegeven in een eenheid die gedefinieerd is in termen van algemene koopkracht van het geld per de balansdatum. 18. Informatie die een systematisch antwoord bevat zowel op veranderingen in specifieke prijzen als op veranderingen in het algemene prijsniveau • dient te bestaan oit een jaarrekening die de kenmerkende eigenschappen van de onder 16 en 17 bedoelde stelsels combineert. 19. De onder 16,17 en 18 bedoelde informatie kan als aanvullende informatie worden verstrekt in welk geval zij in verkorte vorm kan worden gegeven. 20. Deze Internationale Standaard geldt voor jaarrekeningen over boekjaren beginnende met of n a . . . . (zie Aantekening in het hoofd van de Inleiding). International Accounting Standard No.... International Accounting Standard No. .. comprises paragraphs 15-20 of this Statement. The Standard should be read in the context of paragraphs 1-14 of this Statement and of the Preface to Statements of International Accounting Standards. Accounting Treatment of Changing Prices 15. Enterprises should present in their financial statements information that represents a systematic response to specific price changes or to changes in the general level of piices, or to both. The response which has been adopted should be explained. 16. Information that represents a systematic response to specific price changes should consist of financial statements in which the balance sheet and the income statement reflect current prices. 17. Information that represents a systematic response to changes in the general level of prices should consist of financial statements in which all amounts are stated in a unit defined in terms of the general purchasing power of money at the balance sheet date. 18. Information that represents a systematic response to both specific price changes and changes in the general level of prices should consist of financial statements combining features of each of the systems referred to in paragraphs 16 and 17. 19. The information referred to in paragraphs 16, 17 and 18 may be presented as supplementary information, in which event, it may be in a condensed form. 20. This International Accounting Standard becomes operative for financial statements covering periods beginning on or after.... (Note: See headnote to the Introduction). Appendix Publications in Diff'erent Countries on the Accounting Treatment of Changing Prices (at 10 October 1975) Australia Preliminary Exposure Draft, "A Method of Accounting for Changes in the Purchasing Power of Money", AustraUan Accounting Research Foundation, 49 Exhibition Street, Melbourne, Vic. 3000 (issued December 1974 — comments due 31 December 1975) Preliminary Exposure Draft, "A Method of Current Value Accounting", Australian Accounting Research Foundation, 49 Exhibition Street, Melbourne, Vic 3000 (issued June 1975— comments due 31 december 1975) An Evaluative Paper, "A Comparison of Accounting Measurement Systems", Australian Accounting Research Foundation, 49 Exhibition Street, Melbourne, Vic. 3000 (issued september 1975) Canada Exposure Draft, "Accounting for Changes in the General Purchasing Power of Money", Canadian Institute of Chartered Accountants, 250 Bloor Street East, Toronto (issued July 1975—comments due 31 December 1975) Germany Draft Recommendation, "Accounting for the Purpose of Maintaining the 'substantialistic value' of an Enterprise", Institut der Wirt-schaftspriifer in Deutschland e.V., 4 Diisseldorf 30, CeciUenallec 36 (issued 15 December 1974) Mexico Exposure Draft, "Proposal for Restatement of Financial Statements for Changes in the General Price Level", Institute Mexicano de Contadores Publicos, Danubio 80, 4° Piso, Mexico 5 (issued September 1975—comments due December 1976) Netherlands Exposure Draft, "Considerations on the act on annual accounts, part 3, chapter IVa.l: Methods for the determination of results". Tripartite Committee of the Nederlands Instituut van Registeraccountants, Federation of Enterprises and Trade Unions, available from Mensinge 2, Postbus 7984, Amsterdam 1011 (comments duel 31 December 1975). Considerations on the act on annual accounts, part 1, Chapter la: Introduction, Tripartite Committee of the Nederlands Instituut van Register-accountants, Federation of Enterprises and Trade Unions, available from Mensinge 2, Post-bus 7984, Amsterdam 1011 New Zealand Exposure Draft, "Statement of Standard Accounting Practice No. 10: Accounting for Changes in the Purchasing Power of Money", New Zealand Society of Accountants, P.O. Box 10046, WelUngton (issued March 1975) South Africa Discussion Paper, "Accounting for Inflation and Other Changes in Price Level", The National Council of Chartered Accountants (S.A.), P.O.( Box 964, Johannesburg 2000 (issued January 1975) United Kingdom and Ireland Provisional Statement of Standard Accounting Practice No. 7: "Accounting for Changes in the Purchasing Power of Money", available from Chartered Accountants' Hall, Moorgate Place, London E.C.2. (issued May 1974) Working Guide to the Accounting Procedures, "Accounting for Inflation, part 1: text, part 2: tables". The Institute of Chartered Accountants in England & Wales, Chartered Accountants' Hall, Moorgate Place, London E.C.2. (issued 1973) Report of the Inflation Accounting Committee, F.E.P. Sandilands, Chairman, Her Majesty's Stationery Office, London (issued September 1975) ^ United States of America Exposure Draft, "Financial Reporting in Units of General Purchasing Power", Financial Accounting Standards Board, High Ridge Park, Stamford, Conn. 06905 (issued 31 December 1974) Proposed Amendment to Regulation S-X, "Disclosure of certain replacement cost data in notes to financial statements", Securities and Exchange Commission, Washington, D.C. 20549 (issued 21 August 1975—comments due 31 January 1976) SECURITIES AND EXCHANGE COMMISSION Washington, D.C. 20549 SECURITIES ACT OF 1933 Rel. No. 5695/March 23, 1976 SECURITIES EXCHANGE ACT OF 1934 Rel. No. 12240/March 23, 1976 PUBLIC UTILITIES HOLDING COMPANY ACT OF 1935 Rel. No. 19437/March 23, 1976 ACCOUNTING SERIES Rel. No. 190/March 23, 1976 NOTICE OF ADOPTION OF AMENDMENTS TO REGULATION S-X REQUIRING DISCLOSURE OF CERTAIN REPLACEMENT COST DATA A. General Statement In Securities Act Release No. 5608 issued August 21, 1975, the Commission proposed for comment amendments to Regulation S-X which would require footnote disclosure of certain financial data regarding current replacement cost. These proposals were designed to enable investors to obtain more relevant information about the current economics of a business enterprise in an inflationary economy than that provided solely by financial statements prepared on the basis of historical cost. More than 350 letters of comment have been received on the proposals and after giving these comments careful consideration, the Commission has determined to adopt the proposals in somewhat revised form. In addition, the Commission has decided to create an advisory committee to assist its staff in providing guidance to registrants in the problems of implementing this new rule. The new rule as adopted requires registrants who have inventories and gross property, plant and equipment which aggregate more than $100 million and which comprise more than 10% of total assets to disclose the estimated current replacement cost of inventories and productive capacity at the end of each fiscal year for which a balance sheet is required and the approximate amount of cost of sales and depreciation based on replacement cost for the two most recent full fiscal years. In addition, registrants are required to disclose the methods used in determining these amounts and to furnish any additional information of which management is aware and believes is necessary to prevent the information from being misleading. This 2 5695 information may be presented either in a footnote to the financial statements or in a separate section of the financial statements following the notes. In either place, the information may be designated as "unaudited." In requiring these data, the Commission is aware that it is requiring companies to make disclosures of costs which cannot be calculated with precision. They must be estimated on the basis of numerous assumptions which may vary over time and from company to company and through the use of techniques which are not so fully developed that they can be standardized at the present time, if ever. This is because estimates of current replacement cost must be made within the framework of each registrant's economic situation and because there are difficult conceptual and empirical judgments which must be made in the light of different specific factual circumstances in developing the data. Nevertheless, the Commission believes that such data are important and useful to investors and are not otherwise obtainable. It feels that imprecision, if properly explained, will not make the data misleading. The Commission encourages registrants to supplement the required disclosures with information which management believes will be helpful to investors in understanding the impact of price changes and other current economic conditions on reported results. In recognition of the imprecise nature of the data, the Commission is proposing for comment a "safe harbor" rule designed to recognize in a rule the Commission's view that if such data have a reasonable basis, are prepared with reasonable care and in good faith and are presented with adequate disclosure the data do not constitute an "untrue statement of a material fact" or a "manipulative, deceptive or fraudulent device." Decision not to Delay The Commission was urged by many commentators to delay the adoption of rules (or at least the effective date) until the means of compliance with the rules could be spelled out with precision. The Commission has concluded that such delay is not appropriate in general, although it has permitted a one year delay in effectiveness of the rule for mineral resources in the extractive industries. This was done in recognition of the particularly severe implementation problems for such assets and in the light of the expressed willingness of a leading trade association in the largest of these industries to undertake a major research effort within this year to resolve such problems. In addition, a one year delay 3 5695 has been permitted in effectiveness for foreign assets located outside the North American continent and the European Economic Community if certain specific disclosures relating to such assets are made. The Commission's judgment that delay is not appropriate is based on a number of factors. First, it believes that under current economic conditions, data about the impact of changes in the prices of specific goods and services on business firms is of great significance to investors in developing an understanding of the current operations of any firm. While the current general rate of inflation has been reduced from 1974 levels, it is still at a level such that unsupplemented historical cost based data do not adequately reflect current business economics. Further, in an inflationary economy specific costs and prices which may affect a business change more rapidly than the general price level. These factors make the impact of delay more severe than would be the case in a time of price stability. In addition, as a practical matter, it would never be possible for the Commission to anticipate every possible circumstance that may be faced in the application of this new disclosure rule. This is particularly true since the rule covers new ground and requires subjective judgments in its application. Accordingly, the Commission believes that various approaches taken in implementing the rule should be viewed as experimental, and that alternative approaches will be acceptable as long as the methods used are fully described and are applied in good faith and with reasonable care. There does not seem to be any persuasive reason, therefore, to deny these data to investors while experimentation in alternative techniques takes place. By requiring full disclosure of the approaches used and permitting considerable flexibility in the way in which the data are displayed, the Commission is confident that it has provided sufficient latitude so that registrants will be able to communicate effectively the meaning of the data to investors. Registrants may, for example, present the data in supplemental financial statements, show estimates in terms of ranges rather than single figures, and discuss the imprecisions inherent in the data. They may describe historical relationships between costs and selling prices, point out the cost savings and any incremental costs and changed economic lives associated with new eauipment, indicate their plans for the 4 5695 replacement or non-replacement of assets, and present any other information which they believe will assist investors in understanding the impact of changing prices and inflation in general on the registrant. This may include a discussion of possible favorable effects of inflation on the firm, such as the benefits from repaying debt in less valuable dollars and the possible benefits of operating leverage in an inflationary environment. While certain standards and guidelines for application of this rule may be developed after experimentation has taken place, it is highly unlikely that a totally uniform set of procedures can ever be developed which will make the implementation of the rule a mechanical process. Creation of Advisory Committee to Assist in Implementation Nevertheless, the Commission recognizes that it is important that registrants receive guidance on implementation problems and that experience in this regard is shared. Accordingly, it has determined to appoint an advisory committee composed of persons working with the problems of implementation to meet on a regular basis with the staff of the Commission to consider problems raised by registrants in complying with the rule. The composition and procedures of this committee will be announced shortly.. From these meetings and from its other experiences in dealing with registrants, the staff will publish staff accounting bulletins which set forth its judgments. The first staff accounting bulletin on this subject which responds to questions raised in letters of comment on the proposal and to problems arising from the staff's experience in participating in pilot programs by business firms is being published simultaneously with the issuance of this release. In addition to its own efforts, the Commission believes that it would be useful for industry groups and associations to consider specialized problems in the application of replacement cost concepts to their areas of interest. In this connection, such groups may undertake to develop specific price indices applicable to particular classes of assets and suggest uniform industry-wide reporting approaches. The Commission staff would be willing to lend such assistance as it can to such efforts. 5 5695 Analysis of Costs and Benefits The release which accompanied the proposed rules specifically requested data as to the cost of compliance. Many respondents expressed concern about costs, but only a small number made specific estimates. Those estimates varied widely, and in general the cost estimates supplied by companies which had implemented replacement cost systems or undertaken pilot studies were substantially below those which had not. This suggests that as companies take steps to implement the rules adopted herein, they will find that the cost of compliance will be less than that estimated. Nevertheless, the Commission recognizes that the cost of implementing this rule will be significant, particularly in the first year of preparing the necessary data. It also seems clear that the cost will be proportionately higher for small companies with less sophisticated accounting systems. The Commission has carefully considered the cost of implementation and weighed it against the need of investors for replacement cost information. It has concluded that in the case of companies of large size which generally have the largest public investor interest, the data are of such importance that the benefits of disclosure clearly outweigh the costs of data preparation. In the case of smaller companies where the cost burden is proportionately greater and the extent of public investor interest is proportionately less, the balance between economic costs and benefits is less clear. Accordingly, the Commission has determined initially to exempt from the rule companies whose inventories and gross property, plant and equipment aggregate less than $100 million. While it urges such companies to make appropriate disclosure of the effect of specific price changes and inflation in general on their operations, it is not at this time requiring them to make the specific disclosure required by this rule. As experience is gained with the costs of implementing the rule and the benefit of the information to investors, the Commission will consider the desirability of eliminating or amending the exemption. In addition, the Commission has concluded that companies whose inventories and gross properties comprise less than 10% of total assets need not make the disclosure since in the case of such companies the effects of such disclosure on financial statements would generally be immaterial. 6 5695 Inclusion of Data in Financial Statements and Auditor ResponsibiTIty The Commission also asked for specific comment on whether the required data should be audited. Most commentators suggested that due to both cost considerations and the lack of articulated standards, it would be undesirable to require the replacement cost information to be audited. Many advocated that the data be removed from the financial statements and included elsewhere in annual reports and filings. In response to these comments, the Commission has concluded that the required data need not be audited and it accordingly will permit the required information to be labeled "unaudited." It does not believe, however, that the information should be removed from the financial statements. As it has previously stated, 1/ it believes that significant financial disclosures about business operations during a period should generally be included in the financial statements for that period, and it does not see any compelling reasons for excluding this information. In a business world characterized by uncertainty, it is necessary to recognize that many estimates based on subjective judgments must be included in financial statements and that appropriate means of describing the uncertainties and the lack of precision in the data must be found. 2/ While the original proposal required that the data be displayed in a footnote, the Commission recognizes that in some circumstances the required data when supplemented by additional disclosures explaining the basis for its preparation and other information deemed appropriate by management may be of considerable length and include substantial data. Both because of its length and its nature registrants may feel that it should not be included in the notes to the financial statements. Accordingly, the adopted rule permits the disclosures either in the footnote or in a separate section of the financial statements which follows the notes and is appropriately labeled. If such a separate section is used, a brief cross reference in the notes (such as in the note on accounting policies) would be appropriate. T7 Accounting Series Release No. 177 1/ Accounting Series Release No. 166 5695 The unaudited footnote or separate section of the financial statements containing the data will be a part of financial statements reported on by independent accountants. Accordingly, the independent accountant will be associated with the replacement cost information even though it is unaudited. The Commission urges the Auditing Standards Executive Committee of the American Institute of Certified Public Accountants to develop appropriate standards applicable to the auditor in the case of such association. Non-Preemption of Financial Accounting Standards Board A number of those commenting upon the proposal expressed concern that the rules if adopted would preempt the Financial Accounting Standards Board (FASB) and possibly the conclusions of the Commission's general study of financial disclosure now under way. The Commission does not believe that these concerns are merited. In December 1974, the FASB issued an exposure draft of a statement which would require financial statements to include supplemental data in which historical costs were adjusted for changes in the general price level. In the Commission's proposal, it noted that general price level adjustments might be used either with historical cost or current replacement cost financial data. Accordingly, it did not and does not view its proposal as competitive with that of the FASB. In fact, in implementing the Commission's rule, some registrants may wish to use data regarding changes in the general price level as part of the analysis of reasons for changes in replacement costs. At the present time, however, the Commission does not propose to require the presentation of data restated for changes in the general purchasing power of the monetary unit. Similarly, the Commission does not believe its new requirements prejudge any conclusions which may arise from the FASB's study of the conceptual framework of financial statments. As it noted in its original proposal, the Commission believes that fundamental changes in the basic accounting model should come about only after careful study by the FASB. It believes that experimentation with replacement cost information of the sort that will result from the implementation of this rule will materially assist the FASB in its study as well as providing meaningful supplemental disclosure to investors in the interim. Finally, the Commission does not feel that adoption of this rule will have any adverse effect on its own broad study of financial disclosure. One of the reasons for the study was the concern expressed by some that 8 5695 the Commission's requirements emphasized objective disclosure to the exclusion of relevant information. Certainly this rule will give the study group the opportunity to observe the response of registrants and investors to a requirement for non-precise subjective disclosure. The rule will of course be part of the total framework studied and its adoption at this time does not exclude it from consideration in the study. Non-inclusion of Other Current Cost and Value Data Some commentators on the proposed rule objected to its partial approach. They suggested that data be required concerning the current value of other assets and liabilities and the effect of inflation on monetary items held by the company. The Commission recognizes that its rule is a limited one and does not deal either with all effects of inflation on financial position and operations, or with the current value of all assets and liabilities. Its primary objective, as articulated in the adopted rule, is to provide investors with meaningful additional information not otherwise available about the current economics of a business as a supplement to historical cost data. A secondary objective is to provide data about the current cost of inventories and productive capacity at the balance sheet date. These are the principal operating assets of many businesses. It is recognized that replacement cost does not always measure the current economic value of such assets, but in most cases it is a reasonable approximation. The Commission views its rule as a first step in a process of providing more meaningful disclosure about current economic costs and values to investors. It believes that the rule will encourage meaningful experimentation with the various approaches to providing such information, and as noted above it will assist the FASB in addressing the broad conceptual and practical issues involved. The Commission also believes that the rule will provide investors with significant data now unavailable about the effect of current economic conditions on the business. The effect of inflation on monetary assets and liabilities can be approximated from data now publicly available, and the current market value of marketable securities portfolios is required to be disclosed. With the additional data provided as a result of this rule, analysts and investors should be able to develop a number of different methods of analyzing economic results, such as estimating the return on new investment, calculating rates of return on capital based on varying assumptions and developing alternative measures of economic results. 9 5695 The Commission cautions investors and analysts against simplistic use of the data presented. It intentionally determined not to require the disclosure of the effect on net income of calculating cost of sales and depreciation on a current replacement cost basis, both because there are substantial theoretical problems in determining an income effect and because it did not believe that users should be encouraged to convert the data into a single revised net income figure. The data are not designed to be a simple road map to the determination of "true income." In addition, investors must understand that due to the subjective judgments and the many different specific factual circumstances involved, the data will not be fully comparable among companies and will be subject to errors of estimation. Legal Exposure of Registrants Finally, commentators expressed concern about the possible legal liabilities to which they would be exposed as a result of including data based on subjective judgments and estimates. While the Commission believes that registrants are protected under the law as it now exists if such data have a reasonable basis, are prepared with reasonable care and in good faith and are accompanied by disclosure of the basis of their calculation and the imprecisions inherent therein, it has determined to propose an amendment to Rule 3-17 to make this clear. This proposal is being issued for comment (in Securities Act Release No. 5696) simultaneously with the adoption of these amendments to Regulation S-X. Effect on Competition The Commission has considered the impact which the foregoing amendments to Regulation S-X would have upon competition and has concluded that the preparation and disclosure of replacement cost information of the type in question to the public, including registrants' competitors, will not significantly burden competition. In addition, the Commission has concluded that requiring these disclosures only by those companies whose inventories and gross property, plant and equipment aggregate $100 million or more, and whose total inventories and gross property, plant and equipment are 10% or more of its total assets, will not significantly burden the ability of such companies to compete with those which do not meet these criteria. In any event, the Commission has determined that any possible resulting burden will be far outweighed by, and is necessary and appropriate to achieve, the important benefits to investors discussed herein. 10 5695 Effective Date of Regulation S-X Amendments The Commission has determined to make Rule 3-17 of Regulation S-X effective for financial statements covering fiscal years ending on or after December 25, 1976, with the exception that it shall not apply to the mineral resource assets of companies engaged in the extractive industries prior to fiscal years ending on or after December 25, 1977, nor shall it apply to the assets located outside the North American continent and the countries of the European Economic Community prior to fiscal years ending on or after December 25, 1977, provided that the historical cost and a description of any such assets excluded from the supplemental replacement cost data are disclosed. B. Amendments Adopted Regulation S-X. • * * * * Rule 3-17. Current Replacement Cost Information. (New rule) Statement of Objectives. The purpose of this rule is to provide information to investors which will assist them in obtaining an understanding of the current costs of operating the business which cannot be obtained from historical cost financial statements taken alone. Such information will necessarily include subjective estimates and it may be supplemented by additional disclosures to assist investors in understanding the meaning of the data in particular company situations. A secondary purpose is to provide information which will enable investors to determine the current cost of inventories and productive capacity as a measure of the current economic investment in these assets existing at the balance sheet date. Exemption. This rule shall not apply to any person where the total of inventories and gross property, plant and equipment (i.e., before deducting accumulated depreciation, depletion and amortization) as shown in the consolidated balance sheet at the beginning of the most recently completed fiscal year is less than $100 million or where the total of inventories and gross property, plant and equipment is less than 10 percent of the total assets of the person as shown in the consolidated balance sheet at the beginning of the most recently completed fiscal year. The information set forth below shall be shown in a note to the financial statements or as part of a separate 11 5695 section of the financial statements following the notes. The note or the separate section may be designated "unaudited." (a) The current replacement cost of inventories at each fiscal year end for which a balance sheet is required shall be stated. If current replacement cost exceeds net realizable value at that date, that fact shall be stated and the amount of the excess disclosed. (b) For the two most recent fiscal years, state the approximate amount which cost of sales would have been if it had been calculated by estimating the current replacement cost of goods and services sold at the times when the sales were made. (c) State the estimated current cost of replacing (new) the productive capacity together with the current depreciated replacement cost of the productive capacity on hand at the end of each fiscal year for which a balance sheet is required. For purposes of this rule, assets held under financing leases as defined in Rule 3-16(q) shall be included in productive capacity. In the case of any major business segments which the company does not intend to maintain beyond the economic lives of existing assets, the disclosures set forth in Rules 3-17(c) and (d) are not required provided full disclosure of the facts, amounts and circumstances is made. (d) For the two most recent fiscal years, state the approximate amount of depreciation, depletion and amortization which would have been recorded if it were estimated on the basis of average current replacement cost of productive capacity. For purposes of this calculation, economic lives and salvage values currently used in calculating historical cost depreciation, depletion or amortization shall generally be used. For assets being depreciated, depleted or amortized on a time expired basis, the straight-line method shall be used in making this calculation. For assets depreciated, depleted or amortized on any other basis (such as use), that basis shall be used for this calculation. (e) Describe the methods used in determining the amounts disclosed in items (a) through (d) above. Describe what consideration, if any, was given in responding to items (a) and (b) to the related effects on direct labor costs, repairs and maintenance, utility and other indirect costs as a result of the assumed replacement of productive capacity. Where the economic lives or salvage values currently used in historical cost financial statements are not used in (d) above, an explanation of other bases used and the reasons therefor 12 5695 shall be disclosed. If depreciation, depletio |
Evaluatie |
|
|
|
B |
|
C |
|
D |
|
F |
|
H |
|
K |
|
M |
|
N |
|
O |
|
P |
|
V |
|
|
|