BRIEVEN VAN
EEN BANKIER
AAN ZV ZCXDN
DOOR'ARGENTARIUS
•3ZI-DECRED1ETBANK-]!-
nAVE • M-AKR AMERSe ZOON'ROTTEROAM
<.iirr-r nmimÊÊÈÈÊÊiÊÊ OM
Regelen
omtrent het gebruik der bibliotheek van het Nederlands Instituut
van Registeraccountants.
1. Leden en studerenden bij het Instituut kunnen gratis van de
bibliotheek gebruik maken.
2. De termijn van uitlening is als regel één maand; deze kan op
aanvraag worden verlengd.
3. Tijdschriften worden alleen in gebonden jaargangen uitgeleend;
lopende jaargangen liggen ter inzage.
4. Boeken, welke voor examinatoren van belang kunnen zijn,
kunnen indien nodig binnen de duur van een maand worden
teruggevraagd.
5. Anderen dan leden of studerenden bij het Instituut kunnen van
de bibliotheek geen gebruik maken, uitgezonderd:
bibliotheken, ten aanzien waarvan wederkerigheid verzekerd
is, en wel gratis, indien ook te dezen aanzien wederkerigheid
bestaat;
studenten van Nederlandse Universiteiten of Hogescholen;
voor hen worden geen boeken bij andere bibliotheken aangevraagd;
personen die, ter beoordeling van de Directeur van het Bureau
van het Instituut onder door hem te stellen voorwaarden tot
het gebruik van de bibliotheek worden toegelaten.
B-D 3000-12-'68
„:»;...Tinpr. '•"ir. %.Mr JWf V- 3^
w
p^n 0.
Koninklijk NIVRA
2060 016 8133
BRIEVEN VAN EEN BANKIER AAN ZIJN ZOON
VI
> ^ ^ . *>
V
iWiii . uiiiiiiia^
^w '-rsmK-^^rnKST-w k.m^ *•»• -VTTtT'
BRIEVEN
VAN EEN BANKIER
AAN ZIJN ZOON
DOOR ARGENTARIUS
ZESDE SERIE
DE CREDIETBANK
DEEL II
GEAUTORISEERDE VERTALING
1925
H. A. KRAMERS & ZOON'S BOEKHANDEL • ROTTERDAM
«»i„i^'£=*rf
BIJ DE UITGEVERS DEZES
ZIJN MEDE V E R ; C H E N E N :
BRIEVEN VAN EEN BANKIER
AAN ZIJN ZOON
DOOR ARGENTARIUS
<S>
EERSTE SERIE
OVER GELD
5e DRUK
TWEEDE SERIE
VALUTA
UITVERKOCHT
<S>
DERDE SERIE
DE BEURS
2e DRUK
VIERDE SERIE
DE CIRCULATIEBANK
2e DRUK
<s>
VIJFDE SERIE
DE CREDIETBANK I
ELK DEELTJE; Ing. 1 Gld 50, geb. 2Gld40
_ )lli^^-i.U
^si««c::\«*K.'^...'*«E:-Br. ^ wT *»w
INHOUD
Bldz.
EERSTE HOOFDSTUK. Crisisbestrijding van den actieven en
van den passieven kant. - De verlenging der spaarperiodes. -
Het eigen crediet van de banken. -- De strijd tusschen de
belangen der banken en die der gemeenschap 1
TWEEDE HOOFDSTUK. Banktaktiek. - Het amortiseerbare
crediet. - Crediet en kapitaalsvorming 20
DERDE HOOFDSTUK. Buitenlandsche reserves. - Voordeden
en nadeelen van den export van kapitaal. - Internationale
crediet-operaties 37
VIERDE HOOFDSTUK. Verzekering van de liquiditeit langs
organisatorischen weg. - Mijden van deposito's in rekeningcourant.
- Geldmarkt en centrale bankinstelling. - De cir-culatiebanken
en reutegevende deposito's 51
VIJFDE HOOFDSTUK. Verzekering der liquiditeit door assurantie.
- De contante reserve een assurantiepremie. -
Loketreserves en reserves op langen termijn 71
ZESDE HOOFDSTUK. De banken en de staat. - Vrijheid
van handelen of staatsbedrijf? - Wetten en controlemaatregelen
zonder uitwerking. - De verantwoordelijkheid
der directeuren 84
^
'"*«.• :^-ïïiwE--^.:*i!-s:'-Br. Jt-iwf , tmtr •-v^TTü
EERSTE HOOFDSTUK.
Crisisbestrijding van den actieven en vein den
passieven kant.
De verlenging der spaarperiodes.
Het eigen crediet van de banken.
De strijd tusschen de belangen der banken
en die der gemeenschap.
Het is de taak van de credietbank om aan de in den
vorm van geld ontvangen reserves uit de verschillende
bedrijven den vorm van kapitaalbelegging te geven. Elk
crediet dat de bank geeft verandert geld, d.w.z. ongebruikte
koopkracht, in kapitaal, of wel goederen ten
dienste van de productie. Ook het allerkortste crediet,
dat ten allen tijde kan worden opgevraagd, heeft een
dergelijke verandering tengevolge. Is een hoeveelheid
koopkracht eenmaal tot kapitaal geworden, dan kan het
met geen mogelijkheid weer tot zijn oorspronkelijken
vorm, geld, worden teruggebracht. De credietbanken
roepen daardoor in de economie een toestand in het
leven, dien men ,,georganiseerde illiquiditeit" zou kunnen
noemen. De gelden die door de gezamenlijke bedrijven
bij de banken zijn gedeponeerd om er tijdelijk profijt
van te trekken, die echter door ieder bedrijf voor
zich altijd nog als geld, als onverbruikte koopkracht
worden beschouwd, hebben, omdat zij immers door de
banken in den vorm van credieten, juist met de bedoeling
om dekoopkrachter van te benutten, zijn uitgeleend
VI Arg. I 1
en zoodoende de gedaante van kapitaal hebben aangenomen,
de eigenschap van te allen tijde naar willekeur
voor het gebruik beschikbaar te zijn onherroepelijk verloren.
Zij zijn niet meer vloeibaar; zijn zijn verhard.
Daaruit ontstaan voor de moderne, op het principe
van het georganiseerde bankcrediet gegrondveste economie
twee karakteristieke gevolgen: ten eerste het latente
gevaar voor een crisis, dat steeds dan te voorschijn
treedt wanneer de inleggers (deposito-houders en crediteuren)
in den vorm van geld opvragen wat in werkelijkheid
kapitaal geworden is. En ten tweede een gecompliceerd
mechanisme met behulp waarvan de banken
trachten om dit crisisgevaar langs organisatorisch-tech-nischen
weg onschadelijk te maken.
Het crisisgevaar heeft zooals wij in het eerste gedeelte
van dit boekje gezien hebben twee kanten. Al naar gelang
de onmogelijkheid om kapitaal wederom in geld
te veranderen aanleiding geeft tot het staken der betalingen
vanwege de bank, of — wat gewoonlijk het
geval is — tot het z.g. liquide maken van een groot
gedeelte van haar beleggingen, neemt de crisis een
verschillende gedaante aan. Alleen in het eerste geval
treedt zij voor iedereen duidelijk zichtbaar in haar ware
gedaante te voorschijn: als een tijdelijke storing van het
evenwicht in de economie, in het leven geroepen door
gebrek aan harmonie tusschen de credietperiodes en de
spaarperiodes, d.w.z. tusschen den looptijd van de gegeven
en de ontvangen credieten, en dientengevolge als
credietcrisis in den waren zin des woords. In het tweede
geval, wanneer het den banken gelukt om door middel
2
i^. - . iiK. >««- \..imm -r Hff^^^'-rr -^-H^' . Jüf^'-^^.^
van een likwidatieproces de in het bedrijfsleven voorhanden
reserves aan contant geld, aan nog ongebruikte
koopkracht, van andere doeleinden af te leiden naar
haar eigen kas en op deze wijze solvent te blijven, neemt
de crisis een vorm aan die den eigenlijken oorsprong er
van bemantelt. Zij treedt als beurscrisis op wanneer de
likwidatie zich in de eerste plaats uitstrekt tot effecten,
die de banken zelf of de van hun crediet beroofde debiteuren
ten verkoop aanbieden. Zij komt tot uiting in den
vorm van een plotselingen omslag in de conjunctuur,
dus als een bedrijfscrisis, wanneer de tot terugbetaling
van hun credieten genoodzaakte industrieele en handelsondernemingen
geen verdere aankoopen meer doen, hun
bestellingen intrekken, arbeiders ontslaan, kortom hun
bedrijven inkrimpen, vaak ook hun betalingen staken
of in elk geval dan toch op de lange baan schuiven,
zoodat het met den verkoop slecht gaat, de prijzen
dalen en het aantal faillissementen aanmerkelijk stijgt.
Zij vertoont tenslotte den vorm van een geldmarktcrisis,
een z.g. kapitaalsklem, wanneer de hulpbronnen waarover
het bankwezen beschikt — de circulatiebanken,
het nieuw gevormde spaarkapitaal en het buitenlandsch
crediet — zich op een afstand houden, of hoogstens in
ontoereikende mate, en dan nog tegen een paniekachtig
stijgende rente beschikbaar zijn. In de laatstgenoemde
drie gevallen zal alleen een economisch geschoold oog,
en zelfs dit niet altijd, den eigenlijken oorsprong van
de crisis ontdekken ter plaatse waar hij werkelijk te
vinden is, n.l. bij de ,,georganiseerde illiquiditeit", die
een gevolg is van de aan het bankwezen zelf ten grond-
3
slag liggende functie: rustende koopkracht onherroepelijk
in werkzame koopkracht, geld definitief in kapitaal
te veranderen.
Om aan dit veelzijdige crisisgevaar het hoofd te
bieden maakt het bankwezen gebruik van een afweermechanisme,
dat er in zijn details in elk land anders uitziet
en anders functionneert, dat echter overal op dezelfde
grondgedachte berust. De w^ijze waarop van dit
mechanisme, dat uit een groot aantal verschillende hulpmiddelen
is samengesteld, gebruik gemaakt wordt, is
een belangrijk punt van de bankpolitiek. Deze hulpmiddelen
kunnen wij in twee hoofdgroepen splitsen, en
wel zulke die het gevaar tegemoet treden van den kant
van de passiva der bank en andere die van den actieven
kant uit werkzaam zijn.
Aan den passieven kant zijn er vooral twee afweermiddelen
die met goed gevolg kunnen worden aangewend:
de kunstmatige verlenging der spaarperiodes en
het gebruik maken van het eigen crediet der banken.
Het eerste middel bestaat daarin dat men de inleggers
er toe krijgt om hun geld in plaats van met dagelijksche
opzegging voor langeren tijd af te staan. De banken
vergoeden aan hun crediteuren een rente die stijgt al
naar mate de opzeggingstermijn langer is, en die bij een
termijn van zes maanden meestal niet veel ten achter
blijft bij de rente die soliede effecten afwerpen. Dat
beteekent een vermindering van de marge tusschen ontvangsten
en uitgaven en dus een vermindering van de
rentabiliteit, maar de banken nemen daar genoegen mee
om voor onvoorziene terugvraag gevrijwaard te zijn en
4
^ . •
niet te worden genoodzaakt bepaalde activa plotseling
te moeten likwideeren. Zij offeren een deel van hun
•winst op om tot een betere overeenstemming tusschen
den afloop der spaarperiodes en der credietperiodes te
geraken en bereiken daardoor dat een gedeelte van de
hun toevertrouwde gelden die de inleggers eigenlijk bestemd
hadden als bedrijfs- en kasreserve in spaargeld
wordt veranderd. In enkele landen, vooral in Zwitserland,
gaat dit streven om deposito's die het karakter
van spaargeld, in plaats van dat van reserve, hebben tot
zich te trekken zoo ver dat de banken obligaties uitgeven,
hetgeen anders alleen de zuivere credietinstellin-gen
doen. In andere landen b.v. in Oostenrijk hebben
zij de z.g. ,,Sparbüchel" in het leven geroepen, waardoor
zij half bank, half spaarkas gew^orden zijn.
Het tweede middel om het crisisgevaar van den pas-siven
kant tegemoet te treden is dat de banken hun
eigen crediet op korten termijn te baat nemen. De meest
gebruikelijke vorm van dit crediet is het accept, waarmede
de banken in den vorm van een wissel zich verplichten
om na afloop van een bepaalde tijdruimte,
meestal drie maanden, te betalen. Het bankaccept is als
middel om geld op korten of voor gemiddelden tijd te
beleggen aan de geldmarkt zeer gewild, speciaal dan
wanneer het bij de circulatiebank zonder voorbehoud
herverdisconteerd kan worden. In dit geval vormt het
den ruggesteun van de belangrijkste afdeeling van de
geldmarkt: het particulier disconto, en is het tegelijkertijd
het beste middel om, ingeval van plotselinge onttrekking
van deposito's, reserve-gelden los te krijgen van de
5
geldmarkt, die immers het middelpunt is waar zoowel
van particuliere zijde als van den kant der banken
voortdurend zekere hoeveelheden geld ter belegging op
korten termijn samenstroomen. Het beroep op de geldmarkt
door middel van het bankaccept, beteekent in dit
geval niets anders dan een afwenteling van credieten,
tot nog toe door de bank zelf gefourneerd, op andere
personen, tot welk doel er een andere vorm aan w^ordt
gegeven, d.w.z. het blanco of rekening-courant crediet
wordt veranderd in een wisselcrediet. Wanneer een bank
ingevolge vermeerderde opvraag van deposito's gedwongen
is om middelen liquide te maken, zegt zij een
gedeelte van haar debiteuren het crediet op, stelt hun
echter gelijktijdig haar accept ter beschikking, waardoor
zij in staat gesteld zijn om zich, door den ge-accepteerden
wissel op de discontomarkt te verkoopen,
de middelen te verschaffen die noodig zijn om de
schuld terug te betalen. Op de discontomarkt is er naar
zulke accepten meestal veel vraag, alleen al omdat
eerste klas wissels in geval van nood — door ze opnieuw
te verdisconteeren — gemakkelijk in contant geld
kunnen w^orden omgezet en om deze reden zijn zij een
gewilde reserve, niet alleen voor de banken die toevallig
over veel geld beschikken, doch ook voor andere
instellingen. De spaarkassen en levensverzekering-maatschappijen
maken er vaak gebruik van, maar ook het
buitenland laat zich op gevoelige wijze aan de discontomarkt
gelden. Want dezelfde wissels die in het binnenland
den rol van een liquiditeitsreserve spelen doen in
het buitenland dienst als goudreserve en worden vooral
6
i^. ."•-v\-^-'^;3l(W:>»««.-jr aww!-—» 'I. mi0f' mm^'v '•0t>0»^-''W
door de circulatiebanken van landen waarmede levendige
handelsbetrekkingen worden onderhouden opgekocht
en toegevoegd aan hun deviezenvoorraad; en wel
in grooteren omvang al naar de stabiliteit van de munt
waarin de betrokken wissels zijn uitgeschreven. Banken
die in de financieele wereld voldoende vertrouwen genieten
kunnen dus door gebruik te maken van hun
acceptcrediet een belangrijk gedeelte van hun op zichzelf
niet liquide vorderingen liquide maken, zonder al
te streng tegen hun debiteuren op te treden, en zonder
van hen terugbetaling te verlangen van gelden die meestal
niet terugbetaald kunnen worden omdat zij in den
loop der credietperiode tot beleggingskapitaal geworden
zijn. De op zichzelf onmogelijke verandering van kapitaal
in geld wordt hier geremplaceerd door toevoer van
nieuw geld hetwelk in den loop van het productieproces
pas is ontstaan, dat dus zoo te zeggen nieuw geboren
koopkracht vormt, die voor het grootste gedeelte op de
geldmarkt samenstroomt, vanwaar dan, al naar de verhouding
van de rente der verschillende beleggingen, een
grootere of een kleinere zijtak naar de discontomarkt
gaat.
Dit systematisch gebruik maken van het eigen crediet
heeft echter zekere grenzen. Wanneer de accepten van
een en dezelfde bank in opvallend groote mate aan de
markt komen, dan kan dit als teeken van een buiten-gew^
oon gebrek aan liquiditeit w^orden opgevat en kan
het vertrouwen, ook al is de bank volstrekt crediet-waardig,
verminderen. De markt van bankaccepten
wordt trouwens scherp in het oog gehouden. Juist om-
7
• »
dat dit de markt der eerste klas wissels, zoo te zeggen
de keur van de kortstondige beleggingen is, reageert zij
buitengewoon snel en sterk op den minsten argwaan,
onverschillig of daar al dan niet reden toe bestaat. De
mogelijkheid om, eenvoudig door zijn handteekening te
zetten, crediet op te nemen tot elk gewenscht bedrag —
een mogelijkheid die bij de economisten maar al te
licht de meening doet ontstaan als zoude het bank-accept
een speciaal soort van bankbillet zijn, dat evenals
dit gelijk zou zijn aan geld — heeft reeds menige bank
in verleiding gebracht om daar misbruik van te maken.
De moderne concentratie in het bankwezen kan gemakkelijk
daarheen leiden dat de bank A op de met haar
bevriende bank B trekt en dat omgekeerd de bank B
op A trekt, hetgeen dan niets anders is als wisselruiterij^
Maar ook zonder bepaalde onzuivere bedoelingen kunnen
zich op de discontomarkt verschijnselen voordoen
die een bedenkelijke gelijkenis hebben met wisselruiterij,
zelfs wanneer daar in w^erkelijkheid geen sprake van is.
En wel ligt dit gevaar zoo veel te meer voor de handf
hoe kleiner het aantal banken is wier accept als ,,prima"
geldt. Aangezien bij de verschillende banken liquiditeit en
geldbehoefte elkaar voortdurend, vaak van dag tot dag
afwisselen, zoodat dezelfde bank den eenen dag accepten
(particulier disconto) koopt en den volgenden dag
op zich laat trekken, d.w.z. haar accept aan de markt
laat komen, heeft gewoonlijk in alle landen waar deze
soort liquiditeitspolitiek zich ontwikkeld heeft iedere
groote bank accepten van alle andere groote banken in
portefeuille. Alhoewel deze uitwisseling van accepten
8
v> ^^ÊF^ iiJ^t^K. ^Jf JW>'^7^'' "'^
niet op een bepaalde afspraak berust, doch alleen maar
het gevolg is van een zekere bekrompenheid van de
geldmarkt, waar de belegging zoekende bank bijna geen
andere w^issels vindt dan die welke van haar op dat
moment minder liquide collega's afkomstig zijn, is zij
toch niet geheel zonder gevaar. Want wanneer het eens
tot een algemeenen geldnood komt, waardoor alle banken
of althans het meerendeel genoodzaakt zijn haar
wisselportefeuilles door herverdisconteering te ontlasten,
dan blijkt dat de bankaccepten, waarvan men meende
dat zij al lang door de markt waren opgenomen en verwerkt,
de facto nog in het geheel niet in breederen kring
zijn aangeboden en dat zij de capaciteit van de markt
verre te boven gaan. Er blijkt m.a.w. uit dat de accepten
niet geabsorbeerd zijn door de behoefte aan belegging,
met de bedoeling ze gedurende hun looptijd vast te
houden, doch door een bepaald streven naar liquiditeit,
dat hen van huis uit heeft beschouw^d als objecten van
wederverkoop, en dat niet uitgaat van een bonte mengeling
van verschillende bedrijven waarbij de dag van
herverdisconteering geheel verschillend valt, doch van
een enkele soort van bedrijven, die bovendien nog buitengewoon
gevoelig zijn en waarvan te vreezen staat
dat zij in geval het geld schaarsch w^ordt groote hoeveelheden
accepten gelijktijdig aan de markt zullen brengen.
Zelfs w^anneer er dan nog voldoende nieuwe koopkracht
ter beschikking staat om de aangeboden hoeveelheid
accepten op te nemen of wanneer een centrale instelling
(de circulatiebank) bereid en in staat is om de ontbrekende
koopkracht bij te passen, dan roept toch de hoe-
9
% • ' X • i'"'m ;
veelheid van de te voorschijn komende wissels met heic
accept van een en dezelfde bank een zeker wantrouwen
te voorschijn, en dat nog w^el op een toch al kritiek tijdstip
waarbij er alles aan gelegen is dat het crediet van
de banken intact blijft. De vrees voor de gevolgen van
een zoodanig — bijna onvermijdelijk — onderling zaken
doen heeft dan ook tengevolge gehad dat in sommige
landen het gebruik van het bankaccept geen grooten
omvang heeft bereikt doch, hetzij bij de wet (Vereenigde
Staten) of bij usance (Engeland), beperkt is gebleven.
Veel talrijker dan aan den passieven kant, die slechts
over de beide genoemde afweermiddelen — kunstmatige
verlenging van de spaarperiodes en uitbuiting van het
eigen crediet — beschikt, zijn de middelen tot afwending
van het crisisgevaar aan den actieven kant door
middel van een doelmatige keuze der beleggingen. Hier
is eigenlijk geen enkele balanspost te vinden die niet op
de een of andere wijze in dienst van den afweer zou
kunnen worden gesteld. Zelfs de minst liquide beleggingen,
die op zichzelf volkomen versteend kapitaal of
bevroren crediet representeeren, kunnen door doeltreffende
maatregelen, waarvan de juiste toepassing in elk
speciaal geval een kenmerk is voor de capaciteiten der
directie, meer liquide gemaakt, als het ware ,,ontdooid"
worden. Zelfs het gebouw van de bank, dat in de eigenlijke
beteekenis van het woord versteend kapitaal is,
kan door een leider die een goeden kijk op de toekomst
heeft zoo handig ontworpen worden en naar een zoo
doelmatig plan worden opgebouwd, dat het niet alleen
voor de bijzondere behoeften van een bank dienstig is,
10
K
"'{*•" . .>!gr 'V •?(,.-'''••••»• m m^' iÊl0^ \ .'silwiw*'" WlliW'W' »^
maar tevens aan de uiteenloopende eischen van een
woonhuis, een industriebedrij f, een kantoorgebouw, voldoet,
zoodat het in geval van nood zonder belangrijk
verlies kan worden verkocht. Door ditzelfde principe
wordt ook de bruikbaarheid van de eigenlijke productieve
beleggingen bepaald, b.v. van de gewichtige balans-post
effecten, waarvan de liquiditeit geheel en al afhankelijk
is van de gevolgde beleggingspolitiek. Bestaat hij
bij voorkeur uit papieren die vlug en zonder koersverlies
te gelde gemaakt kunnen worden, b.v. uit schatkistwissels,
die ten allen tijde door de circulatiebank gekocht of
beleend worden, dan heeft hij de eigenschap van een
reserve. Deze eigenschap gaat echter verloren, en de
belegging wordt minder gemakkelijk te verwerken naarmate
aan de verkoopbaarheid en beleenbaarheid minder
aandacht is geschonken. Een bank die principieel den
aankoop weigert van effecten die aan geen enkele beurs
ambtelijk worden genoteerd staat bij de afweer van
een crisis sterker dan een bank in wier portefeuille ook
papieren liggen die alleen in het niet ambtelijke vrije
verkeer verkoopbaar zijn. Deze bank staat echter wederom
beter als een derde die zich speciaal toelegt op het
financieeren van ondernemingen en die uit dien hoofde
grootendeels effecten in portefeuille heeft waarvoor in
het geheel geen markt is, zoodat de mogelijkheid om ze
van de hand te doen bijna geheel is buitengesloten. En
gelijk hier, zoo vindt men ook bij alle andere beleggingswaarden
der banken, onverschillig hoe ze genoemd worden,
heel verschillende methoden die in verschillende
mate worden toegepast om zich bij een crisis te weer te
11
stellen. Zelfs de post debiteuren, die eigenlijk het ge- !|
vaarlijkste deel van de balans vormt omdat hij de
mogelijkheid van een liquidatie voorspiegelt, — door
opzegging van het crediet — welke in feite, juist wanneer
het er op aankomt, ver te zoeken is, zelfs deze post
kan een belangrijk element vormen in geval van crisis- *
gevaar, n.l. wanneer de banken er principieel aan vast- j
houden om als zekerstelling voor gegeven crediet ge- •
makkelijk verkoopbare objecten in onderpand te doen
geven, zoodat zij, wanneer de credieten zelf oninbaar i
blijken te zijn, uit de opbrengst dezer objecten betaling
kunnen verkrijgen.
Doch al deze afweermiddelen, w^aarvan de banken
zich kunnen bedienen wanneer zij een voorzichtige politiek
zoowel bij het in ontvangst nemen als bij het doorgeven
van het geld volgen, kunnen óf slechts binnen
beperkte grenzen w^orden aangewend, of zij vormen
alleen maar een individueele bescherming voor de betrokken
bank, geen collectieve bescherming voor de ge-heele
staatshuishouding. Het eerstgenoemde, — de aanwending
binnen beperkte grenzen — geldt voor opgenomen
gelden, dus de passiva der balans, het laatst
genoemde — individueele in plaats van collectieve be- y
scherming — voor uitgeleende gelden, dus de activa der
balans. In theorie beschikt de bankpolitiek dus wel over
middelen om een crisis te bestrijden, maar in de practijk
kan zij deze slechts in beperkten omvang en met weinig '
succes aanwenden.
Laat ons in de eerste plaats de passiva eens bekijken: j
hier beschikken de banken zooals wij gezien hebben in '
12
<fi ' ""«^'v,.,*Br •ir-»'-is---~' w^^' mmf^'-C aafcÉii"
hoofdzaak over twee afweermiddelen, n.l. de verlenging
der spaarperiodes door het aannemen van deposito's
met een opzeggingstermijn, en het gebruik maken van
het eigen crediet door afgifte van bankaccepten. Beide
middelen kunnen slechts in beperkte mate worden aangewend.
De aanvaarding van deposito's op langen termijn,
bij gelijktijdige weigering om onmiddellijk opzegbare
of wel chequegelden aan te nemen, kan weliswaar
tot het uiterste worden doorgedreven, maar dan houdt
de bank op bank te zijn. Zij wordt tot spaarkas wanneer
het in hoofdzaak gaat om kleine bedragen, of tot instituut
voor kapitaalbelegging wanneer het groote bedragen
betreft. De reden van bestaan van een bank is
immers juist daarin gelegen dat zij gelden tot zich trekt
die zich niet kunnen of willen wenden tot de voorheen
genoemde instellingen, omdat zij niet gedurende een
vooraf bepaalden tijd beschikbaar zijn, doch op een
onbepaald tijdstip, mogelijk al reeds den volgenden dag,
voor een onbekend doel moeten worden gebruikt. Het
zijn de kasreserves van het bedrijfsleven die in de eerste
plaats den banken toevloeien en niet de opgespaarde
kapitalen, en wanneer de banken zich aan hun hoofdtaak,
het beheeren dezer reserves, onttrekken dan maken
zij zichzelf overbodig en onthouden zij de staatshuishou-ding
de groote kracht die tot vooruitgang aanzet. Want
wij hebben gezien dat het verzamelen en uitleenen der
tijdelijk ongebruikt liggende nationale geldreserves door
de banken neerkomt op een verveelvuldiging der in de
economie werkende geldmiddelen, ten eerste omdat
daardoor rustende koopkracht in werkzame koopkracht
13
.^^i^W^^ti^^^t^jfej^aar-^tiBjiwpi,,•»-, v„™« ^..r^-^^.^^i% ;ti') 2;f.jr,»«.j"—— —•~°^—«-f IM *ii^i..^.. .j> ma^
wordt omgezet, en dan omdat de eenmaal werkzame
koopkracht veel vaker in functie treedt, aangezien zij
door de techniek van het bankbedrijf wordt gedwongen
afwisselend in het contante en in het niet contante betalingsverkeer
dienst te doen (zie Deel I, blz. 21 en
volgende). De principieele verlenging van de spaarperiodes
door weigering van alle niet op langen termijn
gegeven deposito's kan dus niet worden beschouwd als
een geschikt middel voor een op het afweren van crisissen
gerichte bankpolitiek, omdat een instelling die
van dit middel vaker dan bij wijze van uitzondering
gebruik maakt in het geheel geen bankpolitiek maar
spaarbankpolitiek beoefent.
En een even ontoereikend afweermiddel is het gebruik
van het eigen crediet der banken door afgifte van accepten.
Juist in de kritieke periodes wanneer dit middel
blijk moet geven van wat het •waard is, weigert het na
korten tijd zijn dienst. Het wantrouwen dat in zulke
tijden, vaak ten onrechte, om zich heengrijpt heeft ten
gevolge dat het maximale bedrag •waarvoor een bank
op zich kan laten trekken niet veel grooter, wanneer niet
zelfs nog kleiner is dan in rustige tijden. Het is een eigenaardig
iets met het crediet van de banken: hoe grooter
het is, des te minder maken de banken er gebruik van,
resp. des te minder stijgt het in tijden van beroering
boven het normale. Als middel tot het afweren van een
crisis is het accept-crediet dus slechts in zeer beperkte
mate bruikbaar. En ditzelfde geldt van de overige soorten
van het eigen crediet, speciaal van het opnemen van
geld van buitenlandsche banken in rekening-courant.
14
Dit te verkrijgen is nooit lastiger dan in moeilijke tijden,
wanneer het lot van een bank of van het geheele
bedrijfsleven afhankelijk is van den toevloed van nieuwe
geldmiddelen. Zelfs wanneer er geen wantrouwen ontstaat
is de mogelijkheid om in zulke tijden van het
bankcrediet te profiteeren toch maar beperkt, omdat
een crisis slechts zelden gelocaliseerd blijft, doch zich
integendeel snel over een groot gebied in het binnen-zoow^
el als in het buitenland uitbreidt en de mogelijkheid
tot hulpverleening verzwakt wordt, zelfs wanneer de
wil daartoe voorhanden is.
Van veel grooter uitwerking zijn de afweermiddelen
die de banken aan den actieven kant, bij het uitleenen
der gelden ter beschikking staan. Hier is het mogelijk
de graad van liquiditeit te bereiken die zij zich ten doel
gesteld hebben. Van het moment af dat zij de zekerheid
om te allen tijde hun beleggingen te kunnen likwideeren
verheven hebben tot een principe waartegenover zelfs
het streven naar winst op den achtergrond treedt kunnen
zij het crisisgevaar in vergaande mate voorkomen,
maar — alleen ten eigen bate. Want in de mate waarin
zij zelf zich ontdoen van hun beleggingen om contant
geld tot zich te trekken verontrusten zij de markt waar
de beleggingen aan den man worden gebracht. Een bank
b.v. die in het belang van haar liquiditeit groote hoeveelheden
van een bepaald papier van de hand doet
brengt door de koersdaling die zij in dit papier te weeg
brengt al degenen die hetzelfde papier als onderpand
voor opgenomen crediet hebben ingeleverd in gevaar.
Wanneer meerdere banken gelijktijdig haar liquiditeit
15
l>üw-a3teaiKr.'iü> —i...-v
op deze wijze trachten te versterken brengen zij door
hun verkoopen de geheele effectenmarkt aan het wankelen
en daarmede de credietwaardigheid van tal van
andere kringen. Uit een kleinigheid kan zich zoodoende
bij w^ijze van een lawine een ernstige crisis ontwikkelen,
en de banken die de aanleiding daartoe geweest zijn
doordat zij hun bedreigde liquiditeit door geforceerde
verkoopen hebben verbeterd, hebben zichzelf gered op
kosten van de gemeenschap. Daarbij kan het onder omstandigheden
gebeuren dat de crisis via het bedrijfsleven
weer terugwerkt op de banken die de aanstichters
er van geweest zijn en deze mede in den afgrond stort,
doordat zij de waarde van hun liquide beleggingen zoo
doet inkrimpen dat de opbrengst niet meer voldoende
is om aan de eischen der depositohouders te voldoen.
Wat voor de effecten geldt, geldt in gelijke mate
voor elke andere categorie van beleggingen. Dat een
massaal aanbod van wissels uit de portefeuille der banken
eerst de discontomarkt ontwricht en daarna de cir-culatiebank
bij wie deze wissels belanden tot de scherpst
mogelijke afweermiddelen dwingt die van hun kant de
crisis weer tot een catastrophe opvoeren, hebben wij
vroeger reeds geconstateerd. En toch gelden juist wissels
met meerdere, algemeen als goed erkende handtee-keningen
als de beste garantie tegen crisisgevaar en derhalve
als ,,reserve van den eersten rang!" Zoo hebben
wij ons ook te anderer plaatse reeds bezig gehouden
met de gevolgen van een algemeene opzegging van het
crediet van den kant der banken. Daar de credieten in
verreweg de meeste gevallen ,.bevroren" zijn, d.w.z. in
16
vaste beleggingen zijn veranderd, waaruit zij niet losgebroken
kunnen worden, leidt de terugvraag der banken
tot een rattenkoning van insolventies en tot een
ineenstorting van juist die bedrijven die tot op dat
oogenblik door de banken met crediet w^erden verwend
resp. door hen werden ,,opgekweekt". Juist hier wordt
de tegenstelling die er bestaat tusschen de belangen van
de banken en van het bedrijfsleven duidelijk zichtbaar.
De catastrophe der bedrijven is de redding der banken.
Wanneer de tot terugbetaling verplichte cliënten slechts
een deel van hun schuld kunnen afdoen en, om het restant
successievelijk af te betalen, hun goederen tegen
eiken prijs aan den man moeten brengen, hun aankoo-pen
van grondstoffen moeten annuleeren en een deel
van hun arbeiders moeten ontslaan, dan is deze heil-looze
toestand van het bedrijfsleven voor de banken
gezamenlijk voordeeliger dan wanneer het den debiteuren
gelukt om door al hun eigen crediet en dat van
hun vrienden bijeen te garen de schuld onmiddellijk te
vereffenen. Want aangezien er in een moderne op het
bankverkeer gebaseerde economie maar heel weinig
vrije bedragen aan contant geld te vinden zijn buiten
de banken, integendeel bijna de geheele nationale geldreserve
bij deze geconcentreerd is, beteekent het onmiddellijke
bijeenbrengen van het verschuldigde bedrag
door de debiteuren en hun vrienden, dat de sommen
die enkelen banken toevloeien bij andere banken w^or-den
opgevraagd. Het bankwezen in zijn geheel wordt
dus zoo veel te meer er bij betrokken hoe vlugger de
debiteuren de opgezegde credieten terugbetalen. Deze
VI Arg. 2 1 7
\
krasse tegenstelling, die zich in kritieke tijden tusschen
de bankwereld en het bedrijfsleven vertoont, wordt wel
op velerlei wijze verzacht, zij het door buitenlandsche
credieten die zich ondanks de crisis door de hooge rente
laten verlokken, zij het door verkoop van goederen of
effecten in het buitenland, zij het ook door maatregelen
van de circulatiebank. De tegenstelling blijft echter niettemin
bestaan en is meestal de reden waarom de circu-latiebanken
zich ondanks alle principieele bedenkingen
bereid laten vinden de crisis door uitgifte van nieuwe
hoeveelheden bankbiljetten te verzachten. De circulatie-banken
begaan, van een standpunt van muntpolitiek
beschouwd, liever een fout; zij brengen liever de waardevastheid
van de munt in gevaar, dan dat zij werkloos
toezien hoe in den strijd van de credietbanken tegen
het bedrijfsleven de eene of de andere partij of alle beide
te gronde worden gericht.
Het is nu eenmaal een feit: het principe waarop het
moderne credietbankwezen berust is dat van het georganiseerde
gebrek aan liquiditeit. Gelden die volgens den
wil van hun eigenaar ter beschikking gehouden moeten
worden omdat zij als reserve bedoeld zijn, worden door
de banken tot op een klein gedeelte na in kapitaal veranderd
en onbewegelijk gemaakt; niet zoozeer tengevolge
van een fout van de banken, dan wel tengevolge
van het principe dat aan hun w^ezen en hun beteekenis
ten grondslag ligt. Het wederom veranderen van beleggingen
in reserves is altijd slechts mogelijk in den omvang
waarin nieuwe koopkracht gevormd wordt die nog
niet langs den omweg over de banken tot kapitaal ia
18
"'""*!SS..- -., ^W"*.«ftBir TT
versteend. En deze omvang is zoo veel te kleiner hoe
vooruitstrevender het bankwezen in het land is, want
des te sneller neemt elk deeltje koopkracht den vorm
van kapitaal aan. Eischt het bedrijfsleven om de een of
andere reden een grooter gedeelte van haar reserves op
dan hetgeen de banken in den origineelen vorm van
contant geld hebben ontvangen en in het economisch
leven nieuw is ontstaan, dan uit zich de onmogelijkheid
om aan dezen eisch tot terugbetaling te voldoen onder
den vorm van een crisis. Want de reserves die men van
de banken terug eischt zijn er eenvoudig niet, kunnen er
overeenkomstig de tegenwoordige organisatie van het
bankwezen ook niet zijn. ,,We cannot eat our pudding
and have it" zegt de Engelschman. Zoodoende rijst dus
de vraag: is het mogelijk het gebrek aan liquiditeit, dat
in het bankwezen zelf wortelt, in voldoende mate te vermijden
om crisissen uit te schakelen, en welke middelen
zouden hiertoe het meest doelmatig zijn.
19
TWEEDE HOOFDSTUK.
Banktaktiek.
Het amortiseerbsire crediet.
Crediet en kapitaalsvorming.
Drie wegen zijn er denkbaar om het gevaar van het
natuurlijke gebrek aan liquiditeit van het bankw^ezen te
bestrijden: de taktische, de organisatorische en de verzekeringstechnische
methode. Volgens de eerste manier,
die van de banktaktiek, wordt de strijd tegen het crisisgevaar
van binnenuit gevoerd, doordat de banken zelf
hun politiek zoo inrichten dat het gebrek aan liquiditeit
verminderd w^ordt, voor zoover dit mogelijk en met
de roeping der banken in overeenstemming te brengen
is. Volgens de tweede, organisatorische manier wordt
het euvel van buitenaf bestreden. Hierbij zou men aan
de illiquiditeit zelf, als zijnde een ongeneeslijk kwaad van
organischen aard, niets probeeren te veranderen, wel
echter tegenmaatregelen treffen om de staatshuishou-ding
voor de gevolgen van dit kwaad ongevoelig te
maken, en zoo mogelijk de banken zelf te beschermen
tegen de heillooze uitw^erking van hun eigen politiek.
Op de derde manier eindelijk wordt met de middelen
en de ervaringen van de verzekeringstechniek gewerkt;
hier zou de vergaring van hulpgelden (,,premie reserves'')
onder het oog gezien moeten w^orden, die wanneer er
gevaar dreigt naar het meest geëxponeerde punt gedirigeerd
worden om daar het onheil te bestrijden voordat
20
het te ver om zich gegrepen heeft en te omvangrijk geworden
is om er nog iets tegen te doen. Elk van deze
drie manieren is bruikbaar. Ieder van hen vereischt
echter bepaalde opofferingen. Een methode volgens
welke de bekende gevaren van het moderne bankwezen
te overwinnen zouden zijn zonder dat van het een of
ander voordeel van het heerschende credietprincipe
althans ten deele afstand wordt gedaan is ondenkbaar.
Al hetgeen men van een bescherming tegen crisissen
eischen mag en eischen kan is dat het voordeel dat er
mede bereikt wordt niet met onevenredig groote na-deelen
wordt bekocht.
Wij zullen dus moeten onderzoeken langs welken der
genoemde drie wegen de gevaren van het gebrek aan
liquiditeit der banken het volledigste en met het minste
verlies van de voordeelen van het credietprincipe uit
den weg te ruimen zijn. Daarbij zullen wij met de banktaktiek
beginnen.
Het probleem dat wij op te lossen hebben luidt in het
kort samengevat als volgt: op welke manier kan bereikt
worden dat gelden die voor korten tijd aan de banken
ter beschikking zijn gesteld, door deze echter bij de vervulling
van haar economische taak in kapitaal veranderd
zijn, aan de inleggers desverlangd kunnen worden terugbetaald
zonder dat het aan de geldmarkt of op de beurs
tot een massaal aanbod van kapitaalbeleggingen en tot
een paniek komt, en zonder dat de debiteuren van de
bank tot maatregelen gedwongen worden die den rusti-gen
gang van het bedrijfsleven in gevaar brengen. Op
deze vraag antwoordt de banktaktiek: een belangrijk
21
gedeelte van de den banken overhandigde chequegelden
moet worden belegd op een wijze die onmiddellijke
likwidatie toelaat zonder dat men voor dit doel tot een
van de markten zijn toevlucht behoeft te nemen. Zulk
een belegging is op tweeërlei manier mogelijk. Öf men
belegt de gelden in credieten die niet alleen in naam
kortstondig zijn, maar die werkelijk na verloop van korten
tijd aan de bank worden terug betaald, zoodat deze
bij voortduring op een vasten stroom van terugkeerende
gelden kan rekenen. Öf wel men belegt de gelden in het
buitenland, en wel zoo dat zij in geval van nood te allen
tijde van daar kunnen worden teruggevraagd.
De methode om gelden voor korten tijd te beleggen
zonder zich voor dit doel van de geldmarkt of van de
beurs te bedienen is geheel in strijd met de tegenwoordige
bankpraktijk in alle landen. Men beschouwt tegenwoordig
de geldmarkt en de beurs met hun onder-afdeelingen,
in het bijzonder echter de wisselmarkt, de
markt voor dagelijksch geld en de markt voor geld op
prolongatie (beleening van effecten) als het natuurlijke
onderdak voor al die gelden welke niet vastgelegd
mogen worden, doch het karakter van reserve moeten
behouden. Deze methode is van het standpunt van de
individueele liquiditeit der banken ook volkomen juist.
Maar het is verkeerd van een standpunt van crisisafweer.
Want elke bank die zich door op de genoemde markten
geld uit te leenen verzekert tegen het geval van een
plotselinge terugvraag van belangrijke hoeveelheden
deposito's beschermt zich zoodoende, zooals wij gezien
hebben, ten koste van de gemeenschap. Zij wentelt
22
1
<--aH(aBBKÉ*f-ïiK+fll» '^:i^m TWW^--JF:JÏ»* mmmmmmmmmimaKmiimimm
het gevaar af op de markt welker liquiditeit slechts
schijnbaar is, omdat de hier samengestroomde gelden
ergens in het bedrijfsleven tot kapitaal versteend zijn.
De disconto-, prolongatie- en dagelijksche gelden die
door de banken hetzij direct of door bemiddeling van
speciale instellingen op de markt worden uitgeleend
behouden evenmin als de overige door de bank uitgeleende
sommen den vorm van geld; zij vloeien van de
markt uit door de meest verschillende kanalen naar de
bedrijven en worden daar in inrichtingen, materialen
en arbeidsloon veranderd. De bedriegelijke schijn van
liquiditeit verkrijgen zij enkel en alleen door de omstandigheid
dat in normale tijden aanvoer en afvoer op de
geldmarkt met elkaar in evenwicht zijn — dit evenwicht
te handhaven is de taak van de rente — en dat elke
terugvordering dientengevolge door middel van een
overeenkomstig aanbod kan worden bevredigd. Hoe
het in werkelijkheid staat met de liquiditeit der bedragen
die op de geldmarkt worden verhandeld blijkt pas dan
wanneer het met den normalen toevloed eens hapert.
Dan komt de,,geldklem" en, wanneer de wanverhouding
tusschen aanvoer en afvoer zich nog verscherpt, de crisis,
omdat de in inrichtingen, materialen en arbeidsloonen
veranderde ,,reserves" den vorm van geld onherroepelijk
hebben verloren.
De tegenwoordige reserve-politiek kan dus met meer
recht als een crisisverwekker dan als een crisisafweer
worden beschouwd, zoodra men niet denkt aan de indi-vidueele
liquiditeit van iedere bank afzonderlijk, doch
aan de gezamenlijke liquiditeit van het economisch ge-
1^
ï *
tr:
vifi
.• l '
23
1
- ^ -Wf:
heel. En een banktaktiek die zich ten doel stelt om de
liquiditeit te handhaven zonder dat dit op kosten van
anderen geschiedt zal van de gebruikelijke reserve-politiek,
waarbij een onbeperkt gebruik w^ordt gemaakt van
de markt, moeten afzien. Zij zal de garantie voor een
permanente liquiditeit harer middelen in zichzelf zoeken.
Hoe dat? Door haar beleggingen zoodanig te kiezen dat
de gegeven credieten in ruime mate automatisch terug
keeren, en wel doordat elke maand een zesde of zelfs
wel een derde gedeelte van het totale bedrag komt te
vervallen. Een verstandige banktaktiek zal er zorg voor
dragen dat op deze wijze regelmatig meer beleggingen
worden gelikwideerd dan voor terugbetalingsdoeleinden
vermoedelijk noodig zullen zijn. Wat aan uitgeleend
geld naar de bank terugvloeit vormt haar reserve, die
in nieuwe op haar beurt spoedig terugkeerende leeningen
belegd wordt zoodra vaststaat dat zij ontbeerd kan
worden. Op deze wijze regenereeren zich de credieten
voortdurend vanzelf. En mocht het eens komen tot een
buitengewoon sterke terugvraag van inleggelden of zelfs
tot een stormloop van crediteuren (run) dan behoeft
de bank niets anders te doen dan de uit vervallen credieten
binnenkomende gelden aan haar crediteuren uit
te betalen inplaats van ze opnieuw te investeeren. Wanneer
zij er op bedacht is geweest de hoeveelheden die
vervallen zorgvuldig in overeenstemming te brengen
met de bij haar gedeponeerde cheque-gelden, zal zij met
behulp van haar contante reserve te allen tijde in staat
zijn aan haar verplichtingen te voldoen zonder vreemde
hulp in te roepen.
24
I
Dat lijkt nu echter gemakkelijker gezegd dan gedaan
en menige bankier zal misschien medelijdend glimlachen
w^anneer hij deze regels leest, want hij is er zich van
bewust dat hij de hier geschilderde en per slot van
rekening heel eenvoudige taktiek in zijn bedrijf werkelijk
aanwendt. Hij geeft principieel geen crediet dat hij
niet hetzij vrijwillig of gedwongen tegen de eerstvolgende
kw^artaalsverwisseling kan opzeggen. De wissels
die hij in portefeuille heeft vervallen op zijn hoogst in
drie maanden, in doorsnee echter reeds in zes weken, en
een groot gedeelte daarvan komt reeds één of twee
weken later in den vorm van contant geld in de kas
terug. Hij heeft dus aan de eischen der banktaktiek
van crisisafweer volkomen voldaan. Maar desalniettemin
voelt hij zich tegen een ernstigen stormloop van zijn
crediteuren in geenen deele opgewassen en hij zou er
heel erg aan toe zijn wanneer hij niet beschikte over
alle mogelijkheden van ,,gevaarafwenteling" die wij
hier als ondoelmatig hebben geschilderd omdat zij maar
al te licht een economische crisis in het leven kunnen
roepen: massale verkoop van den effectenvoorraad,
opzegging van aan de reldmarkt en aan de beurs uitgeleende
gelden, herverdisconteering van later vervallende
w^issels, benutting van het acceptcrediet der bank
enz. De bankier zal er dus niet toe besluiten zijn tot nog
toe gevolgde praktijk zonder meer op te geven, maar
hij zal ook in den vervolge vertrouwen op de ,,reserveeigenschap"
van de markt, wat ook de gevolgen daarvan
voor anderen mogen zijn. Want per slot van rekening
is toch een ieder zich zelf het naaste.
25
Zooals de toestanden tegenwoordig zijn heeft deze
bankier volstrekt geen ongelijk. De korte duur van zijn
credieten en van zijn wisselportefeuille leveren hem
inderdaad niet veel nut op en vrijwaren hem in geen
geval tegen de eventualiteit dat men veel meer gelden
van hem terug vraagt dan hem zelf worden terug betaald.
Maar waarom is dat zoo? Welnu, wij hebben de
reden reeds leeren kennen: omdat de z.g. korte credieten
en wissels in werkelijkheid niet van korten duur
zijn, doch integendeel juist erg lang duren. Ondanks de
clausule in de overeenkomst vervat, dat het gegeven
crediet te allen tijde kan worden opgezegd en dan dadelijk,
uiterlijk echter op den eersten van het volgende
kwartaal moet worden terug betaald, komt het geld
onder normale omstandigheden slechts heel zelden werkelijk
binnen. Het eene crediet wordt veeleer door een
ander, de eene w^issel door een nieuwe vervangen. De
bankcredieten zijn, alhoewel zij in den vorm van een
kortstondig crediet optreden, in werkelijkheid ,,bevroren"
om redenen die wij al herhaalde malen hebben
genoemd en, die wij dus niet opnieuw behoeven uiteen
te zetten. Onze bankier die zoo sceptisch over de hier
geschilderde banktaktiek oordeelt heeft dus gelijk wanneer
hij het karakter van reserve der tegenwoordige
kortstondige beleggingen in twijfel trekt, en dus niet
hierop, maar op de markt rekent. Maar hij heeft ongelijk
wanneer hij gelooft dat de tegenwoordige korte beleggingen
gelijk zouden zijn aan die die door de genoemde
banktaktiek worden vereischt. Wij hebben hier met twee
heel verschillende begrippen te doen, die alleen den
26
naam gemeen hebben, en dit alleen omdat de tegenwoordige
terminologie in het bankvak niet oprecht is.
Er bestaan tegenwoordig onder normale omstandigheden
heelemaal geen korte credieten die prompt kunnen worden
terugbetaald zonder dat degene die ze terugbetaalt
in een moeilijke positie komt, of de markt waartoe
men zijn toevlucht neemt belast wordt in een mate w^aar
zij niet tegen bestand is indien er van meerdere zijden
tegelijk aan geappelleerd wordt. Een banktaktiek die
ten doel heeft den debiteur van de bank deze moeilijke
positie en de markt deze overbelasting te besparen stelt
natuurlijk voorop dat bankcredieten die als kort worden
aangeduid ook werkelijk kortstondig zijn, zoodat de
bank op den vervaldag werkelijk in het bezit komt van
het geld.
Maar is dit dan mogelijk? Ligt hierin niet juist het
wezen van de tegenwoordige credietverleening en het
nut van het bankwezen dat de rustende koopkracht die
in den vorm van deposito's in rekening-courant naar de
bank vloeit hier in kapitaal wordt omgezet en als zoodanig
de arbeidsgelegenheid, de productie, het verbruik
en den levensstandaard van het volk verheft? Hebben
wij in een vroeger hoofdstuk niet gezien dat het doctrinaire
onderscheid tusschen een vermeend ,,bedrijfskapitaal"
dat voor een op zichzelf staand en kort gebruik
bestemd is om daarna tot de bank terug te keeren, en
een ,,beleggingskapitaal" dat den vorm van gebouwen
en machines aanneemt en dus niet terugvloeien kan, dat
dit onderscheid zooals gezegd slechts op papier bestaat
omdat in werkelijkheid elk bankcrediet met het eigen
27
-
- - ^ „ : ^ - 'OH^~J^'^KE5h-=i=i;:.>
kapitaal van den ondernemer tot één geheel samensmelt?
Kan de banktaktiek waarvan hier sprake is aan dit feit
iets veranderen? Is zij in staat het met het kapitaal eener
onderneming samengegroeide crediet van de bank na
twee, drie of vier maanden weer uit dit kapitaal los te
breken zoodat het aan de bank kan worden terug gegeven,
dus niet een ,,kortstondig" crediet tusschen aan-halingsteekens
vormt, doch een crediet dat werkelijk
kortstondig is en op den vervaldatum uit de middelen
van den debiteur zelf en niet uit een fonds van de een
of andere markt kan worden voldaan?
Hier raken wij het teerste punt van het bankwezen.
Al de zooeven gestelde vragen moeten n.l. met neen
worden beantw^oord zoo lang de verandering van rustende
koopkracht in werkzaam kapitaal wordt bewerkstelligd
op de wijze als tegenw^oordig op grond van een
stilzwijgende overeenkomst in alle landen het geval is,
terwijl zij met ja zouden kunnen worden beantwoord
wanneer de verandering volgens andere principes in zijn
werk ging.
De oude, klassieke eisch van de theoretici, dat de
activa van een bank in harmonie moeten zijn met de
passiva, dat dus langdurige deposito's voor langen tijd,
kortstondige deposito's voor korten tijd moeten worden
belegd, kan na al hetgeen wij hier tot nog toe hebben
gezien niet vervuld •worden. Het begrip van een ,,kortstondige
belegging" is met zichzelf in tegenspraak. Het
geld dat eenmaal belegd is, en wel zoo belegd is als met
de taak van de banken overeen komt, d.w^.z. op productieve
wijze, kan niet ,,op korten termijn" worden terug-
28
betaald, doch pas dan wanneer uit de opbrengst van het
productieve kapitaal nieuw kapitaal in voldoenden omvang
gevormd is om het oude te kunnen aflossen. Daaruit
maakt men in de tegenwoordige praktijk de gevolgtrekking
dat het begrip ,,kortstondige belegging" niet
woordelijk mag worden opgevat, niet in den zin van een
altijd mogelijke terugbetaling, doch van een altijd mogelijke
afwenteling. Daar een productieve belegging die
tevens uit zichzelf kortstondig is niet bestaat, zouden de
banken er naar moeten streven de beleggingen die men
nu eenmaal niet ,,ontmaterialiseeren" kan, niet tot den
oorspronkelijken vorm van koopkracht kan terugbrengen,
een zoodanigen vorm te geven dat zij teruggegeven,
verkocht of beleend kunnen w^orden. Zoodoende heeft
men het principe der kortstondigheid door de beide
principes opzegbaarheid en verkoopbaarheid vervangen;
wat niet in geld kan w^orden opgelost, dat kan door de
credietovereenkomst met den debiteur te annuleeren of
door het aan de markt van de hand te doen althans
tegen geld worden ingeruild. Waarbij men echter het
belangrijke economische moment over het hoofd heeft
gezien dat het uit gebrek aan harmonie tusschen activa
en passiva ontstane gevaar op deze wijze niet overwonnen
is, doch enkel van de bank op anderen, n.l. den
schuldenaar en de markt, en dus op het geheele bedrijfsleven
wordt afgewenteld. Waren de banken zich van
dit feit en de strekking er van bewust, dan zouden
zij uit de disharmonie tusschen hun activa en passiva
geheel andere conclusies trekken, en wel zouden zij dan
als volgt redeneeren. Gegeven: De mogelijkheid om
29
„AL
dagelijks opeischbare deposito's te beleggen op een wijze
die gedoogt ze te allen tijde zonder de hulp van derden
weer te likwideeren bestaat niet. Gevolgtrekking: Wij
moeten onze beleggingspolitiek zoo inrichten dat wij
credieten in den gebruikelijken zin des woords, d.w.z.
credieten die tot kapitaal „bevriezen", principieel alleen
geven uit fondsen die ons voor langeren tijd ter beschikking
zijn gesteld. Tegenover kortstondige gelden mogen
zulke credieten niet meer verleend worden. Ook in gemakkelijk
verhandelbare papieren, gelijk wissels, prima
effecten, prolongaties en dergelijke mogen deze gelden
niet of slechts voor een zoo klein gedeelte w^orden
belegd dat zij, ingeval de terugvraag van deposito's
toeneemt, met gemak door de markt kunnen worden
opgenomen. Dat gedeelte van het op korten termijn
ontvangen geld met welks plotselinge terugvraag voorzichtigheidshalve
rekening dient te worden gehouden,
moet tot een grooter percentage dan tot nu toe contant
gereserveerd worden. Voor de rest moet, aangezien van
renteopbrengst niet geheel en al kan w^orden afgezien,
een belegging worden gezocht die ,,self liquidating is",
d.w.z. die in betrekkelijk korten tijd automatisch in
contant geld wordt omgezet. Let wel: automatisch. De
mogelijkheid van verkoop, beleening, kortom van afwenteling
op de een of andere markt, van welken aard
ook, moeten als bevorderlijk voor het ontstaan van een
crisis volmaakt buiten beschouwing blijven.
Hiermede zijn de banken tot het gewichtigste punt
van de geheele kw^estie genaderd. Want waar is een
belegging te vinden die in betrekkelijk korten tijd auto-
30
matisch in contanten kan worden veranderd en hoe ziet
deze belegging er uit. Elk crediet dat de bank geeft, het
naoge wissel-, lombard- of rekening-courant crediet genoemd
worden, verhardt zooals wij gezien hebben dadelijk
tot kapitaal en kan niet weer in geld worden opgelost.
Er bestaat geen mogelijkheid het te likwideeren
anders dan door het op andere schouders af te w^entelen
en af te wachten totdat de credietnemers uit de opbrengst
van hun — eigen of geleend — kapitaal voldoende
middelen hebben verzameld om het crediet
daarmede te vereffenen. Aangezien de eerste mogelijkheid
— die van afwenteling — vervalt, blijft alleen de
tweede over, die van delging van het crediet op grond
van de geaccumuleerde winsten van den schuldenaar.
Deze wijze van afdoening van binnenuit komt ook overeen
met den eisch dat de beleggingen der banken automatisch
in contant geld moeten worden omgezet. Is deze
automatische omzetting in geld echter voldoende om de
credieten tot een zoo liquiden post te maken, dat de
daartegenover staande deposito's op korten termijn in
geval van nood daaruit kunnen worden terugbetaald?
Bij de huidige credietpolitiek der banken is dit niet
het geval. Want de banken huldigen tegenwoordig
credietprincipes die met den grondslag van het zichzelf
likwideerende crediet volmaakt in strijd zijn. Regel is
tegenwoordig niet dat een debiteur die met behulp van
het opgenomen crediet een belangrijke winst boven de
bankrente verkrijgt, deze winst benut om het crediet
langzaam aan af te betalen; het is veeleer regel dat hij
op grond van het feit dat de zaken goed geian zich
31
' -.^^•mJfS^-^'^S^^'Xt^s-.fti^- •^tnXlF^^'J^m I 1--^. •wiw-~w.v.~T"^w «BWWwi*-*','' -Wv «ti^ar" ip|P*w-gerechtigd
acht om een nieuw, nog grooter crediet te
vragen. En de banken houden dezen gedachtengang ook
voor volkomen juist. Hoe meer winst een onderneming
afwerpt, hoe gemakkelijker zij dus in de gelegenheid
zou zijn eigen kapitaal bijeen te brengen en van crediet
af te zien, des te meer zijn de banken genegen haar
steeds nieuwe en steeds grootere credieten toe te staan.
En daarin ligt de sleutel tot het eigenlijk zeer bevreemdende
verschijnsel dat credieten waarin de mogelijkheid
van afbetaling ligt opgesloten, en die dus de banken
voortdurend in het bezit zouden kunnen stellen van een
deel der uitgeleende gelden, desondanks niet voor belegging
van korte deposito's geschikt zijn; de credieten
zouden automatisch kunnen worden afbetaald. Zij zouden
den banken door bepaalde quota voor de afbetaling
een zekere graad van liquiditeit kunnen geven; zij doen
dit echter niet omdat het begrip van een ,,amortiseer-baar
crediet" in het bankwezen zoo goed als onbekend
is. Een goede gang van zaken en een daling van de
credietbehoefte leiden niet tot een vermindering, doch
integendeel tot een vermeerdering van het crediet, omdat
de ondernemer voor zooveel te meer credietwaardig
geldt naarmate zijn winsten en zijn eigen kapitaal aangroeien.
Vanuit een oogpunt van soliditeit is dit principe
volkomen begrijpelijk, en het is van bankiersstandpunt
uit beschouwd ook volkomen juist om er bij de belegging
van gelden op langen termijn rekening mede te houden.
Vanuit een oogpunt van liquiditeit is dit principe echter
zoo twijfelachtig, dat een credietverleening die daarop
32
>»i"Pi«M»r«i5kf<^" -1
berust bij de belegging van gelden op korten termijn
absoluut ongeschikt is.
Daaruit volgt dat men slechts het amortiseerbare crediet
behoeft in te voeren om een middel bij de hand te
hebben dat geschikt is om dat gedeelte van de deposito's
te beleggen dat noch contant in reserve w^ordt
gehouden, noch ook met het doel om het te kunnen
afwentelen in courante waarden wordt belegd. Nadat
door middel van de laatst genoemde posten, waarvan
de eerste een veel grooteren en de tweede daarentegen
een veel geringeren omvang zou moeten hebben dan
tegenwoordig het geval is, de terugbetaling van een
aanzienlijk gedeelte van de deposito's verzekerd is, kan
de rest van deze gelden in credieten worden belegd die
zichzelf automatisch reduceeren, zoodanig dat de bank
die het crediet gegeven heeft er met stelligheid op kan
rekenen dat zij voortdurend in het bezit komt van de
noodige contanten en zoo noodig, na betrekkelijk korten
tijd van het geheele uitgeleende bedrag. Het amortiseerbare
crediet, hetw^elk uit de zich ophoopende ondernemerswinsten
automatisch wordt afbetaald, ontneemt
aan de omstandigheid dat elk crediet koopkracht tot
kapitaal doet bevriezen, dat niet meer kan worden ontdooid,
het groote gevaar doordat het de oude, bevroren
koopkracht vervangt door nieuw^e, die in het productieproces
bij voortduring ontstaat. Heden ten dage vertrouwen
de banken er op dat de koopkracht die nieuw
ontstaat aan de markt komt, en hier te allen tijde door
een redelijke rente te bieden kan worden opgenomen —
waarmede zij echter een dubbele vergissing begaan.
VI Arg. 3 33
Want ten eerste vloeit slechts een zeker gedeelte van de
voortdurend zich verjongende koopkracht der bevolking
naar de geldmarkt, en ten tweede trekt dit deel in
ernstige tijden, d.w.z. juist dan wanneer de banken het
noodig hebben, zich weer snel uit de markt terug. Het
amortiseerbare crediet daarentegen leidt de koopkracht
van de met bankcrediet werkende ondernemers zonder
omwegen daarheen waar zij thuis hoort n.l. in de kas
van de bank en ontheft zoodoende de bank van de
noodzakelijkheid om er aan de markt naar te vragen,
die maar al te licht in een crisisachtige stemming geraakt,
wanneer een groot aantal banken zich ter zelfder
tijd voor dezelfde noodzakelijkheid gesteld zien.
Dus alleen een bepaalde zichzelf amortiseerende soort
van credieten is geschikt ter belegging van dagelijks op-eischbare
deposito's. Maar niet eiken debiteur is met
zulk een crediet gediend. Reeds daarom niet, omdat de
winst van een ondernemer slechts onder zeer bepaalde
voorwaarden groot genoeg is om het opgenomen crediet
zoo vlug en in zoo groote gedeelten terug te betalen als
voor de liquiditeit der hierin belegde gelden vereischt is.
Daaruit volgt, dat bepaalde groepen van debiteuren
voor dit crediet van huis uit niet geschikt zijn. In hoofdzaak
kunnen hiervoor slechts personen in aanmerking
komen die tegenover het gevraagde crediet óf een relatief
groot eigen vermogen, óf een bijzonder lucratieve
onderneming kunnen stellen, omdat alleen door een
groot kapitaal of een abnorm groote winst de mogelijkheid
gegeven is, de op het crediet af te betalen bedragen
bijeen te brengen, met het gevolg dat in dit geval het
34
crediet in werkelijkheid is wat de bankcredieten anders
slechts in schijn zijn, n.l. van korten duur. Er zal hier
meestal alleen maar kwestie zijn van interimistische en
hulpcredieten voor ondernemers die een enkele gelegen-heidstransactie
willen doen die hun kapitaalkracht te
boven gaat, of die de tijdruimte willen overbruggen die
verloopt tot aan de betaling van een met exceptioneel
lang crediet verkochte post goederen. Het komt er dus
bij dit soort van crediet veel meer dan bij andere, met
behulp van geld op langen termijn verstrekte credieten
op aan dat de bank de speciale bedoeling kent w^aarvoor
het geld moet dienen.
Op deze wijze kunnen de banken door zich te beperken
tot het geven van bepaalde soorten van werkelijk
kortstondige credieten (in tegenstelling met de
pseudo-kortstondigheid der meeste andere, de disconto-credieten
incluis) het crisisgevaar taktisch te lijf gaan.
Maar het is toch zeer dubieus of dit eene middel op zichzelf
reeds voldoende is om het gebrek aan liquiditeit
weg te werken, dat nu eenmaal in het wezen der banken
zelf ligt opgesloten, en dat slechts beperkt kan w^orden
voor zoover de banken bij het volbrengen van haar
taak zich in toom w^eten te houden. Het kortstondige en
amortiseerbare crediet is om velerlei reden geen universeel
middel. Ook zijn liquiditeit kan in tijden van sterke
economische depressie tot op zekere hoogte meer schijn
dan werkelijkheid worden, want ook deze berust per
slot van rekening slechts op een belofte van te zullen
betalen, en er kunnen zich omstandigheden voordoen
die sterker zijn dan het voornemen van den debiteur
35
^(i**--!^
om aan de belofte te voldoen. Het fonds waaruit de
hier bedoelde soort van crediet, die half belegging half
reserve is, w^ordt gedelgd, is het surplus dat de schuldenaar
in de tijdruimte die tusschen het opnemen en het
afbetalen van het crediet verloopt heeft overgehouden.
Hoe nu w^anneer er een periode komt w^aarin tal van
bedrijven, en daaronder ook een deel van de debiteuren
der banken, niets overhouden? De banken zullen met
deze mogelijkheid stellig rekening moeten houden, en
het karakter dezer credieten als reserve niet mogen
overschatten.
Toch heeft het bovenstaande onderzoek opheldering
gegeven ten aanzien van een gewichtig punt dat in de
practijk van het bankw^ezen onzer dagen even goed als
in theorie veel te gering aangeslagen w^ordt, dat n.l. het
totaal van de credieten die de gezamenlijke banken
kunnen geven zonder het gevaar van een economische
crisis in het leven te roepen in een heel bepaalde verhouding
staat tot de kapitaalsvorming der bevolking in
den loop van de betreffende credietperiode. Anders
gezegd: bankcredieten waarvan het gezamenlijk bedrag
grooter is dan het overschot dat de economie gedurende
den looptijd in staat is te vergaren roepen het gevaar
van een crisis wakker, wanneer het surplus verleend is
uit gelden die den banken niet voor langen duur, doch
onder voorbehoud van dagelijks opeischbaar te zijn
zijn toevertrouwd.
36
> .vvjiir—-.'^ ^V^-*—
DERDE HOOFDSTUK.
Buitenlandsche reserves.
Voordeelen en nadeelen van den export van kapitaal.
Internationale crediet-operaties.
Het wezen van de crisisbestrijding langs taktischen
weg bestaat, zooals wij gezien hebben, daarin, dat bankgelden,
waarvan de opeischbaarheid niet volgens overeenkomst
voor langeren tijd is verdaagd, zoo worden
belegd dat men ze likwideeren kan zonder den schuldenaar
in moeilijkheden te brengen, en zonder een beroep
te doen op de geldmarkt. Van deze gemakkelijk te
likwideeren beleggingen bestaan er 2 soorten. Daarvan
hebben wij er één in het vorige hoofdstuk leeren kennen.
Zij bestond uit credieten die vanzelf liquide zijn,
omdat zij op den vervaldag — of ten deele al vóór
dien tijd — automatisch contant worden vereffend. De
tweede soort van likwideerbare beleggingen bestaat uit
kortstondige credieten die men, om verontrusting van
het eigen land in geval van terugvordering te voorkomen,
in het buitenland plaatst. Hiermede willen wij
ons thans bezig houden.
De belegging van gelden in het buitenland ter bevordering
der liquiditeit, waartegen van economisch standpunt
uit geen bezwaar kan worden gemaakt, mag niet
verward worden met de buitenlandsche belegging gelijk
die tegenwoordig door de banken practisch wordt toegepast.
Heden ten dage worden bankgelden naar het
37
4H;"i'/- -^^ r
buitenland verplaatst, hetzij om der wille van de w^inst,
hetzij — indien de banken in een land met schommelende
valuta thuis zijn — om betalingen naar het buitenland
te kunnen doen zonder verlies te lijden. Met deze
beide soorten van geldbelegging buiten de grenzen van
het eigen land heeft de gelijksoortige belegging voor
liquiditeitsdoeleinden niets te maken. Zij kiest haar beleggingsobjecten
niet vanuit een oogpunt van rentabiliteit,
doch van het standpunt van soliditeit en absolute
realiseerbaarheid. Want met een dergelijke belegging
wordt geen ander doel beoogd dan het scheppen van een
fonds, hetwelk aan het voordeel van een zekere, wanneer
ook niet hooge rente het verdere voordeel paart, dat het
in geval er behoefte aan geld ontstaat onmiddellijk kan
worden gelikwideerd; en dit niet op de markt in het
eigen land, doch op een vreemde markt, van zoo groote
capaciteit dat zij door de likwidatie niet al te zeer verontrust
wordt, die echter tevens in een zoo lossen samenhang
staat met de eigen staatshuishouding, dat zelfs een
belangrijke storing geen kwade gevolgen heeft voor
deze. Als object voor zulke beleggingen kan derhalve
alleen kwestie zijn van eerste rangs staatspapieren, die
te allen tijde zonder dat de koers daardoor noemenswaard
gedrukt wordt verkocht kunnen worden (b.v.
Engelsche consols), te goed bij de allereerste banken,
hetwelk te allen tijde kan worden opgevorderd, en wissels
in particulier disconto (deviezen), die of op de
internationale wsselmarkt of bij de centrale bankinstelling
van het land van oorsprong herverdisconteerd kunnen
worden.
38
Of het van economisch standpunt te rechtvaardigen
is, dat groote hoeveelheden van het nationale geld in
het buitenland inplaats van in het binnenland worden
belegd is een oude strijdvraag, die al naar de economische
grondslagen van den staat om wiens geld het
gaat verschillend kan w^orden beantwoord. Zoo veel
staat echter vast dat een land hetw^elk belangrijke hoeveelheden
van zijn beschikbare koopkracht aan het
buitenland afgeeft de economie dezer landen op kosten
van zijn eigen staatshuishouding bevoordeelt, en dat er
dienovereenkomstig in een concreet geval tegenover de
afgifte van geld aan het buitenland wel heel belangrijke
voordeelen moeten staan om dit te rechtvaardigen. Het
argument dat er voor zou kunnen pleiten, dat het geld
n.l. niet in zijn oorspronkelijken vorm het land uitvloeit,
doch in den veranderden vorm van goederen, die het
eigenlijke geld vormen * ) , dat dus wat men voor kapitaalexport
aanziet in werkelijkheid export van waren is,
is tamelijk oppervlakkig. Hier w^orden de zaken niet
eens van het eenzijdige standpunt van den producent
uit beschouwd, hetgeen er nog mee door zou kunnen,
doch vanuit het nog bekrompener standpunt van de
weinige producenten voor wie de betreffende export
van goederen gelijk staat met meer orders en meer
winst. Dat de uitvoer van kapitaal in w^erkelijkheid het
exporteerende land kwaad doet, alhoew^el zij uiterlijk
den vorm van export van goederen aanneemt, is gemakkelijk
in te zien wanneer men zich den loop van
*) Zie het deeltje ,,Valuta", Vijfde brief.
39
•c ^.ISwwi^ï» •'^JËiiisM»"'>-MUim ••;-..^l|ii<p.y-J^'w^.ai»~>,....-<r •'•»4(J*'T| ' j ^ i . ,n..n< WM'TII'
zaken voor den geest stelt waarbij het aan het buitenland
ter beschikking gestelde kapitaal in goederen wordt
veranderd.
Wat beteekent het wanneer het eene land het andere
een bepaald bedrag aan geld ter beschikking stelt? Dit
beteekent dat men aan het betreffende land koopkracht
overhandigt, die zich in het binnenland zou doen gelden
wanneer men ze daar liet. Men staat aan het buitenland
toe goederen te koopen tot een bepaald bedrag en verhindert
gelijktijdig het binnenland inkoopen te doen
tot een gelijk bedrag. Dit is de theorie van de zaak.
Hoe deze er in de praktijk uitziet bemerkt men, wanneer
men de techniek die bij de overdracht van geld van het
eene land naar het andere wordt gebezigd nader bekijkt.
De transactie begint daarmede dat het betalende (cre-dietgevende)
land op de wereldmarkt betaalmiddelen
koopt van het land dat het geld ontvangt (dat het cre-diet
krijgt), w^ant in den vorm van deze betaalmiddelen
wenscht de economie van het laatste land het haar ter
beschikking gestelde kapitaal in ontvangst te nemen.
Dientengevolge ondergaat de waarde van het geld der
beide betrokken landen op de wereldmarkt een verandering,
en wel in tegengestelden zin; het geld van het
ontvangende land stijgt in waarde omdat er een sterke
vraag naar bestaat, het geld van het betalende land
daalt in waarde omdat het op de wereldmarkt in ruil
voor het andere geld wordt aangeboden. Deze verandering
der beide waarden is de tastbare uitdrukking
voor het feit dat de koopkracht die tot nu toe het eene
n.l. het betalende land toebehoorde, thans aan het
40
andere, het ontvangende land, ten goede komt, en heeft
de uitwerking dat de goederenprijzen in het eerste land,
waar de koopkracht afneemt, dalen, daarentegen in het
tweede land, waar de koopkracht toeneemt, stijgen.
Daaruit volgt in het betalende land, dat ons hier in de
eerste plaats interesseert, een verhoogde uitvoer en een
verminderde invoer, omdat de lage prijs in het binnenland
het buitenland tot koopen aanzet en de hoogere buiten-landsche
prijzen het binnenland afschrikken. Zoo ontstaat
een grootere uitvoer en deze uitvoer is de substantie
waarmede de betaling van het eene land aan het andere
voltrokken wordt; alle transacties die deze kern van de
zaak bemantelen — aankoop van deviezen, overmaking
van de eene bank aan de andere, verrekening in het
geld van het eigen land — zijn slechts de technische
middelen die het slot-effekt, de verhoogde uitvoer voorbereiden.
Het resultaat van de belegging van kapitaal
in het buitenland is dus dat een aantal exporteurs een
opbloei van hun zaken met het buitenland kunnen con-stateeren,
die echter pas aan het licht treedt nadat de
binnenlandsche zaken achteruit gegaan zijn. Want pas
deze achteruitgang is oorzaak van de prijsdaling, die
gelijktijdig het gevolg van de vermindering der koopkracht
in het binnenland en de voorwaarde voor de
verhoogde uitvoer is. Aangezien de voordeelige kant
van de zaak, dat is de meerdere uitvoer, gewoonlijk
zichtbaar is — omdat zij optreedt in den vorm van
groote buitenlandsche bestellingen voor speciale fabrikaten
— de nadeelige kant daarentegen, de achteruitgang
van zaken in het binnenland, of onzichtbaar blijft.
41
t
11'
• • -Tï^feïrfBWIIw'i • -^' ^ -'' ~ " "^"^
Óf aan andere oorzaken geweten wordt, zoo kan de
belegging van kapitaal in het buitenland zich meestal
verheugen in den steun van de handelsvertegenwoordigingen
en de bankwereld, die toch al op een internationaal
standpunt staan. Daarbij wordt in elk concreet
geval gewoonlijk als volgt geargumenteerd: ,,De zaken
in het binnenland dreigen achteruit te gaan en de prijzen
dreigen te dalen; dan moet de toeneming van den
export die als gevolg van het ter beschikking stellen
van kapitaal aan het buitenland te wachten is eigenlijk
als redder in den nood worden beschouwd". Dat de
zaken in het binnenland en de prijzen in werkelijkheid
slechts achteruit dreigen te gaan omdat een gedeelte
van de nationale koopkracht verhinderd wordt zich te
doen gelden, en voor transacties met het buitenland wordt
gereserveerd, daarvan zijn slechts weinigen zich bewust.
Niettemin is het een feit, dat als zoodanig moet worden
gerespecteerd. Van zuiver economisch standpunt uit is
de uitvoer van kapitaal eer schadelijk dan nuttig. En
hij blijkt te nadeeliger, al naarmate de goederen die
voor betalingsdoeleinden naar het buitenland gaan daar
den vorm van productiemiddelen aannemen en de productiviteit
van het buitenland ten koste van die van het
binnenland aldus wordt versterkt.
Daar vooral dit laatste gezichtspunt op den duur niet
genegeerd kan w^orden en vele regeeringen er inderdaad
rekening mee houden door den uitvoer van kapitaal te
belemmeren verwijzen de voorstanders van dezen uitvoer
gaarne naar een voordeel dat de belegging van
kapitaal in het buitenland volgens hun meening heeft
42
^ • •
43
n.l. op het karakter als reserve. Daarbij hebben zij echter
niet de reserve op het oog waar w^ij hier van zijn uitgegaan,
d.w.z. de reserve waarvan de bankpolitiek zich
met taktische bedoelingen bedient om de liquiditeit vein
het bankwezen te versterken en zoodoende het uitbreken
van een credietcrisis tegen te gaan. Deze laatste ;j
reserve zou voorop stellen dat aan het buitenland alleen i!'
geld in den v o rm van dagelijks opeischbare credieten ter
beschikking gesteld worden, zoodat deze onmiddellijk
kunnen w^orden teruggetrokken wanneer de betalingscapaciteit
van de banken in het gedrang komt. Heel
verschillend hiervan is de reserve die de principieele \,
voorstanders van den uitvoer van kapitaal op het oog 'I
hebben. Want onder uitvoer van kapitaal verstaat men ,[*,
in deze kringen niet het afgeven van liquide middelen f,
voor enkele dagen of weken met de uitgesproken be- ;'
doeling om ze te allen tijde te kunnen terug eischen, ijl
doch vaste, blijvende belegging van binnenlandsch geld ;'
in buitenlandsche waarden, dus in het bijzonder het op- ''.
nemen van buitenlandsche leeningen. Als reserve voor
de banken komen deze beleggingen niet in aanmerking,
reeds daarom niet omdat zij in het geheel niet eigendom
van de banken zijn wier liquiditeit door een dergelijke
reserve zou moeten worden versterkt, doch het eigendom
van particuliere kapitalisten wien het enkel en
alleen om de rente t e doen is. Toch zien d e voorstanders
van internationale vrijheid van beweging van het kapi- , !
taal ook in deze beleggingen een reserve, zij het dan
ook in andere beteekenis. Zij zien in een grooten voorraad
van buitenlandsche leeningen een fonds van bij-i
±.
^«.JIMMIMU*. . .i^».^-^.
-••w ••%: ">i)fr?' 5..,,_^*4J;*«3HP^*«V-^'
zondere soort waarvan het voordeel boven de binnen-landsche
beleggingen daarin bestaat dat er in het buitenland
een markt voor is, waar het ingeval van nood weer
te gelde gemaakt kan worden. Het op zoodanige wijze
geïnvesteerde kapitaal kan weliswaar niet opgezegd,
niet van vandaag op morgen als prompt beschikbare
koopkracht weer naar het land van oorsprong worden
terug gebracht, maar het kan aan de buitenlandsche
beurzen successievelijk verkocht worden w^anneer een
deel van de bezitters het om de een of andere reden in
binnenlandsche waarden wenscht te beleggen. En in
deze mogelijkheid ziet men een belangrijke hulp voor
het geval van nationale moeilijkheden die het land dwingen
op de kapitaalkracht van zijn eigen burgers een
beroep te doen.
De ervaring heeft echter geleerd dat de eigenschap
van buitenlandsche beleggingen als reserve ook in dit
opzicht zeer problematiek is. Wanneer Duitschland bij
het uitbreken van den grooten oorlog er op gerekend
heeft dat het in het buitenland belegde kapitaal van de
Duitsche bevolking gelikwideerd zou worden en zich
gewillig in den dienst van de financieering van den oorlog
zou stellen, is het in deze verwachting teleurgesteld,
en dat sprak eigenlijk ook vanzelf. Nimmer voelt het
kapitaal in het buitenland zich zekerder dan in tijden
waarin het eigen land een ernstige politieke crisis beleeft,
en nimmer heeft het derhalve minder neiging om
terug te keeren als juist dan wanneer men het dringend
noodig heeft. Vrijwillige verkoopen van buitenlandsche
leeningen hebben in de oorlogsjaren slechts in zeer be-
44
,rw '^
perkten omvang plaats gevonden. Desondanks was het
voor het wel van het Duitsche volk niet geheel verloren,
afgezien van de bedragen die het buitenland in zijn
eigenschap van tegenstander in den oorlog geseques-treerd
had. Het kon door de Duitsche regeering in
beslag genomen en gedwongen worden tot de likwidatie
waar het uit zichzelf niet toe wilde overgaan. En in zoover
dit geschiedde, de eigenaars dus hun buitenlandsche
kapitaal niet verstopten of op andere wijze aan het
geweld van de regeering onttrokken, kan men zeggen
dat het in het buitenland belegde Duitsche kapitaal een
soort oorlogsreserve gevormd heeft. Maar zelfs wanneer
men toegeeft dat uitgevoerd kapitaal in geval van nood
door toepassing van drakonische nnaatregelen en onder
schending van het eigendomsrecht in reserves kunnen
worden veranderd, blijft het toch altijd nog een open
Vraag of deze kapitalen aan het land van oorsprong
niet veel grooter diensten zouden hebben bewezen wanneer
zij van begin af aan daar gebleven waren en de
vaderlandsche productie versterkt hadden, inplaats van
zich in dienst te stellen van vreemde, in geval van
oorlog zelfs vijandelijke belangen.
Het voordeel dat het naar het buitenland overgebrachte
kapitaal het land van oorsprong biedt wanneer
het op langen termijn wordt uitgezet is dus, zacht gezegd,
zeer twijfelachtig. Daarentegen kan hetzelfde kapitaal
het land van oorsprong zeer belangrijke diensten
bewijzen, wanneer het op korten termijn met de uitdrukkelijke
bedoeling van liquiditeitsreserve wordt afgegeven.
Want in dit geval is een kleine verhooging van
45
•*,*-'^*rt!«wiwTr-'-*i" •>«fCS''*C.'":^- -f
den rentevoet in het binnenland reeds voldoende om
het kapitaal uit het buitenlandsch verband los te maken
en het naar het eigen land terug te brengen. Elk gebrek
aan liquiditeit in de bankwereld waardoor deze ge-dw^
ongen is in grooteren omvang dan gewoonlijk aan
de geldmarkt te appelleeren — een gebeurtenis die wij
als afwenteling van de beleggingen op andere schouders
hebben leeren kennen — heeft den terugkeer van
reservegelden uit het buitenland tengevolge, omdat zij
den rentevoet naar boven drijven. Zelfs wanneer bepaalde
banken die plotseling groote terugbetalingen
moeten doen niet over een dergelijke reserve beschikken,
dan heeft toch de stijging van den rentevoet die hun
appel aan de geldmarkt te voorschijn roept het gevolg
dat andere banken die wel buitenlandsche reserves bezitten
een deel daarvan terugtrekken en aan de markt
brengen. De kritieke toestand waarin de geldbehoefte
van een gedeelte der bankw^ereld de economie dreigt te
brengen wordt dus door het bestaan van buitenlandsche
reserves in den vorm van op korten termijn naar het
buitenland uitgeleend geld in elk geval belangrijk verzwakt.
En wel geschiedt dit ten koste van den gezonden
toestand van de geldmarkt in het buitenland. Want het
plotseling terugtrekken van geleend geld heeft op de
markt die daar direct bij betrokken is dezelfde kwade
gevolgen die de opzegging van deposito's en de daardoor
te voorschijn geroepen moeilijkheden bij de banken
op de binnenlandsche markt heeft. Alleen wordt de
uitwerking van het gebrek aan liquiditeit over een groot
aantal markten verdeeld, inplaats van dat een enkele
46
markt erdoor wordt belast; een breed front is tegen een (i
aanval beter bestand dan een smal. il
Wij zien dus dat het geven van crediet aan het j
buitenland onder bepaalde voorwaarden voordeel kan \
opleveren voor het land dat het crediet verleent. Conditie
is: dat het crediet een vorm aanneemt waardoor 'i
de onvoorwaardelijke onmiddellijke terugbetaling te \A
allen tijde verzekerd is, en dat het dagelijks kan worden \\
opgezegd en niet eerst op langen termijn. Even deugde- ï
lijk als dagelijksche opzegbaarheid is opzegging op een
termijn die ingevolge de technische positie van het land
waarheen het geld is uitgeleend onmiddellijk te niet kan |
w^orden gedaan, zoodat het land dat uitgeleend heeft het y.
bedrag ingeval van nood onmiddellijk w^eer op kan ^
nemen. Van een liquiditeitsstandpunt is het dus beslist
geoorloofd om buitenlandsche driemaandswissels te
koopen, wanneer in het buitenland een markt, een centrale
bankinstelling of een andere inrichting voorhanden
is, die te allen tijde bereid en in staat is om de wissels
te verdisconteeren, of de „goud omlijste" staatspapieren
aan te koopen, of wanneer er in het buitenland een krachtige
beurs bestaat die zelfs een sterk aanbod dadelijk en
zonder al te groote koersdaling kan opnemen. Dit alles
echter onder voorwaarde dat de instellingen die deze
tactiek van hun liquiditeit te verzekeren door het geven
van crediet aan het buitenland in toepassing brengen,
zich bewust blijven van de eventualiteit dat ingeval van
een politieke of economische crisis de mogelijkheid tot
disconteeren bij de centrale bankinstellingen beperkt, de i*
capaciteit der beurzen ten opzichte van bepaalde papie- j|l
r
47 k-
*,».>««iw<»wr-'^"W*?^''.r'*--iw-nr^'lis» *~-
1 f
ren ingekrompen kan worden; dat dus het houden van
reserves in het buitenland, welke maatregel als zekerheid
tegen mogelijk crisisgevaar bedoeld is, tot op
zekere hoogte ook weer herverzekering vereischt tegen
bepaalde eventualiteiten die het doel illusoir kunnen
maken.
Is een dergelijke herverzekering mogelijk? En verder:
bestaat er een middel om tegemoet te komen aan het
bezwaar dat elk crediet aan het buitenland, ook dat op
korten termijn, de buitenlandsche economie bevordert
en de eigen economie verzwakt? Stellig bestaat er zoo'n
herverzekering en is er een tegengif dat de afgifte van
binnenlandsch kapitaal aan het buitenland ongevaarlijk
maakt. Ja meer nog dan dat: herverzekering en tegengif
zijn identiek; een en hetzelfde middel beschermt de
vaderlandsche economie tegen elke benadeeling als gevolg
van het houden van reserves in het buitenland en
zij behoedt gelijktijdig deze reserves weer tegen het
gevaar dat zij op het kritieke oogenblik hun dienst
weigeren. Dit middel bestaat hierin dat de banken die
een bedrag op korten termijn aan het buitenland leenen,
een overeenkomstig bedrag op langen termijn in het
buitenland opnemen. Geschiedt dit, dan is het doel van
den uitvoer van het kapitaal, n.l. om een reserve te
scheppen die, zonder de binnenlandsche markt te verontrusten,
kan worden geliquideerd, vervuld, zonder dat
eigen kapitaal behoeft te worden uitgevoerd. Want wat
met de eene hand wordt uitgegeven wordt immers met
de andere weer terugontvangen. En daar het buitenland
in ongeveer gelijke mate schuldeischer en schuldenaar
48
ijwiyg-ï^-Ttt-^-'-i l i w w w ^ ^ w ^ ^ w i ^ w i ^ i ^ K N i
van het binnenland is kan het geen vijandige maat- M
regelen treffen tegen het op korten termijn opgenomen K
kapitaal zonder zich bloot te stellen aan het gevaar dat i
het op langen termijn gegeven kapitaal door tegenmaatregelen
wordt getroffen. Alleen ingeval van een dergelijke
combinatie van een actief crediet op korten met -;
een passief crediet op langen termijn wordt het doel van 1
een buitenlandsche reserve tegen crisisgevaar zonder K
nadeel voor de nationale economie bereikt.
Een ideale oplossing van het reserveprobleem is echter
ook zulk een „buitenlandsche reserve met herverzekering"
nog geenszins. Niet zoozeer omdat geld op
langen termijn gewoonlijk veel duurder is dan geld op
korten termijn, zoodat deze gecombineerde methode de
banken die het in practijk brengen rente kost. Elke
maatregel tegen het crisisgevaar brengt kosten met zich
mede, en elke bank moet dergelijke kosten als bij het
bankbedrijf behoorend weten te dragen. Ook spreekt
niet tegen het principe dat het tot op zekere hoogte met
zichzelf in strijd is omdat, wanneer alle toonaangevende
banken in alle landen het wilden aanvaarden, het gevolg
zou zijn dat iedere bank kort crediet zou willen geven
en lang crediet zou willen opnemen maar niet omgekeerd;
de individueele behoeften van de verschillende
landen en het verschil van den rentevoet voor geld op
langen en op korten termijn zouden de aanwending van i
het principe vanzelf tot die landen beperken die over (|
geen betere mogelijkheden om zich te beschermen be- tf
schikken. Het eenige werkelijk ernstige bezwaar tegen [•,
de combinatie van het korte actieve en het lange pas- 1|
VI Arg. 4 49
wl-—. ^fff^ra^.iny i>»uri*pwiiiwi mi "• V" '> „•.-.'^•ï^^iMErrri]--^
sieve crediet ligt veeleer in de mogelijkheid dat de vervaltermijn
van het passieve crediet zoodanig gelegen is
dat de banken moeite hebben het weer terug te betalen.
Deze moeilijkheid kan in landen die geen stabiele valuta
hebben met koersschommelingen, in andere landen weer
met den algemeenen toestand van de geldmarkt samenhangen.
Weliswaar kan in het eerste geval de uitwerking
door een handige bankpolitiek verzwakt worden en is zij
in het laatste geval niet veel grooter dan wanneer het
crediet in het binnenland inplaats van in het buitenland
zou zijn opgenomen. Maar dit moment beneemt toch
veel van de waarde aan een methode die als crisisafweer
bedoeld is, en daarom is het aan te bevelen het niet in
al te groote mate en niet geïsoleerd, doch alleen in verbinding
met andere afw^eermiddelen aan te wenden die
de banktactiek ter beschikking staan.
50
->.--Pi«es.-(, .y^\AS:i^%'^ .., ,f •^•sBF'.Jnuiiim„:A ',;'r'nT5i
VIERDE HOOFDSTUK.
Verzekering van de liquiditeit langs organisatorischenweg.
Mijden van deposito's in rekening-courant.
Geldmarkt en centrale bankinstelling.
De circulatiebcuiken en rentegevende deposito's.
De tweede weg om het gevaar van de illiquiditeit,
waar het bankwezen van nature onder te lijden heeft, kan
worden bestreden is die van organisatie. Dit komt hierop
neer, dat er een organisatie wordt geschapen die het
den banken mogelijk maakt om bij sterken achteruitgang
der deposito's zich te wenden tot een bron waaruit zij
de benoodigde gelden kunnen putten zonder dat daardoor
storingen worden teweeg gebracht op ander gebied.
Dit klinkt heel eenvoudig, maar is in werkelijkheid
een buitengewoon moeilijk probleem, waarvan de oplossing
op het eerste gezicht bijna onmogelijk lijkt. Want
wanneer wij ons voor den geest roepen dat elke terugvraag
van deposito's neerkomt op een vraag naar geld,
d.w.z. naar koopkracht die nog niet is uitgeoefend, doch
haar eigenaar het onbeperkte recht tot w^illekeurige aanwending
garandeert; en wanneer wij verder bedenken
dat de bedoeling van het moderne credietverkeer, en
dus de beteekenis van de credietbank, juist daarin gelegen
is dat zoo weinig mogelijk koopkracht ongebruikt
blijft liggen, dat integendeel elk deeltje nieuw ontstane
koopkracht zoo spoedig mogelijk wordt overgebracht
van de plaats waar het niet wordt gebruikt naar een
51
i-^HSMlKmti'i •. „ikmét'» H..-3fC?J^^- !f! itsmtsm-TiSUkt-^
andere plaats waar het daarin vervatte recht tot het
verwerven van goederen in practijk wordt gebracht, dan
lijkt het bijna ondenkbaar dat er te eeniger plaatse een
zoo groote hoeveelheid ongebruikte, d.w^.z. braak liggende
koopkracht te vinden zou zijn als vereischt wordt
op het moment dat alle eigenaars van een tegoed in
rekening-courant — of alleen maar het grootste gedeelte
van hen — met hun verlangen tot terugbetaling zich tot
de banken zouden w^enden. Geen organisatie ter wereld
lijkt ons in staat de in het bankwezen zelf wortelende
tegenstelling tusschen de dagelijksche opzegbaarheid
der deposito's in rekening-courant en het feit dat deze
deposito's voor het grootste gedeelte in kapitaal zijn
omgezet, zoodanig te overbruggen dat een volkomen
bevrediging van alle depositohouders mogelijk wordt.
En toch moet deze tegenstelling te overbruggen zijn.
Want de ervaring leert dat tot op zekere hoogte ook de
tegenwoordig bestaande organisatie met al haar gebreken
daartoe in staat is. De organisatie die ,,geldmarkt"
genoemd wordt *) loopt weliswaar niet geheel zonder
w^rijving, niet langs lijnen van geleidelijkheid, doch met
horten en stooten, op een manier die somw^ijlen den indruk
geeft van een strijd van allen tegen allen en waarbij
de zwakkere elementen het onderspit moeten delven.
Desondanks heeft zelfs deze gebrekkige organisatie het
mogelijk gemaakt dat de betalingscapaciteit van alle
met inachtneming van de noodige voorzichtigheid geleide
banken gedurende tientallen van jaren voldoende
*) Over het onderscheid tusschen geldmarkt en kapitaalmarkt
zie: De Credietbank, eerste deeltje, blz. 44.
52
verzekerd is geweest. En al moge deze zekerheid ook
slechts daardoor verkregen zijn, dat de aan de banken
gestelde eischen op de schouders van de overige zakenwereld
konden worden afgewenteld, zoodat deze in
moeilijkheden werd gebracht, met het gevolg dat van
tijd tot tijd ernstige economische crisissen ontstonden,
het is toch een feit dat in die landen, waar men zich met
voldoende bekwaamheid van de bestaande organisatie
wist te bedienen, catastrophes konden worden vermeden.
In Engeland is sedert 1866 geen plotselinge crisis meer
uitgebroken waarvan de oorsprong aan het gebrek aan
liquiditeit van de bankwereld zou kunnen worden geweten.
Sedert bijna 60 jaren vervult de geldmarkt hier,
gemeenschappelijk met de centrale bankinstelling die als
een aanvulling daarop kan worden beschouwd, zijn taak
om de banken te beschermen op een manier die ondanks
al haar gebreken de economie nimmer aan den rand
van den afgrond heeft gebracht, gelijk zulks in bijna alle
andere landen bij tijd en wijle wèl het geval was. In het
jaar 1880, het jaar van de z.g. Baring-crisis, waarin de
onvoorzichtige credietpolitiek van een groote bank een
paniek onder de crediteuren van alle Engelsche banken
dreigde te doen uitbreken, heeft de organisatie getoond
sterk genoeg te zijn om de liquiditeit van de banken te
verzekeren zonder inbreuk te maken op de koopkracht
der bedrijven en zonder het economische leven in de
war te sturen. En van 1 866 af tot aan het uitbreken van
den grooten oorlog toe heeft Engeland nimmer het
radicale middel behoeven aan te wenden, waartoe alle
andere landen van tijd tot tijd hun toevlucht moesten
53
_i»js«:,,v,k„3 i^.*TP^UXfl*-*>t.?^'.^fe»*Em'' Sfc^"*
nemen omdat langs anderen weg een catastrophe niet
meer te verhinderen was: de uitgifte van ongedekte
bankbilletten boven de hoeveelheid die vanuit een oogpunt
van gezonde geldpolitiek toelaatbaar w^as.
Dat de Engelsche economie van de gevolgen der natuurlijke
illiquiditeit van het bankwezen minder te lijden
heeft dan de economie in andere landen, alhoewel het
credietprincipe juist in Engeland op de spits gedreven
is, berust voor een groot deel op een omstandigheid die
met de organisatie der credietvereffening niets te maken
heeft. De deposito's in rekening-courant zijn n.l. in Engeland
minder bewegelijk dan elders. Deze deposito's
kunnen, zelfs in tijden van koortsachtige opwinding, niet
zoo gemakkelijk en niet in zulk een grooten omvang
worden teruggevraagd als met het oog op de dagelijk-sche
opeischbaarheid op zichzelf mogelijk zou zijn. Men
schrijft deze stabiliteit der Engelsche chequegelden vaak
toe aan de Engelsche manier van betalen. Zooals bekend
is wordt in Engeland meer dan in andere landen zonder
contant geld betaald. Bedragen grooter dan enkele shil-lingen
worden meestal voldaan door een cheque. Dat wil
zeggen de betaling geschiedt in dier voege dat men het
eigendom van een bij de bank gedeponeerd en te allen
tijde opeischbaar tegoed overdraagt aan dengene die de
betaling ontvangt en die dus op zijn beurt eigenaar van
het tegoed wordt en nu zijn eigen betalingen wederom
door cessie van het tegoed aan een derden persoon kan
verrichten. Op deze manier lijkt het alsof de cheque-gelden
in Engeland tot een bijzonder soort geld worden,
hetgeen er vaak toe geleid heeft dat men aannam dat
54
zij werkelijk geld waren. Deze veronderstelling is intus-schen
verkeerd, gelijk wij bij een vroegere gelegenheid
hebben aangetoond. *) Wie een tegoed bij de bank door
middel van een cheque of een girobiljet aan een ander
overdraagt, overhandigt gedeponeerd geld dat hij een-voudigheidshalve
niet zelf van de bank afhaalt, doch
waarvan hij dit afhalen aan den ander overlaat. Het
resultaat echter is, dat overal waar betaling zonder contant
geld tot een algemeene gew^oonte is geworden, een
zekere, zeer belangrijke hoeveelheid deposito's niet kan
worden teruggevraagd, alhoewel zij onmiddellijk opeisch-baar
zijn. Want op het moment dat de depositohouder
zijn geheele tegoed van de bank zou w^illen afhalen, zou
hij niet meer op de gebruikelijke wijze, n.l. door middel
van een cheque, kunnen betalen en elke Engelsche koopman,
ja zelfs elke goed gesitueerde particulier, zou eerder
het gebruik van een haarborstel of een zakdoek er aan
geven dan betaling door middel van een cheque. Dientengevolge
liggen groote deposito's bij voortduring bij
de banken vast en deze kunnen er met zekerheid op
rekenen dat die bedragen zelfs in de meest kritieke
tijden niet worden opgevraagd.
De eigenlijke oorzaak w^aarom de Engelsche banken
er met hun liquiditeitspolitiek gemakkelijker aan toe zijn
dan haar collega's in alle overige landen is echter desondanks
een andere, alhoew^el deze met de stabiliteit der
in deposito gegeven gelden in nauw verband staat. Op
zichzelf zou deze stabiliteit voor de banken niet veel
^•) Vergelijk het eerste deeltje van de Brieven van een Bankier
aan zijn Zoon, in het bijzonder den vijfden en elfden brief.
55
. -Jifa«.vw((?< .'T—• -^Wimii iw c-»irSC' 1jS»-!''>V-i
te beteekenen hebben, wanneer zij overigens dezelfde
depositopolitiek zouden voeren die de banken van
andere landen toepassen. Overal met uitzondering van
Engeland zijn n.l. de banken er op uit zoo veel mogelijk
deposito's tot zich te trekken, waarvan een gedeelte op
langen termijn en de rest dagelijks opzegbaar is. Deposito's
op langen termijn hebben zij weliswaar liever en
zij zijn derhalve ook bereid een betrekkelijk hooge rente
daarvoor te betalen, maar wanneer de beleggers er niet
voor te vinden zijn zich voor langen tijd te binden, dan
nemen de banken het geld niet alleen met graagte ook
in den vorm van dagelijks opeischbare deposito's, maar
zij betalen ook hiervoor een rente, die w^eliswaar niet zoo
hoog is als die voor geld op langen termijn, maar die
toch stellig in staat is een prikkel te zijn voor de beleggers.
Wanneer de Engelsche banken deze zelfde politiek
wilden volgen, dan zou de stabiliteit van het deel der
deposito's dat voor betalingsdoeleinden moet dienen en
dat dus de eigenlijke kasreserve van het bedrijfsleven
uitmaakt van niet veel nut voor hen zijn. Gesteld het
geval dat zij door een hooge rente te bieden zooveel
deposito's tot zich konden trekken dat de genoemde
kasreserve nog slechts een tiende gedeelte van het gezamenlijke
bedrag uitmaakt, dan zouden zij gevaar loo-pen
dat negen tienden van het zonder opzeggingstermijn
aanvaarde geld werd opgevraagd; en dit is inderdaad
de toestand in de landen buiten Engeland, waar groote
bedragen die niet de eigenschap van een kasreserve doch
die van een kapitaalsbelegging van voorbij gaanden aard
hebben, zich op de chequerekeningen der banken ver-
56
zamelen. In Engeland hebben de banken zulk een op-eenhooping
vermeden doordat zij voor chequegelden óf
in het geheel geen óf slechts een minimale rente —
meestal niet meer dan 2 % — vergoeden. Door deze
politiek, die meer afschrikw^ekkend dan aanlokkelijk is
voor de beleggers, geven zij zonder het uitdrukkelijk te
zeggen, toch duidelijk genoeg te verstaan dat zij op
chequerekening zoo veel mogelijk alleen kasreserves,
dus zoodanige gelden die ingevolge de Engelsche manier
van betalen voldoende vast aan de bank gebonden zijn,
wenschen te ontvangen. En door deze practijk is het hun
gelukt hun liquiditeit in hooge mate te verzekeren. Nimmer
kunnen hun zoo groote bedragen aan deposito's
onttrokken worden als bij de banken op het Europee-sche
continent het geval is, omdat zij relatief minder
deposito's in rekening-courant hebben dan deze, en omdat
van de toch al geringe hoeveelheid deposito's een
betrekkelijk groot gedeelte door de betalingsgebruiken
van het land gebonden zijn. Het gevolg is weliswaar
dat de Engelsche banken over een totaal aan deposito's
beschikken dat vergeleken met den omvang van hun
bedrijf geringer is dan in vele andere landen, en veel
kleiner dan het zou zijn wanneer zij met een breeder
uitgespannen rentenet zouden visschen; maar het gevaar
van een crisis w^ordt daardoor zoozeer verminderd dat
het door een practische organisatie zoo goed als geheel
kan worden overwonnen.
Wij weten reeds hoe de organisatie w^aardoor de banken
al naar behoefte probeeren zich liquide te maken,
omdat zij tengevolge van hun geheele wezen niet liquide
57
1
zijn, er uit ziet; zij bestaat uit een markt van bijzonderen
aard, ten opzichte waarvan de banken en de instellingen
die met hen verwant zijn zich precies zoo gedragen als
het bedrijfsleven tegenover hen. De bedragen die zij
liquide willen houden brengen zij aan de markt als da-gelijksch,
wekelijksch of maandelijksch geld en zij trekken
deze bij behoefte weer van de markt terug. Het
voordeel van deze geldmarkt is dat uit het geheele land
alle gelden die liquide moeten w^orden gehouden hier
bij eenstroomen, zoodat zij een ruim bekken vormt waarvan
het niveau door toe- of afvloeien niet al te plotseling
veranderd wordt. Het nadeel ervan is dat degenen
die er gebruik van maken op de onuitputtelijkheid van
het bekken gaan vertrouwen en de gelden die zij er aan
ontnomen hebben niet liquide houden, doch deze direct
of indirect aan de productie ten goede laten komen, hetgeen
tengevolge heeft dat de gelden die liquide moeten
blijven desondanks, alleen op een andere plaats en met
behulp van andere organen, geïmmobiliseerd worden.
De gelden die met een opzeggingstermijn van dagen of
weken worden afgegeven sijpelen langs den weg via de
beursspeculatie, die door haar schijnbaar doelloos bedrijf
de voortdurende mogelijkheid tot het verhandelen
en plaatsen van industrie-aandeelen in het leven roept,
weg naar het bedrijfsleven, waarheen ook langs veel
korteren weg de gelden vloeien waarvoor belegging
wordt gezocht in aan de beurs verdisconteerbare wissels.
Wat eigenlijk reserve moest blijven verstijft ook hier tot
kapitaal. Daarom houdt de geldmarkt in tijd van nood
dan ook nooit haar belofte om zonder moeilijkheden
58
of stagnatie te veroorzaken de haar toevertrouwde gelden
weer terug te geven. Neemt het terugvragen een
grooten omvang aan en houdt de normale toevloed van
nieuw ontstane koopkracht op, dan loopt met schrikbarende
snelheid het bekken leeg. Dan blijkt dat de
tot kapitaal gew^orden gelden door gewelddadige opzegging
als met een breekijzer uit het bedrijfsleven
moeten worden losgebroken.
Deze uitw^erking kan echter verzacht w^orden wanneer
de organisatie door een aantal hulporganen doelmatig
w^ordt aangevuld. Zoo komt een belangrijke verbetering
van de functie der geldmarkt tot stand wanneer zij in
relatie staat met instellingen die hunnerzijds voeling hebben
met andere landen. Door het afgeven of in onderpand
geven van wissels in het buitenland, door verkoop
van effecten naar plaatsen waar er bijtijds een markt
voor in het leven is geroepen, door gemeenschappelijk
zaken doen met buitenlandsche banken, die ingeval van
nood met hun geld of hun accept in de bres springen,
kan het niveau van het geldmarktbekken aanzienlijk
worden opgestuwd. Wij hebben hier in den grond van
de zaak met hetzelfde hulpmiddel te maken waar ook
de afzonderlijke banken zich van bedienen wanneer zij
connecties met het buitenland aanknoopen om over nog
meer reserves te kunnen beschikken, dus met een tactisch
middel. Alleen vindt hier een nauwere aaneensluiting
van markten in hun geheel, een op gewoonte berustende
financieele samenwerking van meerdere groote centra
plaats. Zulk een aaneensluiting behoeft volstrekt niet
een politieke vriendschap ten grondslag te hebben. Een
59
bekend voorbeeld is de nauw^e relatie die voor den oorlog
tusschen de Berlijnsche vrisselmarkt en de Parijsche
bankwereld bestond, die wanneer de stand van de rente
dit loonend maakte steeds bereid was Duitsche wissels
van eerste klas firma's te beleenen (,,en pension te
nemen"). Analoge internationale betrekkingen bestaan
— of bestonden er voor den oorlog — ook vaak bij het
aangaan van groote syndikaten, waarbij elk van de betrokken
markten (b.v. Berlijn, Weenen, Amsterdam,
Zurich; of ook Londen, Parijs, New York) voor elk der
andere marktplaatsen de eigenschap van een crisisreserve
heeft, omdat het object van de transactie, meestal
staatspapieren, in geval van nood van de eene markt
naar de andere kan worden overgebracht. Alleen staat
tegenover het voordeel van zoo'n internationale connectie
het nadeel dat de eene markt door de andere ook
dan kan worden geëxploiteerd wanneer dit bijzonder
ongelegen komt. Bij internationale transacties in effecten
komt dientengevolge meer en meer het gebruik in zwang
dat de markten de mogelijkheid om met effecten van
vreemde syndikaatdeelnemers belast te worden beperken
door alleen een deel van de gemeenschappelijk overgenomen
effecten ter verhandeling aan de eigen beurs
toe te laten. Maar het voordeel dat door een zeker gemeenschappelijk
belang der verschillende markten een
systeem van communiceerende vaten ontstaat waardoor
de liquiditeit verzekerd wordt en het gevaar van een
locale crisis afgewend is, legt veel meer gewicht in de
schaal.
De Londensche geldmarkt heeft zich tot de krach-
60
./T- ' \ _^ ^ ^ ^_ ^_ ^
tigste van alle markten ontwikkeld doordat zij in een
omvang als geen andere den internationalen geldhandel
beoefent. Zij kan nauwelijks nog als een locale markt
worden beschouwd, doch slechts als een w^ereldmarkt.
Zij is zoo georganiseerd dat de reserves van het halve
aardrijk daar geconcentreerd zijn en dat zij met de
overige groote marktplaatsen in zeer nauwe verbinding
staat. Moge dit ook minder het resultaat zijn van een
wel overlegd plan dan wel een natuurlijk gevolg van de
domineerende positie die Engeland in het wereldverkeer
inneemt en de aantrekkingskracht die de Engelsche
valuta anderhalve eeuw lang op de contante reserves
van alle landen heeft uitgeoefend, het is toch een factor
waarmede het Engelsche bankwezen rekening mag houden
en die menige andere voorzorgsmaatregel, die in
andere landen noodzakelijk is, hier overbodig maakt.
Het zou weliswaar kunnen lijken alsof de eigenschap
van de Londensche geldmarkt als wereldcentrum haar
in bijzonder hooge mate bloot stelde aan het gevaar van
een plotselinge onttrekking van geld, waartegen zij zich
dan ook in het bijzonder zou moeten beschermen. Maar
dit is in werkelijkheid niet het geval. De breede opzet
en de internationaliteit van de markt heeft tengevolge
dat de régulateur die wij rente noemen en die de gelden
naar behoefte aantrekt of afstoot in Londen oneindig
veel beter functioneert dan elders. Binnen het beperkt
bereik van een enkel land kan de attractie die de rente
uitoefent gemakkelijk falen, en zij faalt meestal dan
wanneer het er bijzonder op aankomt: in tijden van
achteruitgang en gebrek aan vertrouwen op financieel
61
. - - •.w,^i^«' . - J^HlÊf^ ... I — i . i I t j ^ _ - . .m^ —r --^«WllfStóW'Jte-iï*»-'
gebied. Op een markt daarentegen die in nauwe verbinding
staat met alle geldcentra ter wereld zal de rente
bijna altijd haar taak vervullen. Trekt een of ander land
door credietnood van localen aard gedreven zijn tegoed
terug ondanks een aanlokkelijk hooge rente, dan staan
daar tal van andere landen tegenover die door de rente
aangelokt hun tegoed verhoogen. De internationale vereffening
kan dus, wanneer zij door de rentepolitiek doelmatig
gesteund wordt, beslist als een veiligheidsfactor
tegenover het gevaar van een credietcrisis worden beschouwd.
Zoodoende kan Engeland tot op zekere hoogte afzien
van een belangrijke hulporganisatie die in alle andere
landen van Europa zich als onontbeerlijk heeft doen
voelen, n.l. de centrale reserve die wordt gevormd door
de circulatiebank. Wel bezit ook Groot-Brittannië zulk
een bank in den vorm van de Bank of England. De
Londensche geldmarkt is dus zoo goed als elke andere
in staat om in geval van voorbijgaande moeilijkheden
een beroep te doen op de hulp van een buiten het bedrijf
staand orgaan. Maar wanneer men de functie gadeslaat
die de Bank of England gedurende tientallen van jaren
heeft vervuld, dan blijkt dat haar hulp in oneindig veel
geringere mate is ingeroepen dan die van welke andere
Europeesche circulatiebank ook. De tijd van den wereldoorlog
laten wij hierbij buiten beschouwing, omdat, al-hoew^
el ook daardoor de bank niet buitengewoon belast
is geworden, haar functie als crisisreserve door een andere
hulporganisatie — uitgifte van bankbiljetten —
werd overgenomen. De eischen door de markt aan de
62
• i¥B-.i»r'-«Mf»rJt»~r'
bank gesteld zijn zelfs in moeilijke tijden, zoowel absoluut
als relatief, dermate gering geweest, dat men gerust
mag zeggen dat de markt ook van deze geringe hulp
nog wel zou hebben kunnen afzien, wanneer zij van de
overige haar ter beschikking staande middelen — opzegging
van crediet, aantrekking van buitenlandsche
gelden door verhooging van den rentevoet, verkoop van
als reserve bedoelde voorraad consols enz. — nadrukkelijker
gebruik had gemaakt. Weliswaar zou de onbeperkte
aanwending dezer middelen de Engelsche, en
voor een deel ook wel de buitenlandsche economie in
een moeilijke situatie gebracht hebben, hetgeen onvermijdelijk
is wanneer de banken zich liquide gaan maken,
n.l. door afwenteling der aan hen gestelde eischen op
hun debiteuren en op de beurs. De hulp der Bank of
England w^as dus, alhoewel de banken daar niet op
aangewezen waren, toch van belang, omdat zij economische
storingen die zonder haar hulp zich zouden hebben
voorgedaan, verhinderd of gematigd heeft. En haar
hulp leverde geen gevaar op, omdat deze kon worden
gegeven zonder dat de Bank of England genoodzaakt
was ongedekte bankbiljetten uit te geven. Gedurende
de laatste twintig jaar voor den wereldoorlog heeft de
bank aan alle eischen kunnen voldoen met biljetten
die volledig door goud gedekt waren. Zij heeft haar
hulp dus verleend niet in de eigenschap van circulatie-bank
met de w^ettelijke bevoegdheid geld te emitteeren,
doch in haar eigenschap als hoeder van de grootste
reserve van edelmetaal. Haar functie bestond m.a.w,
daarin dat zij in normale tijden de in het Engelsche geld
63
-.--^-ui'-Jk— " ïSftw A. i..«iji«imnin.iC5a°a'-3«»»-»--Tw*.-^ft-'<??!wSW»mr
belichaamde koopkracht tot op zekere hoogte opstapelde
en te verhoeden dat zij in kapitaal werd omgezet, om
ze in tijd van nood het bedrijfsleven in den origineelen
vorm w^eer ter beschikking te stellen. De Bank of England
vormde dus in de Engelsche bankorganisatie een tegenwicht
tegenover de particuliere banken, in zekeren zin
een rem, die meestal verhinderde dat de koopkracht
in meer dan gewone mate w^erd geïmmobiliseerd, en die
steeds werd losgezet wanneer het bedrijfsleven van de
banken meer koopkracht terugvroeg dan deze uit eigen
middelen vermochten te geven. De beteekenis dezer
organisatie bestond daarin dat de betalingscapaciteit
der banken, die zooals w^ij gezien hebben ingevolge een
voorzichtige depositopolitiek toch al grooter was dan
elders, nog versterkt werd door een bankreserve bij een
centrale instelling.
Ook in andere landen w^ordt de betalingscapaciteit
der banken door een centraal instituut gesteund, hetw^elk
in geval van nood koopkracht ter beschikking stelt. Hier
echter is d e organisatie, ondanks alle uiterlijke gelijkenis,
geheel anders van aard. Wel bestaat de koopkracht die
het centraal instituut afgeeft eveneens uit bankpapier.
Maar deze biljetten zijn niet volledig door goud gedekt,
representeeren dus niet koopkracht die te rechter tijd
gereserveerd is, doch een suppletoir geld dat op grond
van een wettelijke bepaling, het z.g. bankbiljetten-privilegie,
tegen dekking in den vorm van koopmanswissels
mag worden uitgegeven. Wij hebben de gevolgen van
een dergelijke kunstmatige vermeerdering der koopkracht
boven de normale hoeveelheid bij een vroegere
64
y ' ' • • * .".w«fT»„MA«*-f»tffi'-jipfc^«^ f^"^>ü%r''^ "«tai^rK^aBr-gelegenheid
reeds leeren kennen. *) Het gevaar waar-
• van het bedrijfsleven op deze bedenkelijke manier bevrijd
wordt komt onder anderen vorm, n.l. als depreciatie
der valuta, in het bedrijfsleven weer tot uiting.
Wanneer de storingen die bestreden moeten worden niet
van ernstigen aard zijn, zoodat zij met behulp van een
kunstmatige vermeerdering van de koopkracht in zulk
een korten tijd kunnen w^orden overwonnen dat de cre-dietcrisis
bezw^oren is en de centrale circulatiebank het
uitgegeven hulpgeld weer kan intrekken nog vóórdat de
valuta de gevolgen daarvan ondervonden heeft, dan
heeft de hulp van de circulatiebank meer nut dan nadeel
gesticht, en kan zij als geoorloofd, ja zelfs als gew^enscht
worden beschouwd. Zij kan onder omstandigheden zelfs
van theoretisch standpunt uit gerechtvaardigd zijn. **)
Bij ernstiger en langer durende crisissen is de verhouding
echter omgekeerd, dan is de schade grooter dan het
voordeel. De extra uitgegeven bankbiljetten, die als
koopkracht op de goederenmarkt verschijnen, drijven
hier de prijzen naar boven, de prijsverhooging leidt w^an-neer
zij scherper tot uitdrukking komt tot toenemende
terugvordering van het bij de banken gedeponeerde geld
en vermeerdering van den vraag naar crediet, met het gevolg
dat tenslotte de credietcrisis zich verscherpt naarmate
de circulatiebank met behulp van het extra geld
probeert deze te neutraliseeren. Het organisatorische
middel van biljetten-uitgifte kan dus alleen in onschul-
*) Vergelijk de deeltjes „Over Geld" en de ,,Circulatiebank".
**) Zie: De Circulatiebank. Zesde brief.
VI Arg. 5 65
V -. / '*^,„~i.V..i..»r ^f^
dige gevallen en in kleinen omvang worden aangewend;
juist bij hevige crisissen kan het niet van dienst zijn.
En toch kan een sterke centrale bank een gewichtige
hulp zijn voor de geldmarkt en de particuliere banken,
wanneer zij n.l. optreedt in haar eigenschap van grootste
en volledig vertrouwen genietende credietinstelling
en niet als circulatiebank. Van welken aard dit optreden
moet zijn om het beoogde doel te bereiken, hangt af van
het karakter der credietcrisis. Dergelijke crisissen hebben
de eigenaardigheid heel onschuldig te beginnen,
meestal zoo, dat door een toevallige opeenhooping van
opzeggingen een paar banken zich genoodzaakt zien
om op de geldmarkt een beroep te doen teneinde over
de vereischte gelden te kunnen beschikken. De kleine
verhooging van den rentevoet die daardoor ontstaat is,
w^anneer de geldmarkt niet al te slecht georganiseerd is,
meestal reeds voldoende om uit binnen- en buitenland
nieuw^e koopkracht aan te trekken en de banken tot betalen
in staat te stellen. Tot zoover is het geen crisis doch
slechts een kleine verscherping van de wanverhouding
tusschen het recht van de crediteuren om hun geld op
te eischen en den omvang waarin de banken dit geld in
kapitaal hebben omgezet, een verscherping die periodiek
optreedt en gemakkelijk te overwinnen is. Tot een
crisis komt het eerst dan wanneer de een of andere
uiterlijke omstandigheid (politieke onzekerheid, geruchten
van insolventie van de een of andere bank of dergelijke)
een paniekstemming teweeg brengt die den crediteuren
algemeen aanleiding geeft tot opzegging van hun
deposito's, omdat zij deze bij de banken niet meer
66
-W.V II11 MLjii^mpBf^tss^'^ \fJKI^^
veilig achten. Dan pas komt het tot den pathologi-schen
toestand der economie, die daarin bestaat dat aan
ontelbare depositohouders de den banken toevertrouwde
koopkracht als zoodanig moet worden teruggegeven,
alhoewel zij voor het grootste gedeelte niet meer voorhanden
is, doch den vorm van vaste beleggingen heeft
aangenomen. Met alle mogelijke hulpmiddelen van bank-techniek
en organisatie kan het onmogelijke niet mogelijk
worden gemaakt, kan de in belegging veranderde
vroegere koopkracht niet tot haar oorspronkelijke gedaante
worden teruggebracht. In dit stadium, dat het
begin van de crisis vormt, is er maar één enkele mogelijkheid
tot redding: De depositohouders moeten er toe
bewogen worden om van hun vordering, waarvan de
vervulling even onmogelijk is als de kwadratuur van
den cirkel, af te zien. Zij moeten er in berusten dat hun
koopkracht, die nu eenmaal tegen hun wil geïmmobili-seerd
is, ook immobiel blijft. Op het gewelddadige middel
waarover de staat beschikt om de crediteuren der
bank hiertoe te dwingen (,,moratorium") zullen wij
later nog terugkomen. Te dezer plaatse, waar wij niet
met ambtelijke doch met organisatorische middelen te
maken hebben om de crisis te bestrijden, moeten vrij
ons afvragen of er middelen zijn om de crediteuren er
toe te bewegen vrijwillig afstand te doen van hun recht
de deposito's op te zeggen. En hierop antwoorden wij:
ja er zijn zulke middelen, en het meest bruikbare er van
is een doelmatige depositopolitiek van de circulatiebank.
Laten wij eerst eens in herinnering brengen wat de
oorzaak is geweest van het eigenlijke uitbreken van de
67
>•• •f-tl«'*'*^^m'pl^>' - <...,< • » - ..,;^''.J ''^-'K-credietcrisis:
Het is de — psychologisch begrijpelijke —
wensch van de depositohouders om hun geld te behoeden
voor het gevaar waarin zij meenen dat dit zich
bevindt omdat zij, terecht of ten onrechte, twijfelen aan
de betalingscapaciteit der banken. Het zou vergeefsche
moeite zijn hen er toe te willen bewegen om het geld te
laten staan. Zij wenschen het nu eenmaal te zien op een
plaats waar het volgens hun meening in tijden van beroering
veiliger is dan bij de bank, en als zoodanig beschouwen
zij hun eigen brandkast. Er bestaat nog slechts
één andere plaats die zij eveneens als veilig beschouw^en,
en dat is de circulatiebank. Ook in de meest stormachtige
tijden heeft nog niemand er aan getwijfeld dat
het geld hetwelk hij bij de Bank van Engeland, de Bank
van Frankrijk of de Duitsche Rijksbank in deposito
heeft gegeven, absoluut gevrijwaard is tegen verlies.
Echter bij de keuze om het geld in eigen huis te bewaren
dan wel het aan de circulatiebank toe te vertrouwen,
is er niets dat ten gunste der laatste methode
spreekt, aangezien de circulatiebanken over de bij hen
gedeponeerde gelden geen rente vergoeden. Wanneer
het geld in beide gevallen niets afwerpt, dan is het
beslist gemakkelijker zich de moeite om naar de circulatiebank
te loopen, resp. het geld aan deze over te
maken achterwege te laten en zelf als beheerder er van
op te treden.
Geheel anders zou het zijn wanneer de circulatie-banken
voor gelden die gedurende enkele weken of
maanden bij hen belegd worden een rente zouden vergoeden
overeenkomstig den stand van de geldmarkt.
68
• n
f
I
I
De bate die daaruit voortvloeit zou rijkelijk opwegen
tegen het geringe ongemak dat de storting resp. het
overmaken met zich medebrengt, en het geld dat aan
de particuliere banken wordt onttrokken zou zich voor
verreweg het grootste gedeelte bij de centrale instelling
weer verzamelen. En daarmede zou dat bereikt worden
waar het in tijden van crisis in zoo hooge mate op aankomt,
n.l. het samenvloeien van de deposito's op één
punt van waar uit zij den banken en de geldmarkt weer
zouden kunnen w^orden toegevoerd. Want het centrale
instituut zou de gelden natuurlijk niet in haar brandkast
opbergen, doch tegen een behoorlijke rentevergoeding
aan de credietinstellingen ter beschikking stellen. Deze
zouden dan de effecten, wissels en verdere beleggingen,
die zij anders op de geldmarkt en aan de beurs zouden
moeten verkoopen, bij de circulatiebank als onderpand
moeten deponeeren, en het fatale likwidatieproces,
waardoor het geheele bedrijfsleven in den maalstroom
van de crisis zou worden betrokken, blijft achterwege of
wordt althans belangrijk gematigd. Als eindresultaat
wordt hierdoor bereikt wat op andere wijze niet te bewerkstelligen
was, dat de depositohouders er van afzien
hun geld op te nemen. Want doordat de teruggevraagde
gelden via de circulatiebank weer aan de particuliere
banken ten goede komen wordt de status quo ante weer
hersteld en blijft alles net alsof de deposito's in het geheel
niet waren teruggevraagd.
Men moet dus om crediet-technische en bankorgani-satorische
redenen verlangen dat de circulatiebanken in
tegenstelling met de tegenwoordige practijk principieel
69
V -. .:ar:F>; r
\..A
bereid worden gevonden deposito's aan te nemen tegen
vergoeding van rente. Het is noodzakelijk dat breede
kringen van de bevolking, voor wie de centrale instelling
anders even ver verwijderd is als de sterren aan het
firmament, bijtijds aan het verkeer met deze bank gewend
raken, opdat zij in moeilijke tijden zonder meer
den weg tot haar weten te vinden. De circulatiebanken
wijzen tegenwoordig deposito's met rentevergoeding
alleen van de hand omdat zij den particuliere banken
geen concurrentie willen aandoen, en dit motief valt
beslist te prijzen. Zij wenschen ,,de bank voor de banken"
te zijn. En dat is ook de bedoeling. Om dit echter
te kunnen zijn moeten zij een politiek voeren w^aardoor
zij juist dan krachtig worden wanneer de particuliere
banken zwak staan. Zoodra zij deze politiek op doelmatige
wijze toepassen, door n.l. in normale tijden een
heel lage, in tijden van crisis daarentegen een heel hooge,
bij het geforceerde tarief van de geldmarkt aangepaste
rente te vergoeden, zullen zij in eerstgenoemden tijd
aan het bankwezen geen schade toevoegen, in den laatstgenoemden
daarentegen voor de banken van zeer groot
nut zijn. De inrichting van een toevluchtsoord voor de
gelden die bij dreigend gevaar als opgejaagde schaapjes
dreigen weg te loopen is derhalve een van de belangrijkste
organisatorische hulpmiddelen bij de zekerstelling
van het credietbankwezen tegen de gevolgen van
het gebrek aan liquiditeit dat nu eenmaal in den aard
er van ligt opgesloten.
,. ''! 70
S-i^',v^4«S.',JtaS»ii««g';3TR3pi|l!M'l. •A-'SS!.':*'-. .Wfe*,'.*!»^'*^^;™^-»* x'f^i^^ "''%MW^' •Bmuiii''i")|l-i» W JWIIU.I. •
VIJFDE HOOFDSTUK.
Verzekering der liquiditeit door assurantie.
De contante reserve een assurantlepremle.
Loketreserves en reserves op langen termijn.
Alle hulpmiddelen waarover een organisatorisch goed
uitgerust en tactisch paraat bankwezen beschikt om ernstige
storingen op het gebied van het crediet te voorkomen
of deze in geval zij zich voordoen weer te elimi-neeren
kunnen geen afbreuk doen aan het feit dat het
bankwezen als gevolg van zijn eigenlijke bestemming een
,,georganiseerde illiquiditeit" vormt. De kwade gevolgen
van het gebrek aan liquiditeit kunnen verzacht worden,
het gebrek zelf kan echter niet w^orden weggenomen.
Daarbij komt dat de meeste verzachtende middelen
slechts noodmaatregelen zijn die, zelfs wanneer zij de
economie aan den eenen kant werkelijk beschermen,
haar van andere zijden weer bedreigen. Het middel van
de bankbiljettenpers brengt maar al te licht de valuta
in gevaar. Het middel van crediet op korten termijn
(self liquidating credit) onttrekt het voortdurend nieuw
zich vormende surplus van het volksvermogen aan
nieuwe belegging, en wel steeds dan wanneer nieuw
gevormde koopkracht, nadat zij nauwelijks uit het productieproces
is ontsproten, voor het liquideeren van oude
credieten in beslag wordt genomen. Het middel van
reserves kweeken in het buitenland beteekent, behalve
dat het de economie van andere landen aan het ge-
71
%%!iji^«jj»('JWl'l*MilP_a»»fe»»i ji,«wiaf'yt«i*!^^Si<«S3if •( •T''^
vaar blootstelt w^aartegen de eigen economie moet
worden beschermd, een verzwakking van het nationale
kapitaal, die men w^eliswaar (door in het buitenland cre-diet
op langen termijn op te nemen) weer te niet kan
doen, doch alleen door nieuw^e bedreigingen voor de
economie in het leven te roepen. Geen enkel middel
kan zonder opoffering worden gebezigd, het moet steeds
met het een of ander verlies of een nadeel worden bekocht.
Het zou daarom verkeerd zijn om bij de bestrijding
van het crisisgevaar op een enkel middel te bouwen
en dit, zonder zich om de schaduwzijden er van te bekommeren,
tot het uiterste toe uit te buiten. Men zal
integendeel alle afweermiddelen, zoowel die van organi-satorischen
als van tactischen aard, nu eens gelijktijdig
dan weer afwisselend aan moeten wenden, al naardat
de economische toestand zulks vereischt. Buitendien
moet echter steeds onderzocht worden of de kwaal van
het gebrek aan liquiditeit niet ook daardoor kan worden
bestreden dat men haar bij den w^ortel aanpakt en — in
tegenstelling met het doel van het bankwezen — een
belangrijk gedeelte van het op korten termijn a deposito
gegeven geld niet in kapitaal verandert, doch in den
oorspronkelijken vorm van contant geld laat.
Dit is de laatste maar de gewichtigste van de drie
manieren om de crisis te bestrijden, het is de verzeke-rings-
technische weg. Het wezen der verzekering bestaat
daarin, financieele gevaren waaraan een gemeenschap
bloot staat te bezweren door een deel van het bedreigde
kapitaal als premie ter zijde te leggen, en wel een zoo
groot gedeelte dat dit volgens de regelen der waarschijn-
72
••»" ''^^Hf 'VfJCwn^»"
lijkheidsrekening voldoende is om alle schaden die zouden
kunnen ontstaan te dekken. Met deze verzekeringstechnische
methode kan ook in het bankwezen w^orden
gewerkt; alleen geldt het hier niet een schade die reeds
ontstaan is en niet meer ongedaan kan w^orden gemaakt
naderhand te herstellen, doch het ontstaan van de schade
te voorkomen. Het is een preventieve verzekering die
het bankwezen noodig heeft. De constructie er van is
eenvoudig genoeg: van de deposito's die de banken ontvangen
wordt een zoo groot gedeelte contant in reserve
gehouden dat dit — gemeenschappelijk met de organisatorische
en de tactische middelen die wij reeds kennen,
die echter slechts voorzichtig aangew^end mogen worden
— onder alle omstandigheden voldoende is om het
bankwezen in zijn geheel liquide te houden, zonder dat
het noodig is opzeggingen enz. van eenigen omvang te
doen plaatsgrijpen.
Deze verzekeringsmethode w^ordt door de banken
van alle landen inderdaad in praktijk gebracht. Ja, zij
geldt zelfs als de eerste en meest sprekende van alle
beschermende maatregelen voor het behoud van haar
liquiditeit. En wel wordt zij op twee verschillende wijzen
toegepast. Een zeker percentage der dagelijks opeisch-bare
deposito's wordt in contant geld in kas gehouden,
en een verder percentage w^ordt als appeltje voor den
dorst bij de circulatiebank gedeponeerd, waar de banken
toch een rekening hebben loopen om door bij- en afschrijving
hierop betalingen onder elkander te bewerkstelligen
(giroverkeer). Met behulp van deze beide
reserves pogen de banken hun liquiditeit zoo ver te ver-
73
,?> •: ^^. 'Ir
zekeren, dat zij onder normale omstandigheden van
verdere maatregelen geheel of bijna geheel kunnen afzien.
De bij de circulatiebank gedeponeerde som heeft
echter behalve deze nog een tweede taak. Zij is bedoeld
om niet alleen de individueele liquiditeit van een bepaalde
bank te dienen, doch tevens om de liquiditeit
van het bankwezen in zijn geheel te steunen, hetgeen
daardoor geschiedt dat de circulatiebank uit de gezamenlijke
reserve crediet geeft aan die banken welke toevalligerwijze
betalingen hebben te doen die omvangrijker
zijn dan hun eigen reserve groot is. Zoodoende
wordt het gevaar van illiquiditeit opgeheven doordat de
gecentraliseerde reserve steeds op die plaatsen dienst
doet waar het grootste gevaar van terugvraag bestaat,
gelijk in de strategie de weerstandskracht van een belegerde
vesting verhoogd wordt door de voorhanden
reserves van de citadel te verplaatsen naar de buitenforten
die het eerst aan een aanval blootstaan.
Dit eenvoudige verdedigingsplan, dat zoo vanzelf
spreekt dat men er bij de banken nauwelijks nog over
praat, gaat aan één gebrek mank, maar dit is een gebrek
waardoor al de voordeden ervan te niet worden gedaan:
het w^ordt slechts in theorie toegepast. De directies der
banken denken weliswaar iederen dag en ieder uur aan
hun ,,reserves", zij houden er bij elke groote transactie
rekening mee, zij gaan er prat op en houden ze in de
staten die zij regelmatig publiceeren duidelijk gescheiden
van de overige beleggingen. Maar wanneer men deze
,,reserves" onder de loupe neemt, ontdekt men dat het
in werkelijkheid in het geheel geen liquiditeitreserves
74
'T Jfjil—."!»»-. J U J ' l i l l f - .^gJI^»»'"
zijn. Wat de banken aan contant geld in kas hebben is
meestal nauwelijks voldoende om de betalingen van den
volgenden dag te verzekeren; komt het tot onvoorziene
terugvraag, dan moet men tot reservenummer twee, het
tegoed bij de circulatiebank zijn toevlucht nemen. Dit
tegoed ligt echter ook op zijn beurt niet in contanten
bereid, hetgeen toch de beteekenis van een centrale
reserve is, doch wordt door de circulatiebank belegd in
staatspapieren of wissels, zoodat wanneer de in nood
verkeerende ,,buitenforten" om een leening verzoeken,
de benoodigde middelen niet voorhanden zijn doch eerst
kunstmatig moeten worden in het leven geroepen, hetgeen
voor de circulatiebank heel eenvoudig is, omdat zij
het privilege van bankbiljetten-uitgifte bezit. Weliswaar
heeft de circulatiebank een grooten voorraad edel metaal,
die zij haar contante reserve noemt. Maar deze is
volstrekt niet identiekmet de centrale reserve der banken:
zij is door de bankbiljettencirculatie gebonden en kan
niet verminderd worden zonder dat de dekking van het
bankpapier en dienovereenkomstig de valuta achteruit
gaat. Er bestaat heden ten dage in Europa geen enkele
centrale bankinstelling die het bij haar gestorte deel der
door de banken gedeponeerde gelden contant voorradig
houdt, met de bedoeling het te reserveeren voor den tijd
dat de een of andere omstandigheid de banken zou
noodzaken op haar hulp een beroep te doen. Zij leenen
veeleer zonder onderscheid het geld reeds in normale
tijden uit, alhoewel de noodzakelijkheid daartoe ontbreekt,
en voor het overige vertrouwen zij op haar privilege.
Zelfs de Bank of England, de eenige bank die met
75
.r-^Hii^^Z jiÉ*_r.-aii. • ' -I- • _Jl X l - : \ « sL
den deus ex machina „biljetten zonder dekking" geen
rekening houdt, beschikt niet over een fonds in contanten
om daarmede de banken te kunnen helpen. Zij
belegt de bij haar gecentraliseerde deposito's ouder
gewoonte in Engelsche consols en andere vorderingen
op den Engelschen staat, en is dientengevolge wanneer
het verkeer grootere eischen stelt genoodzaakt om een
deel dezer beleggingen door verkoop ter beurze weer
liquide te maken. Hoewel de markt die den invloed
hiervan ondergaat zeer ruim en soliede is, zoo is deze
methode toch in strijd met het grondprincipe der liquiditeit,
die nu eenmaal alleen dan als volwaardig kan worden
beschouwd wanneer zij intact gehouden wordt zonder
dat het bedrijfsleven op een of ander gebied ook
maar in het minst verontrust wordt.
De contante reserves der banken — waartoe men ook
de deposito's bij de centrale bank rekent — zijn dus
geen reserves die als geschikt voor het afweren van een
crisis kunnen w^orden beschouwd, doch het zijn om zoo
te zeggen maar kasreserves voor den dagelijkschen
loketdienst, en de zekerheid die daar voor het bankwezen
in ligt is er een voor vandaag of morgen, maai
niet voor op den langen duur. De reden voor deze
onvoldoende voorziening is de vrees voor de ,,hooge
premie". Een terzijde leggen van reserves tot een voldoende
bedrag om de banken tegen uitstel van betalen
te beschermen totdat de verschillende tactische en organisatorische
hulpmiddelen in functie getreden zijn zou
een zeer belangrijk gedeelte van de deposito's absor-beeren,
en een renteverlies met zich mede brengen dat
76
imM^iTiT-T' ^'Bvim
de banken meenen niet te kunnen rechtvaardigen. Met
de premie van dit renteverlies lijkt hun de risicoverzekering
te hoog betaald. En de leiders van de circulatie-banken
deelen dit inzicht. Hun meening wijkt w^eliswaar
in zooverre van de meening der particuliere banken af,
als zij het allen geraden achten dat een zoo hoog mogelijk
percentage der depositogelden bij hen, de centrale
instellingen, gedeponeerd wordt. Maar in de hoofdkwestie,
of n.l. de aldus gedeponeerde gelden in hun
oorspronkelijken vorm van contanten gereserveerd moeten
blijven dan wel in beleggingen mogen worden veranderd,
zijn zij het met elkaar eens. Ook de circulatie-banken
achten het zoow^el van een particulier als van een
nationaal-economisch standpunt voor verkwisting wanneer
zulke groote sommen braak liggen inplaats van werkzaam
te zijn. En zij leiden derhalve deze gelden zoo
vlug mogelijk weer terug naar het bedrijfsleven, waarbij
velen van hen, in het vertrouwen op den fetisch der
bankbiljettenpers, niet eens de voorzichtigheid in acht
nemen om zich tot gemakkelijk te liquideeren beleggingen
te beperken.
Daartegenover kan niet met voldoenden nadruk betoogd
worden dat geen verzekeringspremie te hoog is
wanneer het er om gaat de economie tegen crisissen te
beschermen en haar een rustigen ontwikkelingsgang te
garandeeren. Stellig beteekenen groote contante re