|
klein (250x250 max)
gemiddeld (500x500 max)
groot
Extra Large
groot ( > 500x500)
Hoge Resolutie
|
|
DE ECONOMISCHE BETEEKENIS DER NAAMLOOZE VENNOOTSCHAP REDE UITGESPROKEN VOOR DE NOTARIEELE VEREENIGING TE AMSTERDAM, OP 17 DECEMBER 1927 DOOR PROF. TH. LIMPERG JR. 6 PURMEREND J. MUUSSES 1928 r 1 ^^^1 •i;.:,.::.,....,:..:,,-., ......^ J^ m ^M p è TI ^ ^ ^BB B'I^^^^B © 1 ITH^LÏMPERQI Hik''^ '"T"^ -KB " " ^ * ^ ^idH ,p • ! ^ ^ ^ ^ ^ ^ ! i ^H ^^^^^B^^r^^^-i*^~9 •u 1 jp] DE ECONOMISCHE BETEEKENIS DER NAAMLOOZE VENNOOTSCHAP • (OVERDRUK VAN HET WEEKBLAD VOOR PRIVAATRECHT, NOTARIS-AMBT EN REGISTRATIE 1928) DE ECONOMISCHE BETEEKENIS DER NAAMLOOZE VENNOOTSCHAP REDE UITGESPROKEN VOOR DE NOTARIEELE VEREENIGING TE AMSTERDAM, OP 17 DECEMBER 1927 DOOR PROF. TH. LIMPERG JR. PURMF.REND J. MUUSSES 1928 DE ECONOMISCHE BETEEKENIS DER NAAMLOOZE VENNOOTSCHAP Wie in Nederland op het oogenblik over de Naamlooze Vennootschap spreekt loopt het gevaar, dat wat hij zeggen gaat in verband gebracht wordt met het vraagstuk van de nieuwe wettelijke regeling van het instituut der naamlooze vennootschap hier te lande. Daarom acht ik het nuttig, aan den aanvang mijner voordracht vast te stellen, dat ik noch b^j de keuze van het onderwerp noch in de wijze van behandeling het oogmerk heb gehad, voor- of tegenstander van het aanhangige wetsontwerp van nieuwe stof voor argumentatie te voorzien. Niet in het wetsontwerp betreffende de naamlooze vennootschap ligt derhalve de aanleiding voor de keuze van m^jn onderwerp. Ik ben tot die keuze gekomen uit de overweging, dat het instituut der naamlooze vennootschap vrgwel voor ieder lid van de Notarieele Vereeniging bijzondere beteekenis heeft en dat alle leden dezer vereeniging, hetzij in hun studeerkamer, hetzg in hun praktischen arbeid, of in beide, talrgke malen in aanraking komen met de problemen, welke dit instituut in het maatschappelijk verkeer doet rijzen. Voor hem — zoo was m^jn overweging —, die dit instituut juridisch hanteert, is ook de economische beteekenis niet zonder belang. Ja, men mag eigenlijk verder gaan. In 't eind ontleent toch de juridische constructie, welke ons in de naamlooze vennoot-eehap geboden wordt, slechts haar beteekenis aan de economische gevolgen, welke aan haar gebruik verbonden z^jn. Ik wil mig daarom zelfs geheel los maken van den juridischen vorm 6 en mg in mijn beschouwingen bepalen tot de behandeling van de economische constructie der naamlooze vennootschap, voor welke, indien de juridische vorm der naamlooze vennootschap niet reeds bestond, die vorm of een andere vorm zou moeten worden uitgevonden. Wat mij als econoom interesseert, dat is de vraag, welke economische constructie men heeft willen tot stand brengen bij alle verscheidenheid van wettelijke bepalingen in de onderscheiden landen; en onverschillig, of men die economische constructie over twee of meer juridische vormen heeft verdeeld — als in Duitschland de Aktien-gesellschaft en de G.m.b.H., dan wel in een eenvormig juridisch omhulsel heeft gegoten — als in Nederland. Wat mg belang inboezemt, dat is de vraag, welke de oorzaak is, die de behoefte aan die economische constructie deed ontstaan en doet voortbestaan, m.a.w. waarom men gegrepen heeft naar de vormen van naamlooze vennootschap, Gesellschaft mit beschrankter Haftung, Aktiengesellschaft, Limited Liability Company, en andere, voor de juridische omhulling van het bedrijf. Wanneer wij het onderzoek naar het antwoord op deze vragen instellen, dan loopen we gevaar bij een oppervlakkige beschouwing op een dwaalspoor te geraken. De leek, die op onderzoek uitgaat in ons land, zal allicht den indruis krijgen, dat de economische doelstelling, welke in Nederland bij de oprichting der naamlooze vennootschap overheerscht, is ontduiking van de wet; of, meer nauwkeurig en minder onwelwillend: ontlooping van wettelijke bepalingen op de belastingheffing en op de aansprakelijkheid. Men behoeft het register van de laatste 20 jaren maar in te zien, om tot de conclusie te komen, dat het aantal bouwmaatschappijen en 7 scheepvaartmaatschappijen legio is en veel grooter dan het aantal in die jaren opgerichte naamlooze vennootschappen in andere bedrijfstakken. Ongetwijfeld heeft de totstandkoming van de hier bedoelde vennootschappen ook haar economische gevolgen. Maar zeker 't is ook, dat voor de daarbij nagestreefde doelstellingen de wetgever de rechtsfiguur der naamlooze vennootschap niet geschapen heeft. Men heeft hier en in soortgelijke gevallen in het buitenland te doen met min of meer incidenteele gebruikmaking van den eenmaal gegeven rechtsvorm; incidenteel, omdat ze afhankelijk is van en wisselt met de wetgeving in de onderscheiden landen en in de opeenvolgende tijden. Willen we spreken over de economische beteekenis der naamlooze vennootschap, dan komt 't niet in de eerste plaats aan op een dergelijk incidenteel gebruik van die rechtsfiguur, maar op gebruik, dat internationaal is en van alle tijden, zoolang althans onze maatschappij haar behoeftenvoorziening zal trachten te verzorgen op de wijze van de privaat-kapitalistische voortbrenging. Dit internationale gebruik van de rechtspersoon der naamlooze vennootschap of van een rechtsfiguur, die met onze naamlooze vennootschap voor het gestelde doel gelijke beteekenis heeft, is gegrond op het gebruik van de naamlooze vennootschap als bflzonderen vorm van financiering der voortbrenging. De economische beteekenis der naamlooze vennootschap wortelt in de economische afscheiding van het vermogen der bedrijfshuishouding — de productie-cel in onze maatschappig — van het vermogen der economische subjecteu, de natuurligke personen, die het bedrijf als ondernemers financieren. Deze scheiding van vermogens leidt voor de productie-cel tot zelfstandige vermogensvorming, afgeschei- 8 den van het vermogen harer deelhebbers; voor deze laatsten leidt ze tot een bl^Vende overdracht van hun vermogen aan de productie en tot de schepping van een economisch zelfstandige inkomstenbron in het aandeel. Alvorens nu de beteekenis van deze scheiding van vermogens nader te onderzoeken en uit te werken dien ik een korte toelichting te geven op het woord „ondernemers", dat ik zooeven heb gebruikt. Dat woord is hier niet gebezigd in zijn klassieke beteekenis van het individu, dat persoonlek het productie-proces leidt, hetwelk hg met eigen vermogea financiert. Ik zie in het „ondernemen" een byzonderen vorm van inkomensvorming, zoowel voor den arbeider •— in den ruimen zin van het woord, dus voor ieder, die zfl'n inkomen vormt door arbeid te verrichten — als voor den kapitalist, d.i. degene, die een arbeidsloos inkomen geniet uit de inkomstenbronnen, welke zyn kapitaal hem verschaft. Beiden kunnen op twee wgzen hun inkomen ontvangen; als vast, vooraf in grootte bedongen inkomen of ook als inkomen, waarvan de grootte afhankelijk is van de uitkomsten van het produetie-proces. Degene nu, die zijn vermogen afstaat aan de voortbrenging en daarvoor aanspraak verwerft op een inkomen, welks grootte afhankelgk is van de uitkomsten van het bg-xondere productie-proces, dat hij met zgn vermogen geheel of gedeeltelijk financiert, is de ondernemer in dat produetie-proces. Zoo kuimen wiy, om bij de kapitalisten te blgven, zien, hoe een groep van dezen als aandeelhouders „onderneemt" en een andere groep een vast inkomen bedingt, als obligatiehouders. Als men nu vraagt, waarom die afscheiding zoo groote beteekenis voor de voortbrenging heeft gehad, dan staat 'n 9 ieder — van den H.B.S.-leerling, als beginneling in de studie der economie, af tot aan de grootmeesters der economische wetenschap toe, gereed, om U te antwoorden: „omdat ze de „gelegenheid opende, om het risico bij het ondernemen te beperken". Ziedaar wat wij van jongsaf geleerd hebben als te zijn de groote weldaad, welke de naamlooze vennootschap voor het economisch leven heeft gebracht. Het is verwonderlijk, dat men dit receptje voor de verklaring van het bestaan der naamlooze vennootschap steeds zoo gemakkelijk heeft geslikt; verwonderlijk, omdat het by eenigszins nauwkeuriger beschouwing toch wel een heel simplistisch, ook in vele opzichten onjuist beeld blijkt te geven van de beteekenis der naamlooze vennootschap. Ik wil dan ook trachten, U een ander inzicht te geven in de bestaansgronden der naamlooze vennootschap. Volledig kan ik daarbij niet zijn. Ik kan slechts enkele grepen doen uit de rijke stof. Om zich van de werking der naamlooze vennootschap eea goed denkbeeld te vormen, moet men zich rekenschap geven van de organisatie van de voortbrenging in de periode, waarin de naamlooze venootschap haar zegetocht in het bedr^jfs-leven begon. De nieuwe rechtsfiguur vond de leiding der voortbrenging in handen van den klassieken ondernemer, van den man, — ik wil hem in deze voordracht voortaan aanwijzen als den persoonlijken ondernemer — die technisch leider was van het bedrijf en tevens zijn financierder. Het eerste zeer belangrijke gevolg nu van de invoering der naamlooze vennootschap brengt met de scheiding van het vermogen tevens de scheiding van financiering en technische bedr^fsleiding. De klassieke ondernemer verdwijnt; in zijn 10 plaats zien wy treden den technischen leider van het productie- proces, die slechts bij toeval aandeelhouder, d.i. financier-der, is van het door hem geleide bedrijf, en den kapitalistaandeelhouder, die uit de onderneming slechts een arbeidsloos inkomen geniet en de technische leiding dier onderneming overlaat aan den bezoldigden bestuurder. Deze scheiding van twee economische functies, welke de klassieke economie als samengeklonken heeft beschouwd in een en dezelfde persoon — een beschouwingswyze, welke nog tot op den huidigen dag zich heeft gehandhaafd —, heeft zoowel voor de theorie als voor de praktijk van het economisch leven uiterst belangrijke gevolgen gehad. Wg zullen ons vanavond bepalen tot de bespreking der praktische gevolgen. Die scheiding had en heeft haar goede en hare kwade zflden. Ongetwijfeld heeft de scheiding dit goede gevolg gehad, dat nu niet meer de bedrijfsleiding gebonden was aau de persoon van den financierder; een goed gevolg zeg ik, omdat natuurlek de kapitaalkracht geenszins het bezit van leiderscapaciteiten waarborgt. De naamlooze vennootschap bracht de oplossing voor het moeilyke probleem, dat de ontwikkeling der techniek en de daarmede samenhangende groei der ondernemingen schiep voor de doelmatige bezetting van de posten der leidende organen. Zij schiep de mogelykheid, die posten te bezetten met de beste krachten, gerecruteerd zoowel uit de kringen der persoonlijke ondernemingen, waar nu niet meer alle zonen hun vader behoefden op te volgen in hetzelfde bedrijf, als uit de groote groepen van bekwame technici en praktische economen, die buiten die kringen beschikbaar waren. 11 Er kwam nu plaats voor den „besten man", waar voorheen slechts plaats was voor hem, die over voldoende vermogen beschikte om zijn onderneming te financeeren, en voor wien het bezit van leiderscapaciteiten een welkome aanvulling, doch geen absolute voorwaarde was voor de totstandkoming van het bedrijf. Intusschen, wanneer we spreken van de beteekenis der naamlooze vennootschap, dan mogen wij ons niet beperken tot de aanwijzing van de voordeelen, die zij bracht. Er waren en er zijn ook schaduwzijden op te merken, wanneer men de werking van de scheiding der bedoelde functies bij de naamlooze vennootschap vergelijkt met die van de samenvoeging dier functies in de persoonlijke onderneming. Het moet worden erkend, dat die samenvoeging toch ook in de persoonlijke ondernemers heele geslachten van bedrijfsleiders heeft doen ontstaan en nog doet voortbestaan, die — ik behoef slechts te wgzen op industrieele centra als Twente en Zaanstreek — ongetwijfeld het bewijs leveren, dat de zoon van den vader niet altijd alleen het geld, maar menigmaal ook de leidersgaven erft en die gaven verder weet te ontwikkelen. Ook is •— al mag anderzijds dit voordeel weer niet worden overschat — niet te ontkennen, dat de samenvoeging der twee functies den bedrijfsleider, die met z^jn geheele vermogen van de uitkomsten van het door hem geleide productie- proces afhankelijk is, tot grooter krachtsinspanning en tot voorzichtiger beleid noopt dan in 't algemeen bij een splitsing der functies mag worden verwacht. En zelfs doet die samenvoeging reeds haar goede werking gevoelen bij de stichting van nieuwe bedrijven, omdat ze menigmaal het optimisme van den toekomstigen bedrijfsleider tempert door het 12 risico, hetwelk hem treft in zijn functie van kapitalist, die dat risico ten volle zal moeten dragen en die dus ook de noodige draagkracht, d.i. kapitaalkraeht, moet hebben, om dat risico te kunnen aanvaarden en dus ook om de nieuwe voortbrenging aan te vatten. Ik zeg: dit is een voordeel; immers daardoor wordt roeke-looze „Gründungs "-drang getemperd en roekelooze expansie voorkomen; de bedrijven ontwikkelen zich in de persoonlijke ondernemingen geleidelijk uit eigen besparingen, op gezonden financieelen grondslag. En zeker mag er met voldoening op gewezen worden, hoe hier in Nederland nog altijd vele in den vorm van persoonlijke ondernemingen gevoerde bedrijven een voorbeeld vormen voor beleidvolle praktische financieringskunst. Maar in die beperking van de mogeligkheid tot stichting van nieuwe ondernemingen schuilt nu ook de zwakke zijde van het systeem der samenvoeging van beide functies. De mogelijkheid tot het oprichten van nieuwe ondernemingen en ook — wat wellicht nog belangrijker is •— de mogelijkheid tot expansie van bestaande ondernemingen wordt ingeperkt tot aan de grens van de kapitaalkracht van de persoonlijke ondernemers. De ontwikkeling der voortbrenging wordt dus nu ook anderzijds aan banden gelegd. En dit nadeel overtreft de voordeelen der geleidelijke ontwikkeling van de maatschappelijke voortbrenging — nu in haar geheel beschouwd en niet t.o.v. de enkele bedrijfshuishouding — zoodra de vooruitgang der techniek een snellere ontwikkeling van de voortbrenging mogelijk maakt en dus ook het belang van de maatschappij gebiedt, dat van die mogelijkheid profijt wordt getrokken. Dan blijkt de spaarkracht van de persoonlijke ondernemers onvoldoende voor de financiering van de 13 vergroote productie. Dan blijken de mannen, die gereed staan, om de maatschappij als technische leiders der voortbrenging te dienen, daarin te worden verhinderd door het gemis van kapitaal, dat noodig is om de expansie van het maatschappelijke productie-apparaat te financieren. En dan komt de naamlooze vennootschap haar diensten aanbieden om de besparingen van andere klassen der bevolking, buiten de kringen der perssoonlijke ondernemers, in dienst te stellen van de productie. De scheiding tusschen bedrijfsleider en finan.cierder wordt voltrokken; de naamlooze vennootschap neemt, met in haar dienst den bekwamen „arbeider", niet-kapitalist, de leiding in de ontwikkeling van de maatschappelijke voortbrenging over uit de handen van den persoonleken ondernemer. Andere klassen van de bevolking — zoo zei ik — worden in de gelegenheid gesteld, om hun besparingen in dienst te stellen van de productie; ziedaar wel het belangrijkste voortgezette gevolg, dat de schepping der naamlooze vennootschap voor de voortbrenging heeft gehad en daarmede een der belangrykste elementen van de beteekenis, ivelke de naamlooze vennootschap als financieringsvorm voor de productie heeft. Terwijl vóór haar intreden in het bedr^fsleven de voortbrenging gefinancierd kan worden door de producenten zelf — aanvankelgk de kooplieden, later ook en in meerdere mate de industrieelen — d.w.z. door hen, die de rol van den Idas-sieken ondernemer vervullen, ontsluit de naamlooze vennootschap een geheele reeks van nieuwe bronnen, waaruit de productie het vermogen kan putten voor haar financiering. Met 14 behulp van de effectenmarkt schept zg een kring van kapitalisten, die bereid zijn om met hun besparingen aan de voortbrenging in handel en nijverheid deel te nemen. Deze doen dit op twee wijzen: als „ondernemende" kapitalisten, als aandeelhouders, en ook tegen vergoeding van een vast inkomen; we zien ze dan als obligatie-houders op de kapitaalmarkt verschijnen. Nu is klaarblijkelijk de eerste vorm van financiering in dit verband het belangrijkst, omdat hij 't is, die het waarlijk nieuwe element in de financiering der productie brengt. De geldleening — waarvan de obligatie de moderne vorm is •— was immers ook bekend voordat de naamlooze vennootschap bestond en deed ook reeds haar werk ten behoeve van de financiering der private voortbrenging, voordat de door de naamlooze vennootschap uitgegeven obligatie haar intrede deed op de kapitaalmarkt. Alvorens nu de beteekenis van het aandeel als financie-ringsvorm nader te beschouwen, loont het de moeite, na te gaan, waaraan het is toe te schrijven, dat ook de financiering bg wijze van geldleening een zooveel grooteren omvang heeft aangenomen sedert het instituut der naamlooze vennootschap op de kapitaalmarkt als geldnemer verschijnt. Hoe komt 't, dat, terwijl de geldleening in den gewonen vorm een zoo zelden voorkomende wijze van financiering is, wanneer de spaarder rechtstreeks, dus zonder tusschenkomst van het bankbedrijf, aan de financiering der voortbrenging deelneemt, — hoe komt 't, dat daartegenover de obligatie der naamlooze vennootschap een zoo gewild object van de kapitaalmarkt is? Hoe komt 't ook, dat diezelfde obligatie niet of slechts bij hooge uitzondering het financieringsmiddel was en is voor de persoonlijke onderneming, voor dat deel 15 der private productie, hetwelk niet in den vorm der naamlooze vennootschap wordt gefinancierd; terwijl toch de obligatie als vorm van financiering van de kapitaalbehoeftea der gemeenschap reeds sedert lang bekend was? Wat maakt de aantrekkelijkheid uit van de obligatie der naamlooze vennootschap voor den spaarder? By de beantwoording van deze vragen treft ons onmiddellijk, hoe vreemd in dit verband past de theorie van het beperkte risico als grondslag voor het bestaansrecht van de naamlooze vennootschap. Bij die opvatting heeft men het oog op het risico der aandeelhouders, die immers — in tegenstelling met den persoonlijken ondernemer — geen verder risico dragen dan hun aandeel in de naamlooze vennootschap. Het is duidelijk, dat de naamlooze vennootschap in dit opzicht voor den geldleener tegen vaste rente geen verbetering brengt; integendeel. Niet alleen geldt de overweging, dat het risico beperkt wordt tot de som, waarmede de spaarder aan de financiering der productie deelneemt, niet voor den obligatiehouder, omdat immers de geldleener nooit meer risico loopt dan voor de som van zijn leening, onverschillig of hij die verstrekt aan een naamlooze vennootschap of aan een persoonlijken ondernemer, maar klaarblgkelgk keert zich de beperking van het risico van den aandeelhouder, dat voor dezen als een voordeel gezien wordt, tegen den vorm der naamlooze vennootschap, zoodra we de belangen van den obligatiehouder in 't oog vatten. Diens belang is er klaarblijkelijk allerminst mee gediend, dat zgn coUega-finan-eierder, de aandeelhouder, straks het risico, waarop hij, de obligatiehouder, niet heeft gerekend toen hy een vaste rente bedong, op zijn schouders zal afwentelen! 16 De zaak is dus zoo, dat de spaarder, die een vast inkomen wenscht, aan het in den vorm der naamlooze vennootschap gefinancierde bedrijf leent niettegenstaande de juridische beperking van het risico, welke niet gevonden wordt b^j de persoonlijke onderneming. De oorzaak van dit merkwaardige verschijnsel moet alweer gezocht worden in de scheiding van het vermogen der bedrijfs-huishouding van dat der ondernemende financierders. Wel brengt die scheiding voor de laatsten een juridische beperking van het risico, maar ze maakt tevens mogelijk, dat er in het maatschappelijk verkeer allengs een norm, een standaard van risico wordt gevormd, gebaseerd op den aard van het bedrijf: een standaard, waaraan behoefte bestond voor de ondeskundige spaarders, die van buiten den kring van het bedrijfsleven daarbinnen werden getrokken om deel te nemen aan de financiering. Een standaard, die niet denkbaar was zonder de vermogensscheiding. In de persoonlijke onderneming immers is het risico, dat de geldleener loopt, niet alleen afhankelijk van het bedrijf, maar ook van de persoon van den eigenaar. Die tegenstelling tusschen de naamlooze vennootschap en de in anderen vorm gedreven onderneming groeit in belangrijkheid door de organen van toezicht in de naamlooze vennootschap en de publiciteit, welke gegeven wordt aan de uitkomsten van het bedrijf van die vennootschappen, welke een beroep op de publieke kapitaalmarkt doen. En om die ondernemingen gaat 't in dit verband. Zij zgn 't, die de beteekenis van de naamlooze vennootschap als vorm van financiering het duidelijkst aantoonen. De persoonlijke onderneming biedt slechts de gelegenheid tot deelneming aan haar financiering voor den spaarder, die de personen kent. Zij vindt ook nog gelegenheid, om den spaarder 17 tot financiering uit te lokken, indien zij voor hem in den vorm van een zakelijk onderpand het risico losmaakt van de personen der ondernemers. Maar om de groote massa der spaarders in beweging te brengen, om een kapitaalmarkt voor de schuldvorderingen te scheppen, was het noodig, dat die persoonlijke banden werden verbroken. Noodig was een wijze van financiering, welke den spaarder in de gelegenheid stelde, om met kennis van zaken te beslissen over de keuze van dat deel der productie, hetwelk hij door overdracht van zijn spaarpenningen wilde helpen financieren en waaruit hij zijn rente-inkomen wenschte te genieten. Die wijze van financering bracht de naamlooze vennootschap. Zij maakte het mogelijk, dat op de kaptaalmarkt — in 't bijzonder op de effectenmarkt, als onderdeel daarvan — niet de persoon van den geldnemer, maar het bedrijf en zijn risico's de keuze voor den spaarder bepaalde. En als gevolg daarvan zien wg in steeds grooteren omvang de spaarders deelnemen aan deze wijze van financiering, zg 't ook — maar dat is geheel in overeenstemming met de hiei' ontwikkelde theorie — dat zij een zeer merkbare voorkeur voor bepaalde groepen van bedrijven toonen, terwijl er andere bedrijfstakken zijn, waar de spaarder, die vaste rente zoekt, niet of slechts sporadisch voorkomt. Intusschen, al moge de naamlooze vennootschap een grootere beteekenis hebben erlangd, doordat zij de obligatie van het gebied der financiering van de gemeenschap naar dat van de private voortbrenging heeft overgebracht, toch ligt klaarblijkelijk haar primaire beteekenis op het gebied van de aandeeleri-financiering; in het aandeel vindt men de rechtstreeksche uitwerking van de vermogensscheiding en in de rol van het aandeel zal zich dus ook de beteekenis der naamlooze vennootschap het meest principieel afspiegelen. 18 Om nu goed in te zien, wat de vermogensscheiding in dit verband beteekent, doen we het best, de techniek der financiering eens nader te beschouwen, zoowel voor het geval van de persoonlijke onderneming als voor die, welke gedreven wordt in den vorm der naamlooze venootschap. Als de eerste, wanneer de eigen besparingen voor de financiering tekort schieten, wil komen tot vergrooting van haar „ondernemend" vermogen, dan moet zij komen tot den een of anderen vorm van pei'- soonlijke vennootschap. Grondslag daarvan zal z^n het vennootschappelijk contract, een persoonlijke verbintenis, waarvoor bekendheid met de personen noodig is, met bepaling van termgnen van terugbetaling en opzegging en met een regeling van de zeggenschap in de leiding, waarbij de commanditaire vennoot praktisch van elke zeggenschap is uitgesloten. Al deze eischen zgn er maar niet toevallig, omdat de wetten zulks noodig maken; ook zonder die wettelijke voorschriften ontkomt men niet aan deze eischen, welke immers voortspruiten uit het wezen der persoonlüke onderneming, waar het vermogen van het bedrijf is gebonden aan dat van zgn financierders. Twee hoogst belangrijke kenmerken treden hier nu naar voren: de persoonlijke deelneming aan de overeenkomst en de beperktheid van den duur der deelneming, beide onvermigdelijke uitvloeisels van de bedoelde gebondenheid. Laat ons de beteekenis van deze kenmerken nu eens nader beschouwen en de bezwaren, die ze meebrengen, in 't licht stellen; dan blijkt vanzelf uit de tegenstelling de beteekenis van de naamlooze vennootschap, die deze bezwaren niet kent. Beperktheid van den duur der deelneming. Ziehier een hoogst ernstig bezwaar voor het bedrijfsleven, een economiseh gevaar voor de goede en gezonde ontwikkeling der voortbrenging. Het 19 grootste deel van het vermogen, waarmede de bedryfshuishou-ding wordt gefinancierd, is permanent in het productie-proces noodig en het is dus noodzakelijk, dat de onderneming in hoofdzaak beschikt over vermogen, dat zij niet behoeft prijs te geven voordat de economische omstandigheden de voortzetting der productie niet meer wettigen. Behoudens enkele onbeteekenende uitzonderingen nu is de onderneming bestemd om niet meer te verdwijnen. Wel blijkt ze niet altijd haar taak in de maatschappelijke voortbrenging te kunnen vervullen, zoodat zij in den concurrentiestrijd ten onder gaat; maar opzet is dat niet. Hg, die een bedrijf sticht, heeft daarmede in 't algemeen de bedoeling, dat bedrijf tot in lengte van dagen in stand te doen blijven; en terecht, want verbreking van de continuïteit in de voortbrenging en in de productieverdeeling beteekent schade voor de gemeenschap en in de eerste plaats ook nadeel voor dengene, die eigenaar is van de onderneming. En wat is nu het gevolg van het tijdelijk karakter der deelneming in de persoonlijke vennootschap? De zaak wordt omgekeerd. Het vermogen komt niet — zooals noodig zou zijn en zooals ook bg den persoonleken ondernemer het geval is — aan den financierder terug op het oogenblik, dat het voor de financiering niet meer noodig is, d.i. dus eerst bg opheffing van het bedrijf, doch men wordt gedwongen tot opheffing van het bedrijf, omdat het vermogen niet langer beschikbaar is. De persoonlijke vennootschap verschaft aldus in 't algemeen een wankele basis voor de financiering der voortbrenging met grooter gevaren naarmate de productie meer duurzame productiemiddelen (gebouwen, werktuigen, enz.) vereischt. ik behoef nu niet meer uitvoerig de beteekenis toe te lichten, die de naamlooze vennootschap in dit opzicht heeft; 20 de naamlooze vennootschap, die immers voor goed beslag legt op het vermogen der spaarders-aandeelhouders en dat vermogen niet weer loslaat voordat ze er geen behoefte meer aan heeft. Men stelle zich slechts voor oogen de ontzaglgke ontwikkeling der bedrijven van den modernen tijd en men zal gemakkelijk kunnen begrepen, dat voor de financiering daarvan niet alleen noodig was de aantrekking van de besparingen van nieuwe groepen der bevolking, maar ook een steviger grondslag dan de persoonlijke vennootschap aan de spaarders kon verschaffen, een grondslag, die niet wegviel enkel en alleen door den wil van een der vennooten, noch door den dood. Ja, vooral ook de omstandigheid, dat de financiering van het productie-proces — en dus ook de bestaansmogelijkheid der onderneming — niet meer in gevaar gebracht wordt door de sterfelijkheid van de natuurlijke persoon des ondernemers, geeft aan de beteekenis der naamlooze vennootschap opnieuw een sterk relief. De nieuwe rechtsfiguur immers vervangt niet alleen voor de persoonlijke vennootschap den wankelen grondslag door een stevig fundament, maar zy neemt ook voor den enkelen persoonlijken ondernemer het gevaar weg van de oplossing van het bedrijf bü zijn dood door de dreigende onttrekking van het vermogen door een deel der erfgenamen. In dat opzicht is de taak der naamlooze vennootschap hier te lande in de laatste decennia allengs in beteekenis toegenomen. En waarlijk te betreuren is het, als de naamlooze vennootschap in de vervulling van deze hoogst nuttige en voor het economische leven noodzakelyke taak wordt belemmerd door wettelijke voorschriften of fiscale maatregelen. Het is waar, dat gedurende het leven van den eigenaar der eenmansvennoot-schap er economisch geen naamlooze vennootschap bestaat; 21 zelfs wil ik toegeven, dat die vennootschapsvorm in de familievennootschap nog niet tot volle ontwikkeling is gekomen. Maar daarmede zijn die juridische vormen niet veroordeeld. Ze zijn noodig ter voorbereiding van de economische constructie. Men kan nu eenmaal niet na zijn dood den juridischen vorm van de nalatenschap bepalen; het is dus onvermijdelijk, in de juridische constructie op de economische doelstelling vooruit te loopen. En daarom is het onjuist, het gebruik van den juridischen vorm der naamlooze vennootschap voor dit doel tegen te gaan; met dien vorm wordt immers de continuïteit der voortbrenging verzekerd en een gezonde ontwikkeling van de persoonlijke onderneming mogelijk gemaakt. Hierop moet met eenigen nadruk gewezen worden, nu het blijkt, dat er een neiging bestaat om de eenmans-vennootsehap en de famili-^- vennootschap als schadelijke uitwassen te beschouwen. H(4 tegendeel is waar. En hoogst bedenkelyk is 't dan ook — nog afgezien van de schade voor de rechtszekerheid —, wanneer wij onlangs een onzer rechtsprekende colleges de volgens alle regelen der kunst opgerichte en Koninklijk goedgekeurde naamlooze vennootschap als rechtens niet bestaande zien ter zijde schuiven, omdat dit college de instandhouding van het bedrijf na den dood van den eigenaar der aandeden niet als doelstelling voor de oprichting der vennootschap erkent. Vatten wij den draad van het betoog weder op, dan kunnen we dus vaststellen, dat het noodig was, wilde men de mogo-lijkheid voor deelneming aan de financiering van de voortbrenging voor de massa der spaarders scheppen, dezen de zekerheid te verschaffen, dat het bedrijf, aan hetwelk zy hun spaarpenningen toevertrouwden, niet straks te gronde zou gaa'i, doordat andere spaarders hun geld terugvroegen. De naam- 22 looze vennootschap verschafte den aandeelhouders die zeke;*- heid en zoo was een nieuwe grondslag gelegd voor de ontwikkeling der naamlooze vennootschap en daarmede ook voor de ontwikkeling der voortbrenging. Daarvoor was ook nog noodig de opheffing der persoonlijke deelneming, d.w.z. de deelneming door het individu in optima forma. Hoe ware het immers mogelgk, een groot aantal spaarders te doen deelnemen aan de financiering der productie, indien in wezen gehandhaafd zou bleven het karakter der persoonlijke deelneming, dat eigen is aan de persoonlyke vennootschap? — We weten, dat bij de naamlooze vennootschap die persoonlijke deelneming in waarheid volkomen is vervallen. Weliswaar wordt bij haar oprichting nog de vennootschapsakte gehandhaafd, die door of namens enkele oprichters wordt mede-onderteekend ; maar we weten ook, dat we hier met niets anders te doen hebben dan met een juridische formaliteit, een fictie. Nauwelüks is de formaliteit verricht, of er is vr^je toetreding van nieuwe vennooten zonder eenige formaliteit. Ieder wordt geacht met de toetreding de bepalingen der akte van vennootschap — inmiddels „statuten" geworden — te kennen en te onderschrijven. Men ziet nu aldus ook de mogelijkheid geopend worden tot toetreding van vennooten uit den breeden kring van spaarders, die zich thans vrgelijk op de kapitaalmarkt als financierders komen aanbieden. Zonder onderscheid van persoon. Niet de persoon, maar het aangevoerde vermogen alleen speelt een rol. Zoo zien we de scheiding van het vermogen zich niet alleen manifesteeren in de terugtreding van de persoon ten opzichte van het bedrgf, maar ook van de persoon ten aanzien van het vermogen. De financiering is met de invoering der naamlooze vennootschap volkomen onpersoonlijk gemaakt. 23 En de scheiding van het vermogen zet nog verder door en do«t steeds meer de beteekenis der naamlooze vennootschap groeien. Met behulp van de techniek der effectenmarkt maakt de naamlooze vennootschap het mogelijk, dat de spaarder, die oorspronkelgk haar productie-proces financierde, plaats maakt voor een ander. Op de effectenmarkt gaat het aandeel van hand tot hand. Dat beteekent voor de financeering der productie, dat de primaire spaarder — waaronder ik wensch te verstaan den spaarder, die zijn spaarpenningen aan de naamlooze vennootschap afstond — zijn taak overdraagt aan een ander. De spaarder, die, om welke reden ook, weer beschikking wil hebben over het vermogen, dat hij destijds aan de naamlooze vennootschap verschafte, wordt daartoe in staat gesteld door de plaatsvervanging op de kapitaalmarkt; en dit zonder dat het bedrijf zelf daarvan iets behoeft te ervaren. Deze moge- Iflkheid van onderlinge plaatsvervanging der spaarders heeft voor de ontwikkeling der naamlooze vennootschap en daarmede dus ook voor haar i'ol in de productie weder een groote beteekenis. In de eerste plaats, omdat de spaarder zich minder afhankelijk gevoelt van het wel en wee van de onderneming, aan welke hij zijn besparingen heeft overgedragen. Blijkt zij niet aan zijn verwachtingen te beantwoorden of niet meer te passen in het kader van zijn beleggingen of wel zijn de verwachtingen omtrent de toekomst bij hem minder hoog gespannen dan bij anderen, dan kan hij zich van het aandeel ontdoen. En in de tweede plaats heeft de mogelijkheid van plaatsvervanging voor den spaarder het groote voordeel, dat hij zich ook vrijer kan bewegen ten opzichte van zyn eigen omstandigheden. Ü4 Men behoeft de positie van den aandeelhouder in dit opzicht slechts vluchtig te vergelijken met die van van den persoonlijken ondernemer, om in te zien, hoe krachtige stimulans de hier bedoelde mogelijkheid van plaatsvervanging voor de ontwikkeling der naamlooze vennootschap is. De persoonlijke ondernemer is van stonde der stichting van zijn bedrijf af met heel zijn vermogen aan dat bedrijf gebonden, door alle perioden van op- en neergang heen. Zoodanig daaraan verbonden, dat hij, als zijn bedrijf bloeit, letterlijk gedwongen wordt om zijn inkomen aan te wenden tot financiering van de expansie; zoodanig ook verbonden, dat die band overgaat op zijn nakomelingen, die van vader op zoon gedwongen worden, om het bedrijf te blijven financieren. Men versta mij wel; ik erken opnieuw het nut, dat deze band voor de gezonde financiering van een deel der productie heeft gehad en ik wil zeker niet tegenover dit nut als een voordeel stellen de bewegingsvrijheid van den aandeelhouder. Maar wat ik wel wil betoogen is dit: met die bewegingsvrijheid in het vooruitzicht is de mogelijkheid tot deelneming aan de financiering der productie voor een veel grooteren kring van spaarders opengesteld. Met behulp van de effectenmarkt en met de mogelijkheid tot plaatsvervanging verbreekt nu ook de naamlooze vennootschap de banden der lokale kapitaalmarkt. Waar dit noodig is, wordt het internationale spaarderskorps gemobiliseerd voor de financeering van de productie. Ook dat beteekent economisch weder een belangrijke vooruitgang. De naamlooze vennootschap heeft met haar aandeden en obligatiën in het internationaal verkeer de theoretische hypothese der internationale uitwisseling van het kapitaal voor de vrije productie tot een stuk werkelijkheid gemaakt. 25 Aldus zien wg de beteekenis der naamlooze vennootschap in haar volmaakte ontplooiing, als vorm van financiering, die voor heel het maatschappeligk vermogen rechtstreekschen toegang geeft tot de voortbrenging. Zooals we eerst de naamlooze vennootschap de mogelijkheid hebben zien scheppen tot vrije ontplooiing van de productieve krachten in de personen van de technische leiders, zoo zien wij haar thans het kapitaal in beweging stellen, om, onafhankelyk van de persoon van den spaarder, de productie te dienen, het aldus mogelijk makend, dat door samenwerking van alle productieve krachten de hulpbronnen, die natuur en wetenschap te onzer beschikking hebben gesteld, in vollen omvang worden dienstbaar gemaakt aan onze welvaart. Het is naar myn meening in deze beide opzichten, dat de naamlooze vennootschap haar beteekenis voor het economische leven het sterkst doet spreken. Treden de hiervoren beschreven gevolgen van de scheiding van het vermogen voor eiken opmerkzamen beschouwer van het bedrijfsleven duidelijk aan den dag, manifesteert zich dus de beteekenis der naamlooze vennootschap te dien aanzien op onmiskenbare wyze, er is nog een ander hoogst belangrijk gevolg, dat minder opvallend is, ja dat zich eigenlijk slechts langs den weg der redeneering laat vaststellen. Ik heb daarom geaarzeld, 't hier bedoelde verschijnsel hedenavond te bespreken; gü verwacht immers van my geen zuiver theoretische beschouwingen. Doch ik acht het verschijnsel, waarop ik doel, zoo belangrijk, dat ik tenslotte gemeend heb, het niet onbesproken te mogen laten; tot dit besluit werd ik mede geleid door de overweging, dat het verschijnsel tot nu toe onopgemerkt is gebleven. 26 Ik wensch dus nog eenige oogenblikken Uw aandacht te vragen voor de beteekenis, die de naamlooze vennootschap heeft in haar demoeratiseerende en soeialiseerende werking ten aanzien van de ondernemerspremie. Laat ik ter geruststelling van hen, die met deze woorden in hun heiligste en veiligste gevoelens zouden worden geschokt — de naamlooze vennootschap geldt immers als een van de steunpilaren der privaat-kapitalistische voortbrenging — laat ik tot hun geruststelling zeggen, dat deze woorden met een korreltje zout moeten worden genuttigd en laat ik hun bfl voorbaat verzekeren, dat de naamlooze vennootschap van alle smetten van revolutionaire eigenschappen vrij blijft. Men weet, wat de economie onder de ondernemerspremie verstaat. Het is dat deel van het inkomen van den ondernemer — en de economie denkt dan daarbij aan den persoonlijken ondernemer — hetwelk overblijft na aftrek van de vergoeding, die den ondernemer toekomt of toevalt voor zijn persoonlijken ai'beid en voor de diensten van zijn kapitaal. Ik ben van oordeel, dat deze begripsbepaling theoretisch geen waarde heeft. jSiaar mijn inzicht is de ondernemerspremie het differentiaal-inkomen, dat ontstaat uit de voor een bepaald bedrijf in vergelijking met andere bedrijfshuishoudingen — meer in 't bijzonder de z.g. grensonderneming — geldende gunstiger voorwaarden, waaronder de voortbrenging geschiedt. Deze differentiaal-premie nu, welke opgebracht wordt door de consumenten, valt in de persoonlijke onderneming toe aan den eigenaar der onderneming. In de naamlooze vennootschap geschiedt dat ook, maar op een bijzondere wijze. Ze wordt gedreven naar het kapitaal, naar de ondernemende financierders, zoo men wil onder aftrek van de differentiaal-premie, welke 27 de bedrijfsleider geniet als premie voor zijn gekwalificeerden arbeid. En nu heeft de omstandigheid, dat de ondernemerspre-mie afvloeit naar het kapitaal, merkwaardige gevolgen. In de eerste plaats — en daarop doelde ik, toen ik sprak van den demoeratiseerenden invloed der naamlooze vennootschap — wordt nu de ondernemerspremie, die voorheen toeviel en in de persoonlijke ondernemingen nog steeds toevalt aan een betrekkelijk kleine groep van menschen, toegevoerd naar en verdeeld onder de massa der spaarders; ook de kleinste spaarder, voor zoover hij in staat is om als aandeelhouder deel te nemen aan de financiering der voortbrenging, krijgt daarvan een deel. Nochtans — ik zei U immers, dat de gebezigde uitdruldjing cum grano salis moest worden opgevat — beteekent dit, dat ze voorbehouden blijft aan hen, die genoeg inkomen genieten, om te kunnen sparen en in voldoende mate te kunnen sparen om als ondernemend financierder te kunnen fungeeren; en daarbij dus voor het grootste deel aan de kapitaalkrachtige spaarders. Maar de invloed der naamlooze vennootschap reikt verder. Men weet, dat het aandeel, dat hoogere dividenden afwerpt dan de algemeene rentevoet beloopt, een koers bedingt, boven pari, een koers, die in 't algemeen hooger is naarmate het dividend boven dien rentevoet stijgt. Dit wil zeggen, dat de kooper van een aandeel in dien hoogeren koers betaalt de opbrengst van de in de toekomst te verwachten ondernemerspremie. En dit beteekent dus, dat de differentiaal-premie voor hem in werkelijkheid verdwijnt en dat z^n inkomen wordt teruggebracht of althans de tendens heeft te woi'den neergedrukt tot op de hoogte van den algemeenen rentevoet, d.i. de rentevoet van de obligatie met vaste en zekere inkomsten. 28 Men zal opmerken, dat dan toch de vroegere eigenaar van het aandeel de ondernemerspremie in gekapitaliseerden vorm ontvangt. Volkomen juist; dat gedeelte van de ondernemerspremie, hetwelk genoten wordt, omdat men eerder dan in andere bedrijven of bedrijfstakken de gunstige voorwaarden voor de onderneming schept — ik ben gewoon, te spreken van de voor-sprongspremie — dat deel valt toe aan den bezitter van het aandeel in den vorm van koersstijging. Maar het blijvende deel van de ondernemerspremie, het deel dat niet wordt af geslepen, omdat men bij voortduring onder gunstiger voorwaarden produceert dan andere ondernemingen, het blijvende deel schept op den duur voor den aandeelhouder geen voordeel boven den algemeenen rentevoet. Men begrijpe dit merkwaardige verschijnsel goed. Terwijl het bedrijf voortdurend een premie opbrengt, maakt de aandeelhouder slechts de normale rente. Dit beteekent, dat de z.g. ondernemerspremie van het bedrjjf vervloeit over het geheele kapitaal, dat in de maatschappelijke productie wordt aangewend. — Het voordeel blijft dus toevloeien aan het kapitaal. In zooverre schijnt het dus wel heel stoutmoedig, te spreken van een socialisatie dier premie; inderdaad kan in de privaat-kapitalistische maatschappij niet gedacht worden aan een socialisatie in den strengen zin van het woord. Maar wel in dezen zin, dat nu het voordeel, dat plaatselijk in een onderneming wordt verworven, door de afvloeiing, op de wijze als ik heb geschetst, aan het geheele maatschappelijke kapitaal ten goede komt. Het zou vajj te ver voeren, indien ik de uiteindelijk© beteekenis van dit verschijnsel voor de voortbrenging en voor de behoeftebevrediging zou willen onderzoeken. Maar ik meen, dat het reeds voldoende is voor dezen avond, indien ik Uw 29 aandacht op het verschijnsel heb gevestigd en daarmede licht heb geworpen op deze tot nu toe niet beschouwde zyde van de economische beteekenis der naamlooze vennootschap. Hoe men ook moge denken over de organisatie van de voortbrenging in onze huidige privaat-kapitalistische maatschappij, voor een ieder moet het belangryk zijn, te constateeren, dat de naamlooze vennootschap medewerkt aan een vervlakking van de verdeeling der inkomens, met behoud van den prikkel van het plaatselijke voordeel der private onderneming. Vatten we het voorgaande samen, dan blijkt dus de naamlooze vennootschap als vorm van financiering der voortbrenging niet alleen de ondernemers-functie op doelmatige wijze te ontleden — doelmatig, omdat daardoor zoowel de technische leiding der voortbrenging als de kapitaalvorming ten dienste van de productie op een in de persoonlijke onderneming ongekende wijze kan worden verbeterd —, maar bovendien de voordeden, welke zonder haar gemonopoliseerd worden voor de betreldïelijk kleine groep van persoonlijke ondernemers, aau de geheele maatschappij doet ten goede komen. Zoo zie ik dus de economische beteekenis van de naamlooze vennootschap. Men zal wellicht verwacht hebben, dat ik bjj de behandeling van mgn onderwerp ook aandacht zou hebben geschonken aan de beteekenis van de naamlooze vennootschap in verband met de belastingen. Ik heb dat met opzet niet gedaan. Want, dat de naamlooze vennootschap een zeer gewild belastingobject is, doet toch, goed gezien, niets af of toe aan haar economische beteekenis. In dezen kring zal ik wel niet uitvoerig behoeven te 30 betoogen, dat de bijzondere belastingen, welke het inkomen uit en zelfs het vermogen der naamlooze vennootschap treffen, slechts dan een factor zouden zijn voor de bepaling van de be-teekenis der naamlooze vennootschap, indien zij inkomstenbronnen aanboorden, welke anders niet zouden worden bereikt. Dit nu is voor ons land slechts in zeer geringe mate het geval. En daarom zou er eerder aanleiding zijn om te onderzoeken, welke beteekenis, omgekeerd, die bijzondere belastingen hebben voor dfc ontwikkeling der naamlooze vennootschap. Die vraag ligt echter buiten het bestek van mijn voordracht en ik volsta dus met de opmerking, dat die bijzondere belastingen op een zoo nuttige figuur, als de naamlooze vennootschap is gebleken te zijn, in beginsel te veroordeelen zijn als even zoovele belemmeringen van het gebruik van die figuur; belemmeringen, die even nadeelig zijn voor het economische leven als elke andere belasting, welke de productie en de productiemiddelen treft. Ik nader het eind van mijn beschouwingen. Maar ik zou toch mijn voordracht niet durven besluiten, zonder met een enkel woord te hebben gesproken over de beteekenis van de naamlooze vennootschap in verband met de beperking der aansprakelijkheid. Wel heb ik dit onderwerp aangeroerd, bij de bespreking der obligatiën, maar dat geschiedde slechts terloops. En men verwacht natuurlijk van ieder, die iets meent te zeggen te hebben over de beteekenis der naamlooze vennootschap, dat hij daarbij toch meer dan vluchtige aandacht schenkt aan het klassieke element in de appreciatie van de naamlooze vennootschap, de beperking van het risico voor haar deelhebbers. Ik heb U intusschen er reeds op voorbereid, dat ik aan dit element minder beteekenis toeken dan men gewoon is te doen. 31 Ja, om 't meer nauwkeuriger te zeggen, ik meen, dat de opvatting, als zou de beteekenis der naamlooze vennootschap op die risico-beperking zijn gegrondvest, niet veel anders is dan een vergissing. Ik wees er reeds hiervoren op, hoe bij de obligatie het voordeel van de risico-beperking voor de aandeelhouders zich tegen de naamlooze vennootschap keert, indien zij haar geldmiddelen moet verkrijgen van die spaarders, die ze haar bij wijze van geldleening toevoeren; en dat dan ook de obligatie haar rol in de financiering der naamlooze vennootschap speelt desondanks. Wat wij nu vroeger gezien hebben ten aanzien van de obligatie, geldt blijkbaar in 't algemeen. Risicobeperking kan slechts een factor zijn voor de bepaling van de beteekenis van een middel, dat gebruikt wordt in de voortbrenging, indien het risico van het bedryf met dat middel wordt verkleind. Zoo is de brandweer in onze goede stad in waarheid een middel om ons risico te beperken, omdat we daarmede den brand eerder blusschen, dus uitbreiding van de schade of zelfs de ge-heele schade voorkomen. Maar, evenmin als we er aan zouden denken, te spreken van een vermindering van brandrisico, indien de brandweer het zich tot taak rekende, de brandende voorwerpen uit onze woning zorgvuldig over te brengen in de woning van een ander, evenmin vermindert het risico van het bedrgf, als de aandeelhouder de nadeelige gevolgen van een ondoelmatige onderneming op de schouders van anderen afwentelt. En dat is toch in wezen het voordeel, dat men op het oog heeft, als men van de risico-beperking spreekt. Want de risico-beperking wordt eerst effectief op het oogenblik, dat de geleden verliezen de som van het aandeelenkapitaal overtreffen. Het kan klaarblykelflk geen voordeel zgn, indien de aandeel- 32 houders, de ondernemende financierders, die bij gunstig gevolg de ondernemerspremie tot zich nemen, de kwade kansen voor een deel afschuiven op obligatiehouders en leveranciers. De juridische mogelijkheid, welke daartoe bestaat, is veeleer een nadeelig element in de beteekenis der naamlooze vennootschap. Men kan zeggen, dat de naamlooze vennootschap haar bestaansgrond niet kan vinden in die mogelijkheid, omdat zij zich dan ook in 't algemeen den weg zou zien afgesneden om anders dan in den vorm van haar aandeelenkapitaal de middelen voor haar financiering te verwerven. Het zou immers irrationeel zgn, haar krediet te verleenen. Natuurlijk, vergissingen en teleurstellingen komen voor en zoo wordt ook menigmaal de schuldeischer dupe van een vergissing hy het ondernemen. Maar klaarblijkelyk is daarmede niet een stelsel geschapen en we zien dan ook, dat de obligatie slechts een door de spaarders aanvaarde vorm van financiering is voor die naamlooze vennootschappen, waarbij de aard van het bedrijf de mogelijkheid van een teleurstelling tot een redelijk minimum terugbrengt. Neen, de naamlooze vennootschap bestaat niet op grond van een negatieve verdienste, van een economisch irrationeele verschuiving van lasten van de ondernemende financierders naar anderen. Zij ontleent haar recht van bestaan aan de positieve diensten, welke zij aan de maatschappelijke voortbrenging bewijst, doordat zij haar technische leiding vrü maakt van de taak der financiering, doordat zg de kapitaalmarkt, het corps der spaarders, den directen toegang tot de financiering der productie heeft geopend en doordat zij de ondernemerspremie, gevormd in de private onderneming, doet vervloeien over het geheele maatschappelijk kapitaal. M-t 00097
Click tabs to swap between content that is broken into logical sections.
Titel | De economische beteekenis der naamlooze vennootschap / door Th. Limperg Jr |
Auteur | Limperg, Theodore |
Jaartal | 1928 |
Collectienaam | NIVRA LIMPERG |
PPN | 344465721 |
UBVU-ID | 0412020097001 |
Toegangsgegevens (URL) | http://imagebase.ubvu.vu.nl/getobj.php?ppn=344465721 |
Signatuur origineel | LIMPERG097 |
Transcript | DE ECONOMISCHE BETEEKENIS DER NAAMLOOZE VENNOOTSCHAP REDE UITGESPROKEN VOOR DE NOTARIEELE VEREENIGING TE AMSTERDAM, OP 17 DECEMBER 1927 DOOR PROF. TH. LIMPERG JR. 6 PURMEREND J. MUUSSES 1928 r 1 ^^^1 •i;.:,.::.,....,:..:,,-., ......^ J^ m ^M p è TI ^ ^ ^BB B'I^^^^B © 1 ITH^LÏMPERQI Hik''^ '"T"^ -KB " " ^ * ^ ^idH ,p • ! ^ ^ ^ ^ ^ ^ ! i ^H ^^^^^B^^r^^^-i*^~9 •u 1 jp] DE ECONOMISCHE BETEEKENIS DER NAAMLOOZE VENNOOTSCHAP • (OVERDRUK VAN HET WEEKBLAD VOOR PRIVAATRECHT, NOTARIS-AMBT EN REGISTRATIE 1928) DE ECONOMISCHE BETEEKENIS DER NAAMLOOZE VENNOOTSCHAP REDE UITGESPROKEN VOOR DE NOTARIEELE VEREENIGING TE AMSTERDAM, OP 17 DECEMBER 1927 DOOR PROF. TH. LIMPERG JR. PURMF.REND J. MUUSSES 1928 DE ECONOMISCHE BETEEKENIS DER NAAMLOOZE VENNOOTSCHAP Wie in Nederland op het oogenblik over de Naamlooze Vennootschap spreekt loopt het gevaar, dat wat hij zeggen gaat in verband gebracht wordt met het vraagstuk van de nieuwe wettelijke regeling van het instituut der naamlooze vennootschap hier te lande. Daarom acht ik het nuttig, aan den aanvang mijner voordracht vast te stellen, dat ik noch b^j de keuze van het onderwerp noch in de wijze van behandeling het oogmerk heb gehad, voor- of tegenstander van het aanhangige wetsontwerp van nieuwe stof voor argumentatie te voorzien. Niet in het wetsontwerp betreffende de naamlooze vennootschap ligt derhalve de aanleiding voor de keuze van m^jn onderwerp. Ik ben tot die keuze gekomen uit de overweging, dat het instituut der naamlooze vennootschap vrgwel voor ieder lid van de Notarieele Vereeniging bijzondere beteekenis heeft en dat alle leden dezer vereeniging, hetzij in hun studeerkamer, hetzg in hun praktischen arbeid, of in beide, talrgke malen in aanraking komen met de problemen, welke dit instituut in het maatschappelijk verkeer doet rijzen. Voor hem — zoo was m^jn overweging —, die dit instituut juridisch hanteert, is ook de economische beteekenis niet zonder belang. Ja, men mag eigenlijk verder gaan. In 't eind ontleent toch de juridische constructie, welke ons in de naamlooze vennoot-eehap geboden wordt, slechts haar beteekenis aan de economische gevolgen, welke aan haar gebruik verbonden z^jn. Ik wil mig daarom zelfs geheel los maken van den juridischen vorm 6 en mg in mijn beschouwingen bepalen tot de behandeling van de economische constructie der naamlooze vennootschap, voor welke, indien de juridische vorm der naamlooze vennootschap niet reeds bestond, die vorm of een andere vorm zou moeten worden uitgevonden. Wat mij als econoom interesseert, dat is de vraag, welke economische constructie men heeft willen tot stand brengen bij alle verscheidenheid van wettelijke bepalingen in de onderscheiden landen; en onverschillig, of men die economische constructie over twee of meer juridische vormen heeft verdeeld — als in Duitschland de Aktien-gesellschaft en de G.m.b.H., dan wel in een eenvormig juridisch omhulsel heeft gegoten — als in Nederland. Wat mg belang inboezemt, dat is de vraag, welke de oorzaak is, die de behoefte aan die economische constructie deed ontstaan en doet voortbestaan, m.a.w. waarom men gegrepen heeft naar de vormen van naamlooze vennootschap, Gesellschaft mit beschrankter Haftung, Aktiengesellschaft, Limited Liability Company, en andere, voor de juridische omhulling van het bedrijf. Wanneer wij het onderzoek naar het antwoord op deze vragen instellen, dan loopen we gevaar bij een oppervlakkige beschouwing op een dwaalspoor te geraken. De leek, die op onderzoek uitgaat in ons land, zal allicht den indruis krijgen, dat de economische doelstelling, welke in Nederland bij de oprichting der naamlooze vennootschap overheerscht, is ontduiking van de wet; of, meer nauwkeurig en minder onwelwillend: ontlooping van wettelijke bepalingen op de belastingheffing en op de aansprakelijkheid. Men behoeft het register van de laatste 20 jaren maar in te zien, om tot de conclusie te komen, dat het aantal bouwmaatschappijen en 7 scheepvaartmaatschappijen legio is en veel grooter dan het aantal in die jaren opgerichte naamlooze vennootschappen in andere bedrijfstakken. Ongetwijfeld heeft de totstandkoming van de hier bedoelde vennootschappen ook haar economische gevolgen. Maar zeker 't is ook, dat voor de daarbij nagestreefde doelstellingen de wetgever de rechtsfiguur der naamlooze vennootschap niet geschapen heeft. Men heeft hier en in soortgelijke gevallen in het buitenland te doen met min of meer incidenteele gebruikmaking van den eenmaal gegeven rechtsvorm; incidenteel, omdat ze afhankelijk is van en wisselt met de wetgeving in de onderscheiden landen en in de opeenvolgende tijden. Willen we spreken over de economische beteekenis der naamlooze vennootschap, dan komt 't niet in de eerste plaats aan op een dergelijk incidenteel gebruik van die rechtsfiguur, maar op gebruik, dat internationaal is en van alle tijden, zoolang althans onze maatschappij haar behoeftenvoorziening zal trachten te verzorgen op de wijze van de privaat-kapitalistische voortbrenging. Dit internationale gebruik van de rechtspersoon der naamlooze vennootschap of van een rechtsfiguur, die met onze naamlooze vennootschap voor het gestelde doel gelijke beteekenis heeft, is gegrond op het gebruik van de naamlooze vennootschap als bflzonderen vorm van financiering der voortbrenging. De economische beteekenis der naamlooze vennootschap wortelt in de economische afscheiding van het vermogen der bedrijfshuishouding — de productie-cel in onze maatschappig — van het vermogen der economische subjecteu, de natuurligke personen, die het bedrijf als ondernemers financieren. Deze scheiding van vermogens leidt voor de productie-cel tot zelfstandige vermogensvorming, afgeschei- 8 den van het vermogen harer deelhebbers; voor deze laatsten leidt ze tot een bl^Vende overdracht van hun vermogen aan de productie en tot de schepping van een economisch zelfstandige inkomstenbron in het aandeel. Alvorens nu de beteekenis van deze scheiding van vermogens nader te onderzoeken en uit te werken dien ik een korte toelichting te geven op het woord „ondernemers", dat ik zooeven heb gebruikt. Dat woord is hier niet gebezigd in zijn klassieke beteekenis van het individu, dat persoonlek het productie-proces leidt, hetwelk hg met eigen vermogea financiert. Ik zie in het „ondernemen" een byzonderen vorm van inkomensvorming, zoowel voor den arbeider •— in den ruimen zin van het woord, dus voor ieder, die zfl'n inkomen vormt door arbeid te verrichten — als voor den kapitalist, d.i. degene, die een arbeidsloos inkomen geniet uit de inkomstenbronnen, welke zyn kapitaal hem verschaft. Beiden kunnen op twee wgzen hun inkomen ontvangen; als vast, vooraf in grootte bedongen inkomen of ook als inkomen, waarvan de grootte afhankelijk is van de uitkomsten van het produetie-proces. Degene nu, die zijn vermogen afstaat aan de voortbrenging en daarvoor aanspraak verwerft op een inkomen, welks grootte afhankelgk is van de uitkomsten van het bg-xondere productie-proces, dat hij met zgn vermogen geheel of gedeeltelijk financiert, is de ondernemer in dat produetie-proces. Zoo kuimen wiy, om bij de kapitalisten te blgven, zien, hoe een groep van dezen als aandeelhouders „onderneemt" en een andere groep een vast inkomen bedingt, als obligatiehouders. Als men nu vraagt, waarom die afscheiding zoo groote beteekenis voor de voortbrenging heeft gehad, dan staat 'n 9 ieder — van den H.B.S.-leerling, als beginneling in de studie der economie, af tot aan de grootmeesters der economische wetenschap toe, gereed, om U te antwoorden: „omdat ze de „gelegenheid opende, om het risico bij het ondernemen te beperken". Ziedaar wat wij van jongsaf geleerd hebben als te zijn de groote weldaad, welke de naamlooze vennootschap voor het economisch leven heeft gebracht. Het is verwonderlijk, dat men dit receptje voor de verklaring van het bestaan der naamlooze vennootschap steeds zoo gemakkelijk heeft geslikt; verwonderlijk, omdat het by eenigszins nauwkeuriger beschouwing toch wel een heel simplistisch, ook in vele opzichten onjuist beeld blijkt te geven van de beteekenis der naamlooze vennootschap. Ik wil dan ook trachten, U een ander inzicht te geven in de bestaansgronden der naamlooze vennootschap. Volledig kan ik daarbij niet zijn. Ik kan slechts enkele grepen doen uit de rijke stof. Om zich van de werking der naamlooze vennootschap eea goed denkbeeld te vormen, moet men zich rekenschap geven van de organisatie van de voortbrenging in de periode, waarin de naamlooze venootschap haar zegetocht in het bedr^jfs-leven begon. De nieuwe rechtsfiguur vond de leiding der voortbrenging in handen van den klassieken ondernemer, van den man, — ik wil hem in deze voordracht voortaan aanwijzen als den persoonlijken ondernemer — die technisch leider was van het bedrijf en tevens zijn financierder. Het eerste zeer belangrijke gevolg nu van de invoering der naamlooze vennootschap brengt met de scheiding van het vermogen tevens de scheiding van financiering en technische bedr^fsleiding. De klassieke ondernemer verdwijnt; in zijn 10 plaats zien wy treden den technischen leider van het productie- proces, die slechts bij toeval aandeelhouder, d.i. financier-der, is van het door hem geleide bedrijf, en den kapitalistaandeelhouder, die uit de onderneming slechts een arbeidsloos inkomen geniet en de technische leiding dier onderneming overlaat aan den bezoldigden bestuurder. Deze scheiding van twee economische functies, welke de klassieke economie als samengeklonken heeft beschouwd in een en dezelfde persoon — een beschouwingswyze, welke nog tot op den huidigen dag zich heeft gehandhaafd —, heeft zoowel voor de theorie als voor de praktijk van het economisch leven uiterst belangrijke gevolgen gehad. Wg zullen ons vanavond bepalen tot de bespreking der praktische gevolgen. Die scheiding had en heeft haar goede en hare kwade zflden. Ongetwijfeld heeft de scheiding dit goede gevolg gehad, dat nu niet meer de bedrijfsleiding gebonden was aau de persoon van den financierder; een goed gevolg zeg ik, omdat natuurlek de kapitaalkracht geenszins het bezit van leiderscapaciteiten waarborgt. De naamlooze vennootschap bracht de oplossing voor het moeilyke probleem, dat de ontwikkeling der techniek en de daarmede samenhangende groei der ondernemingen schiep voor de doelmatige bezetting van de posten der leidende organen. Zij schiep de mogelykheid, die posten te bezetten met de beste krachten, gerecruteerd zoowel uit de kringen der persoonlijke ondernemingen, waar nu niet meer alle zonen hun vader behoefden op te volgen in hetzelfde bedrijf, als uit de groote groepen van bekwame technici en praktische economen, die buiten die kringen beschikbaar waren. 11 Er kwam nu plaats voor den „besten man", waar voorheen slechts plaats was voor hem, die over voldoende vermogen beschikte om zijn onderneming te financeeren, en voor wien het bezit van leiderscapaciteiten een welkome aanvulling, doch geen absolute voorwaarde was voor de totstandkoming van het bedrijf. Intusschen, wanneer we spreken van de beteekenis der naamlooze vennootschap, dan mogen wij ons niet beperken tot de aanwijzing van de voordeelen, die zij bracht. Er waren en er zijn ook schaduwzijden op te merken, wanneer men de werking van de scheiding der bedoelde functies bij de naamlooze vennootschap vergelijkt met die van de samenvoeging dier functies in de persoonlijke onderneming. Het moet worden erkend, dat die samenvoeging toch ook in de persoonlijke ondernemers heele geslachten van bedrijfsleiders heeft doen ontstaan en nog doet voortbestaan, die — ik behoef slechts te wgzen op industrieele centra als Twente en Zaanstreek — ongetwijfeld het bewijs leveren, dat de zoon van den vader niet altijd alleen het geld, maar menigmaal ook de leidersgaven erft en die gaven verder weet te ontwikkelen. Ook is •— al mag anderzijds dit voordeel weer niet worden overschat — niet te ontkennen, dat de samenvoeging der twee functies den bedrijfsleider, die met z^jn geheele vermogen van de uitkomsten van het door hem geleide productie- proces afhankelijk is, tot grooter krachtsinspanning en tot voorzichtiger beleid noopt dan in 't algemeen bij een splitsing der functies mag worden verwacht. En zelfs doet die samenvoeging reeds haar goede werking gevoelen bij de stichting van nieuwe bedrijven, omdat ze menigmaal het optimisme van den toekomstigen bedrijfsleider tempert door het 12 risico, hetwelk hem treft in zijn functie van kapitalist, die dat risico ten volle zal moeten dragen en die dus ook de noodige draagkracht, d.i. kapitaalkraeht, moet hebben, om dat risico te kunnen aanvaarden en dus ook om de nieuwe voortbrenging aan te vatten. Ik zeg: dit is een voordeel; immers daardoor wordt roeke-looze „Gründungs "-drang getemperd en roekelooze expansie voorkomen; de bedrijven ontwikkelen zich in de persoonlijke ondernemingen geleidelijk uit eigen besparingen, op gezonden financieelen grondslag. En zeker mag er met voldoening op gewezen worden, hoe hier in Nederland nog altijd vele in den vorm van persoonlijke ondernemingen gevoerde bedrijven een voorbeeld vormen voor beleidvolle praktische financieringskunst. Maar in die beperking van de mogeligkheid tot stichting van nieuwe ondernemingen schuilt nu ook de zwakke zijde van het systeem der samenvoeging van beide functies. De mogelijkheid tot het oprichten van nieuwe ondernemingen en ook — wat wellicht nog belangrijker is •— de mogelijkheid tot expansie van bestaande ondernemingen wordt ingeperkt tot aan de grens van de kapitaalkracht van de persoonlijke ondernemers. De ontwikkeling der voortbrenging wordt dus nu ook anderzijds aan banden gelegd. En dit nadeel overtreft de voordeelen der geleidelijke ontwikkeling van de maatschappelijke voortbrenging — nu in haar geheel beschouwd en niet t.o.v. de enkele bedrijfshuishouding — zoodra de vooruitgang der techniek een snellere ontwikkeling van de voortbrenging mogelijk maakt en dus ook het belang van de maatschappij gebiedt, dat van die mogelijkheid profijt wordt getrokken. Dan blijkt de spaarkracht van de persoonlijke ondernemers onvoldoende voor de financiering van de 13 vergroote productie. Dan blijken de mannen, die gereed staan, om de maatschappij als technische leiders der voortbrenging te dienen, daarin te worden verhinderd door het gemis van kapitaal, dat noodig is om de expansie van het maatschappelijke productie-apparaat te financieren. En dan komt de naamlooze vennootschap haar diensten aanbieden om de besparingen van andere klassen der bevolking, buiten de kringen der perssoonlijke ondernemers, in dienst te stellen van de productie. De scheiding tusschen bedrijfsleider en finan.cierder wordt voltrokken; de naamlooze vennootschap neemt, met in haar dienst den bekwamen „arbeider", niet-kapitalist, de leiding in de ontwikkeling van de maatschappelijke voortbrenging over uit de handen van den persoonleken ondernemer. Andere klassen van de bevolking — zoo zei ik — worden in de gelegenheid gesteld, om hun besparingen in dienst te stellen van de productie; ziedaar wel het belangrijkste voortgezette gevolg, dat de schepping der naamlooze vennootschap voor de voortbrenging heeft gehad en daarmede een der belangrykste elementen van de beteekenis, ivelke de naamlooze vennootschap als financieringsvorm voor de productie heeft. Terwijl vóór haar intreden in het bedr^fsleven de voortbrenging gefinancierd kan worden door de producenten zelf — aanvankelgk de kooplieden, later ook en in meerdere mate de industrieelen — d.w.z. door hen, die de rol van den Idas-sieken ondernemer vervullen, ontsluit de naamlooze vennootschap een geheele reeks van nieuwe bronnen, waaruit de productie het vermogen kan putten voor haar financiering. Met 14 behulp van de effectenmarkt schept zg een kring van kapitalisten, die bereid zijn om met hun besparingen aan de voortbrenging in handel en nijverheid deel te nemen. Deze doen dit op twee wijzen: als „ondernemende" kapitalisten, als aandeelhouders, en ook tegen vergoeding van een vast inkomen; we zien ze dan als obligatie-houders op de kapitaalmarkt verschijnen. Nu is klaarblijkelijk de eerste vorm van financiering in dit verband het belangrijkst, omdat hij 't is, die het waarlijk nieuwe element in de financiering der productie brengt. De geldleening — waarvan de obligatie de moderne vorm is •— was immers ook bekend voordat de naamlooze vennootschap bestond en deed ook reeds haar werk ten behoeve van de financiering der private voortbrenging, voordat de door de naamlooze vennootschap uitgegeven obligatie haar intrede deed op de kapitaalmarkt. Alvorens nu de beteekenis van het aandeel als financie-ringsvorm nader te beschouwen, loont het de moeite, na te gaan, waaraan het is toe te schrijven, dat ook de financiering bg wijze van geldleening een zooveel grooteren omvang heeft aangenomen sedert het instituut der naamlooze vennootschap op de kapitaalmarkt als geldnemer verschijnt. Hoe komt 't, dat, terwijl de geldleening in den gewonen vorm een zoo zelden voorkomende wijze van financiering is, wanneer de spaarder rechtstreeks, dus zonder tusschenkomst van het bankbedrijf, aan de financiering der voortbrenging deelneemt, — hoe komt 't, dat daartegenover de obligatie der naamlooze vennootschap een zoo gewild object van de kapitaalmarkt is? Hoe komt 't ook, dat diezelfde obligatie niet of slechts bij hooge uitzondering het financieringsmiddel was en is voor de persoonlijke onderneming, voor dat deel 15 der private productie, hetwelk niet in den vorm der naamlooze vennootschap wordt gefinancierd; terwijl toch de obligatie als vorm van financiering van de kapitaalbehoeftea der gemeenschap reeds sedert lang bekend was? Wat maakt de aantrekkelijkheid uit van de obligatie der naamlooze vennootschap voor den spaarder? By de beantwoording van deze vragen treft ons onmiddellijk, hoe vreemd in dit verband past de theorie van het beperkte risico als grondslag voor het bestaansrecht van de naamlooze vennootschap. Bij die opvatting heeft men het oog op het risico der aandeelhouders, die immers — in tegenstelling met den persoonlijken ondernemer — geen verder risico dragen dan hun aandeel in de naamlooze vennootschap. Het is duidelijk, dat de naamlooze vennootschap in dit opzicht voor den geldleener tegen vaste rente geen verbetering brengt; integendeel. Niet alleen geldt de overweging, dat het risico beperkt wordt tot de som, waarmede de spaarder aan de financiering der productie deelneemt, niet voor den obligatiehouder, omdat immers de geldleener nooit meer risico loopt dan voor de som van zijn leening, onverschillig of hij die verstrekt aan een naamlooze vennootschap of aan een persoonlijken ondernemer, maar klaarblgkelgk keert zich de beperking van het risico van den aandeelhouder, dat voor dezen als een voordeel gezien wordt, tegen den vorm der naamlooze vennootschap, zoodra we de belangen van den obligatiehouder in 't oog vatten. Diens belang is er klaarblijkelijk allerminst mee gediend, dat zgn coUega-finan-eierder, de aandeelhouder, straks het risico, waarop hij, de obligatiehouder, niet heeft gerekend toen hy een vaste rente bedong, op zijn schouders zal afwentelen! 16 De zaak is dus zoo, dat de spaarder, die een vast inkomen wenscht, aan het in den vorm der naamlooze vennootschap gefinancierde bedrijf leent niettegenstaande de juridische beperking van het risico, welke niet gevonden wordt b^j de persoonlijke onderneming. De oorzaak van dit merkwaardige verschijnsel moet alweer gezocht worden in de scheiding van het vermogen der bedrijfs-huishouding van dat der ondernemende financierders. Wel brengt die scheiding voor de laatsten een juridische beperking van het risico, maar ze maakt tevens mogelijk, dat er in het maatschappelijk verkeer allengs een norm, een standaard van risico wordt gevormd, gebaseerd op den aard van het bedrijf: een standaard, waaraan behoefte bestond voor de ondeskundige spaarders, die van buiten den kring van het bedrijfsleven daarbinnen werden getrokken om deel te nemen aan de financiering. Een standaard, die niet denkbaar was zonder de vermogensscheiding. In de persoonlijke onderneming immers is het risico, dat de geldleener loopt, niet alleen afhankelijk van het bedrijf, maar ook van de persoon van den eigenaar. Die tegenstelling tusschen de naamlooze vennootschap en de in anderen vorm gedreven onderneming groeit in belangrijkheid door de organen van toezicht in de naamlooze vennootschap en de publiciteit, welke gegeven wordt aan de uitkomsten van het bedrijf van die vennootschappen, welke een beroep op de publieke kapitaalmarkt doen. En om die ondernemingen gaat 't in dit verband. Zij zgn 't, die de beteekenis van de naamlooze vennootschap als vorm van financiering het duidelijkst aantoonen. De persoonlijke onderneming biedt slechts de gelegenheid tot deelneming aan haar financiering voor den spaarder, die de personen kent. Zij vindt ook nog gelegenheid, om den spaarder 17 tot financiering uit te lokken, indien zij voor hem in den vorm van een zakelijk onderpand het risico losmaakt van de personen der ondernemers. Maar om de groote massa der spaarders in beweging te brengen, om een kapitaalmarkt voor de schuldvorderingen te scheppen, was het noodig, dat die persoonlijke banden werden verbroken. Noodig was een wijze van financiering, welke den spaarder in de gelegenheid stelde, om met kennis van zaken te beslissen over de keuze van dat deel der productie, hetwelk hij door overdracht van zijn spaarpenningen wilde helpen financieren en waaruit hij zijn rente-inkomen wenschte te genieten. Die wijze van financering bracht de naamlooze vennootschap. Zij maakte het mogelijk, dat op de kaptaalmarkt — in 't bijzonder op de effectenmarkt, als onderdeel daarvan — niet de persoon van den geldnemer, maar het bedrijf en zijn risico's de keuze voor den spaarder bepaalde. En als gevolg daarvan zien wg in steeds grooteren omvang de spaarders deelnemen aan deze wijze van financiering, zg 't ook — maar dat is geheel in overeenstemming met de hiei' ontwikkelde theorie — dat zij een zeer merkbare voorkeur voor bepaalde groepen van bedrijven toonen, terwijl er andere bedrijfstakken zijn, waar de spaarder, die vaste rente zoekt, niet of slechts sporadisch voorkomt. Intusschen, al moge de naamlooze vennootschap een grootere beteekenis hebben erlangd, doordat zij de obligatie van het gebied der financiering van de gemeenschap naar dat van de private voortbrenging heeft overgebracht, toch ligt klaarblijkelijk haar primaire beteekenis op het gebied van de aandeeleri-financiering; in het aandeel vindt men de rechtstreeksche uitwerking van de vermogensscheiding en in de rol van het aandeel zal zich dus ook de beteekenis der naamlooze vennootschap het meest principieel afspiegelen. 18 Om nu goed in te zien, wat de vermogensscheiding in dit verband beteekent, doen we het best, de techniek der financiering eens nader te beschouwen, zoowel voor het geval van de persoonlijke onderneming als voor die, welke gedreven wordt in den vorm der naamlooze venootschap. Als de eerste, wanneer de eigen besparingen voor de financiering tekort schieten, wil komen tot vergrooting van haar „ondernemend" vermogen, dan moet zij komen tot den een of anderen vorm van pei'- soonlijke vennootschap. Grondslag daarvan zal z^n het vennootschappelijk contract, een persoonlijke verbintenis, waarvoor bekendheid met de personen noodig is, met bepaling van termgnen van terugbetaling en opzegging en met een regeling van de zeggenschap in de leiding, waarbij de commanditaire vennoot praktisch van elke zeggenschap is uitgesloten. Al deze eischen zgn er maar niet toevallig, omdat de wetten zulks noodig maken; ook zonder die wettelijke voorschriften ontkomt men niet aan deze eischen, welke immers voortspruiten uit het wezen der persoonlüke onderneming, waar het vermogen van het bedrijf is gebonden aan dat van zgn financierders. Twee hoogst belangrijke kenmerken treden hier nu naar voren: de persoonlijke deelneming aan de overeenkomst en de beperktheid van den duur der deelneming, beide onvermigdelijke uitvloeisels van de bedoelde gebondenheid. Laat ons de beteekenis van deze kenmerken nu eens nader beschouwen en de bezwaren, die ze meebrengen, in 't licht stellen; dan blijkt vanzelf uit de tegenstelling de beteekenis van de naamlooze vennootschap, die deze bezwaren niet kent. Beperktheid van den duur der deelneming. Ziehier een hoogst ernstig bezwaar voor het bedrijfsleven, een economiseh gevaar voor de goede en gezonde ontwikkeling der voortbrenging. Het 19 grootste deel van het vermogen, waarmede de bedryfshuishou-ding wordt gefinancierd, is permanent in het productie-proces noodig en het is dus noodzakelijk, dat de onderneming in hoofdzaak beschikt over vermogen, dat zij niet behoeft prijs te geven voordat de economische omstandigheden de voortzetting der productie niet meer wettigen. Behoudens enkele onbeteekenende uitzonderingen nu is de onderneming bestemd om niet meer te verdwijnen. Wel blijkt ze niet altijd haar taak in de maatschappelijke voortbrenging te kunnen vervullen, zoodat zij in den concurrentiestrijd ten onder gaat; maar opzet is dat niet. Hg, die een bedrijf sticht, heeft daarmede in 't algemeen de bedoeling, dat bedrijf tot in lengte van dagen in stand te doen blijven; en terecht, want verbreking van de continuïteit in de voortbrenging en in de productieverdeeling beteekent schade voor de gemeenschap en in de eerste plaats ook nadeel voor dengene, die eigenaar is van de onderneming. En wat is nu het gevolg van het tijdelijk karakter der deelneming in de persoonlijke vennootschap? De zaak wordt omgekeerd. Het vermogen komt niet — zooals noodig zou zijn en zooals ook bg den persoonleken ondernemer het geval is — aan den financierder terug op het oogenblik, dat het voor de financiering niet meer noodig is, d.i. dus eerst bg opheffing van het bedrijf, doch men wordt gedwongen tot opheffing van het bedrijf, omdat het vermogen niet langer beschikbaar is. De persoonlijke vennootschap verschaft aldus in 't algemeen een wankele basis voor de financiering der voortbrenging met grooter gevaren naarmate de productie meer duurzame productiemiddelen (gebouwen, werktuigen, enz.) vereischt. ik behoef nu niet meer uitvoerig de beteekenis toe te lichten, die de naamlooze vennootschap in dit opzicht heeft; 20 de naamlooze vennootschap, die immers voor goed beslag legt op het vermogen der spaarders-aandeelhouders en dat vermogen niet weer loslaat voordat ze er geen behoefte meer aan heeft. Men stelle zich slechts voor oogen de ontzaglgke ontwikkeling der bedrijven van den modernen tijd en men zal gemakkelijk kunnen begrepen, dat voor de financiering daarvan niet alleen noodig was de aantrekking van de besparingen van nieuwe groepen der bevolking, maar ook een steviger grondslag dan de persoonlijke vennootschap aan de spaarders kon verschaffen, een grondslag, die niet wegviel enkel en alleen door den wil van een der vennooten, noch door den dood. Ja, vooral ook de omstandigheid, dat de financiering van het productie-proces — en dus ook de bestaansmogelijkheid der onderneming — niet meer in gevaar gebracht wordt door de sterfelijkheid van de natuurlijke persoon des ondernemers, geeft aan de beteekenis der naamlooze vennootschap opnieuw een sterk relief. De nieuwe rechtsfiguur immers vervangt niet alleen voor de persoonlijke vennootschap den wankelen grondslag door een stevig fundament, maar zy neemt ook voor den enkelen persoonlijken ondernemer het gevaar weg van de oplossing van het bedrijf bü zijn dood door de dreigende onttrekking van het vermogen door een deel der erfgenamen. In dat opzicht is de taak der naamlooze vennootschap hier te lande in de laatste decennia allengs in beteekenis toegenomen. En waarlijk te betreuren is het, als de naamlooze vennootschap in de vervulling van deze hoogst nuttige en voor het economische leven noodzakelyke taak wordt belemmerd door wettelijke voorschriften of fiscale maatregelen. Het is waar, dat gedurende het leven van den eigenaar der eenmansvennoot-schap er economisch geen naamlooze vennootschap bestaat; 21 zelfs wil ik toegeven, dat die vennootschapsvorm in de familievennootschap nog niet tot volle ontwikkeling is gekomen. Maar daarmede zijn die juridische vormen niet veroordeeld. Ze zijn noodig ter voorbereiding van de economische constructie. Men kan nu eenmaal niet na zijn dood den juridischen vorm van de nalatenschap bepalen; het is dus onvermijdelijk, in de juridische constructie op de economische doelstelling vooruit te loopen. En daarom is het onjuist, het gebruik van den juridischen vorm der naamlooze vennootschap voor dit doel tegen te gaan; met dien vorm wordt immers de continuïteit der voortbrenging verzekerd en een gezonde ontwikkeling van de persoonlijke onderneming mogelijk gemaakt. Hierop moet met eenigen nadruk gewezen worden, nu het blijkt, dat er een neiging bestaat om de eenmans-vennootsehap en de famili-^- vennootschap als schadelijke uitwassen te beschouwen. H(4 tegendeel is waar. En hoogst bedenkelyk is 't dan ook — nog afgezien van de schade voor de rechtszekerheid —, wanneer wij onlangs een onzer rechtsprekende colleges de volgens alle regelen der kunst opgerichte en Koninklijk goedgekeurde naamlooze vennootschap als rechtens niet bestaande zien ter zijde schuiven, omdat dit college de instandhouding van het bedrijf na den dood van den eigenaar der aandeden niet als doelstelling voor de oprichting der vennootschap erkent. Vatten wij den draad van het betoog weder op, dan kunnen we dus vaststellen, dat het noodig was, wilde men de mogo-lijkheid voor deelneming aan de financiering van de voortbrenging voor de massa der spaarders scheppen, dezen de zekerheid te verschaffen, dat het bedrijf, aan hetwelk zy hun spaarpenningen toevertrouwden, niet straks te gronde zou gaa'i, doordat andere spaarders hun geld terugvroegen. De naam- 22 looze vennootschap verschafte den aandeelhouders die zeke;*- heid en zoo was een nieuwe grondslag gelegd voor de ontwikkeling der naamlooze vennootschap en daarmede ook voor de ontwikkeling der voortbrenging. Daarvoor was ook nog noodig de opheffing der persoonlijke deelneming, d.w.z. de deelneming door het individu in optima forma. Hoe ware het immers mogelgk, een groot aantal spaarders te doen deelnemen aan de financiering der productie, indien in wezen gehandhaafd zou bleven het karakter der persoonlijke deelneming, dat eigen is aan de persoonlyke vennootschap? — We weten, dat bij de naamlooze vennootschap die persoonlijke deelneming in waarheid volkomen is vervallen. Weliswaar wordt bij haar oprichting nog de vennootschapsakte gehandhaafd, die door of namens enkele oprichters wordt mede-onderteekend ; maar we weten ook, dat we hier met niets anders te doen hebben dan met een juridische formaliteit, een fictie. Nauwelüks is de formaliteit verricht, of er is vr^je toetreding van nieuwe vennooten zonder eenige formaliteit. Ieder wordt geacht met de toetreding de bepalingen der akte van vennootschap — inmiddels „statuten" geworden — te kennen en te onderschrijven. Men ziet nu aldus ook de mogelijkheid geopend worden tot toetreding van vennooten uit den breeden kring van spaarders, die zich thans vrgelijk op de kapitaalmarkt als financierders komen aanbieden. Zonder onderscheid van persoon. Niet de persoon, maar het aangevoerde vermogen alleen speelt een rol. Zoo zien we de scheiding van het vermogen zich niet alleen manifesteeren in de terugtreding van de persoon ten opzichte van het bedrgf, maar ook van de persoon ten aanzien van het vermogen. De financiering is met de invoering der naamlooze vennootschap volkomen onpersoonlijk gemaakt. 23 En de scheiding van het vermogen zet nog verder door en do«t steeds meer de beteekenis der naamlooze vennootschap groeien. Met behulp van de techniek der effectenmarkt maakt de naamlooze vennootschap het mogelijk, dat de spaarder, die oorspronkelgk haar productie-proces financierde, plaats maakt voor een ander. Op de effectenmarkt gaat het aandeel van hand tot hand. Dat beteekent voor de financeering der productie, dat de primaire spaarder — waaronder ik wensch te verstaan den spaarder, die zijn spaarpenningen aan de naamlooze vennootschap afstond — zijn taak overdraagt aan een ander. De spaarder, die, om welke reden ook, weer beschikking wil hebben over het vermogen, dat hij destijds aan de naamlooze vennootschap verschafte, wordt daartoe in staat gesteld door de plaatsvervanging op de kapitaalmarkt; en dit zonder dat het bedrijf zelf daarvan iets behoeft te ervaren. Deze moge- Iflkheid van onderlinge plaatsvervanging der spaarders heeft voor de ontwikkeling der naamlooze vennootschap en daarmede dus ook voor haar i'ol in de productie weder een groote beteekenis. In de eerste plaats, omdat de spaarder zich minder afhankelijk gevoelt van het wel en wee van de onderneming, aan welke hij zijn besparingen heeft overgedragen. Blijkt zij niet aan zijn verwachtingen te beantwoorden of niet meer te passen in het kader van zijn beleggingen of wel zijn de verwachtingen omtrent de toekomst bij hem minder hoog gespannen dan bij anderen, dan kan hij zich van het aandeel ontdoen. En in de tweede plaats heeft de mogelijkheid van plaatsvervanging voor den spaarder het groote voordeel, dat hij zich ook vrijer kan bewegen ten opzichte van zyn eigen omstandigheden. Ü4 Men behoeft de positie van den aandeelhouder in dit opzicht slechts vluchtig te vergelijken met die van van den persoonlijken ondernemer, om in te zien, hoe krachtige stimulans de hier bedoelde mogelijkheid van plaatsvervanging voor de ontwikkeling der naamlooze vennootschap is. De persoonlijke ondernemer is van stonde der stichting van zijn bedrijf af met heel zijn vermogen aan dat bedrijf gebonden, door alle perioden van op- en neergang heen. Zoodanig daaraan verbonden, dat hij, als zijn bedrijf bloeit, letterlijk gedwongen wordt om zijn inkomen aan te wenden tot financiering van de expansie; zoodanig ook verbonden, dat die band overgaat op zijn nakomelingen, die van vader op zoon gedwongen worden, om het bedrijf te blijven financieren. Men versta mij wel; ik erken opnieuw het nut, dat deze band voor de gezonde financiering van een deel der productie heeft gehad en ik wil zeker niet tegenover dit nut als een voordeel stellen de bewegingsvrijheid van den aandeelhouder. Maar wat ik wel wil betoogen is dit: met die bewegingsvrijheid in het vooruitzicht is de mogelijkheid tot deelneming aan de financiering der productie voor een veel grooteren kring van spaarders opengesteld. Met behulp van de effectenmarkt en met de mogelijkheid tot plaatsvervanging verbreekt nu ook de naamlooze vennootschap de banden der lokale kapitaalmarkt. Waar dit noodig is, wordt het internationale spaarderskorps gemobiliseerd voor de financeering van de productie. Ook dat beteekent economisch weder een belangrijke vooruitgang. De naamlooze vennootschap heeft met haar aandeden en obligatiën in het internationaal verkeer de theoretische hypothese der internationale uitwisseling van het kapitaal voor de vrije productie tot een stuk werkelijkheid gemaakt. 25 Aldus zien wg de beteekenis der naamlooze vennootschap in haar volmaakte ontplooiing, als vorm van financiering, die voor heel het maatschappeligk vermogen rechtstreekschen toegang geeft tot de voortbrenging. Zooals we eerst de naamlooze vennootschap de mogelijkheid hebben zien scheppen tot vrije ontplooiing van de productieve krachten in de personen van de technische leiders, zoo zien wij haar thans het kapitaal in beweging stellen, om, onafhankelyk van de persoon van den spaarder, de productie te dienen, het aldus mogelijk makend, dat door samenwerking van alle productieve krachten de hulpbronnen, die natuur en wetenschap te onzer beschikking hebben gesteld, in vollen omvang worden dienstbaar gemaakt aan onze welvaart. Het is naar myn meening in deze beide opzichten, dat de naamlooze vennootschap haar beteekenis voor het economische leven het sterkst doet spreken. Treden de hiervoren beschreven gevolgen van de scheiding van het vermogen voor eiken opmerkzamen beschouwer van het bedrijfsleven duidelijk aan den dag, manifesteert zich dus de beteekenis der naamlooze vennootschap te dien aanzien op onmiskenbare wyze, er is nog een ander hoogst belangrijk gevolg, dat minder opvallend is, ja dat zich eigenlijk slechts langs den weg der redeneering laat vaststellen. Ik heb daarom geaarzeld, 't hier bedoelde verschijnsel hedenavond te bespreken; gü verwacht immers van my geen zuiver theoretische beschouwingen. Doch ik acht het verschijnsel, waarop ik doel, zoo belangrijk, dat ik tenslotte gemeend heb, het niet onbesproken te mogen laten; tot dit besluit werd ik mede geleid door de overweging, dat het verschijnsel tot nu toe onopgemerkt is gebleven. 26 Ik wensch dus nog eenige oogenblikken Uw aandacht te vragen voor de beteekenis, die de naamlooze vennootschap heeft in haar demoeratiseerende en soeialiseerende werking ten aanzien van de ondernemerspremie. Laat ik ter geruststelling van hen, die met deze woorden in hun heiligste en veiligste gevoelens zouden worden geschokt — de naamlooze vennootschap geldt immers als een van de steunpilaren der privaat-kapitalistische voortbrenging — laat ik tot hun geruststelling zeggen, dat deze woorden met een korreltje zout moeten worden genuttigd en laat ik hun bfl voorbaat verzekeren, dat de naamlooze vennootschap van alle smetten van revolutionaire eigenschappen vrij blijft. Men weet, wat de economie onder de ondernemerspremie verstaat. Het is dat deel van het inkomen van den ondernemer — en de economie denkt dan daarbij aan den persoonlijken ondernemer — hetwelk overblijft na aftrek van de vergoeding, die den ondernemer toekomt of toevalt voor zijn persoonlijken ai'beid en voor de diensten van zijn kapitaal. Ik ben van oordeel, dat deze begripsbepaling theoretisch geen waarde heeft. jSiaar mijn inzicht is de ondernemerspremie het differentiaal-inkomen, dat ontstaat uit de voor een bepaald bedrijf in vergelijking met andere bedrijfshuishoudingen — meer in 't bijzonder de z.g. grensonderneming — geldende gunstiger voorwaarden, waaronder de voortbrenging geschiedt. Deze differentiaal-premie nu, welke opgebracht wordt door de consumenten, valt in de persoonlijke onderneming toe aan den eigenaar der onderneming. In de naamlooze vennootschap geschiedt dat ook, maar op een bijzondere wijze. Ze wordt gedreven naar het kapitaal, naar de ondernemende financierders, zoo men wil onder aftrek van de differentiaal-premie, welke 27 de bedrijfsleider geniet als premie voor zijn gekwalificeerden arbeid. En nu heeft de omstandigheid, dat de ondernemerspre-mie afvloeit naar het kapitaal, merkwaardige gevolgen. In de eerste plaats — en daarop doelde ik, toen ik sprak van den demoeratiseerenden invloed der naamlooze vennootschap — wordt nu de ondernemerspremie, die voorheen toeviel en in de persoonlijke ondernemingen nog steeds toevalt aan een betrekkelijk kleine groep van menschen, toegevoerd naar en verdeeld onder de massa der spaarders; ook de kleinste spaarder, voor zoover hij in staat is om als aandeelhouder deel te nemen aan de financiering der voortbrenging, krijgt daarvan een deel. Nochtans — ik zei U immers, dat de gebezigde uitdruldjing cum grano salis moest worden opgevat — beteekent dit, dat ze voorbehouden blijft aan hen, die genoeg inkomen genieten, om te kunnen sparen en in voldoende mate te kunnen sparen om als ondernemend financierder te kunnen fungeeren; en daarbij dus voor het grootste deel aan de kapitaalkrachtige spaarders. Maar de invloed der naamlooze vennootschap reikt verder. Men weet, dat het aandeel, dat hoogere dividenden afwerpt dan de algemeene rentevoet beloopt, een koers bedingt, boven pari, een koers, die in 't algemeen hooger is naarmate het dividend boven dien rentevoet stijgt. Dit wil zeggen, dat de kooper van een aandeel in dien hoogeren koers betaalt de opbrengst van de in de toekomst te verwachten ondernemerspremie. En dit beteekent dus, dat de differentiaal-premie voor hem in werkelijkheid verdwijnt en dat z^n inkomen wordt teruggebracht of althans de tendens heeft te woi'den neergedrukt tot op de hoogte van den algemeenen rentevoet, d.i. de rentevoet van de obligatie met vaste en zekere inkomsten. 28 Men zal opmerken, dat dan toch de vroegere eigenaar van het aandeel de ondernemerspremie in gekapitaliseerden vorm ontvangt. Volkomen juist; dat gedeelte van de ondernemerspremie, hetwelk genoten wordt, omdat men eerder dan in andere bedrijven of bedrijfstakken de gunstige voorwaarden voor de onderneming schept — ik ben gewoon, te spreken van de voor-sprongspremie — dat deel valt toe aan den bezitter van het aandeel in den vorm van koersstijging. Maar het blijvende deel van de ondernemerspremie, het deel dat niet wordt af geslepen, omdat men bij voortduring onder gunstiger voorwaarden produceert dan andere ondernemingen, het blijvende deel schept op den duur voor den aandeelhouder geen voordeel boven den algemeenen rentevoet. Men begrijpe dit merkwaardige verschijnsel goed. Terwijl het bedrijf voortdurend een premie opbrengt, maakt de aandeelhouder slechts de normale rente. Dit beteekent, dat de z.g. ondernemerspremie van het bedrjjf vervloeit over het geheele kapitaal, dat in de maatschappelijke productie wordt aangewend. — Het voordeel blijft dus toevloeien aan het kapitaal. In zooverre schijnt het dus wel heel stoutmoedig, te spreken van een socialisatie dier premie; inderdaad kan in de privaat-kapitalistische maatschappij niet gedacht worden aan een socialisatie in den strengen zin van het woord. Maar wel in dezen zin, dat nu het voordeel, dat plaatselijk in een onderneming wordt verworven, door de afvloeiing, op de wijze als ik heb geschetst, aan het geheele maatschappelijke kapitaal ten goede komt. Het zou vajj te ver voeren, indien ik de uiteindelijk© beteekenis van dit verschijnsel voor de voortbrenging en voor de behoeftebevrediging zou willen onderzoeken. Maar ik meen, dat het reeds voldoende is voor dezen avond, indien ik Uw 29 aandacht op het verschijnsel heb gevestigd en daarmede licht heb geworpen op deze tot nu toe niet beschouwde zyde van de economische beteekenis der naamlooze vennootschap. Hoe men ook moge denken over de organisatie van de voortbrenging in onze huidige privaat-kapitalistische maatschappij, voor een ieder moet het belangryk zijn, te constateeren, dat de naamlooze vennootschap medewerkt aan een vervlakking van de verdeeling der inkomens, met behoud van den prikkel van het plaatselijke voordeel der private onderneming. Vatten we het voorgaande samen, dan blijkt dus de naamlooze vennootschap als vorm van financiering der voortbrenging niet alleen de ondernemers-functie op doelmatige wijze te ontleden — doelmatig, omdat daardoor zoowel de technische leiding der voortbrenging als de kapitaalvorming ten dienste van de productie op een in de persoonlijke onderneming ongekende wijze kan worden verbeterd —, maar bovendien de voordeden, welke zonder haar gemonopoliseerd worden voor de betreldïelijk kleine groep van persoonlijke ondernemers, aau de geheele maatschappij doet ten goede komen. Zoo zie ik dus de economische beteekenis van de naamlooze vennootschap. Men zal wellicht verwacht hebben, dat ik bjj de behandeling van mgn onderwerp ook aandacht zou hebben geschonken aan de beteekenis van de naamlooze vennootschap in verband met de belastingen. Ik heb dat met opzet niet gedaan. Want, dat de naamlooze vennootschap een zeer gewild belastingobject is, doet toch, goed gezien, niets af of toe aan haar economische beteekenis. In dezen kring zal ik wel niet uitvoerig behoeven te 30 betoogen, dat de bijzondere belastingen, welke het inkomen uit en zelfs het vermogen der naamlooze vennootschap treffen, slechts dan een factor zouden zijn voor de bepaling van de be-teekenis der naamlooze vennootschap, indien zij inkomstenbronnen aanboorden, welke anders niet zouden worden bereikt. Dit nu is voor ons land slechts in zeer geringe mate het geval. En daarom zou er eerder aanleiding zijn om te onderzoeken, welke beteekenis, omgekeerd, die bijzondere belastingen hebben voor dfc ontwikkeling der naamlooze vennootschap. Die vraag ligt echter buiten het bestek van mijn voordracht en ik volsta dus met de opmerking, dat die bijzondere belastingen op een zoo nuttige figuur, als de naamlooze vennootschap is gebleken te zijn, in beginsel te veroordeelen zijn als even zoovele belemmeringen van het gebruik van die figuur; belemmeringen, die even nadeelig zijn voor het economische leven als elke andere belasting, welke de productie en de productiemiddelen treft. Ik nader het eind van mijn beschouwingen. Maar ik zou toch mijn voordracht niet durven besluiten, zonder met een enkel woord te hebben gesproken over de beteekenis van de naamlooze vennootschap in verband met de beperking der aansprakelijkheid. Wel heb ik dit onderwerp aangeroerd, bij de bespreking der obligatiën, maar dat geschiedde slechts terloops. En men verwacht natuurlijk van ieder, die iets meent te zeggen te hebben over de beteekenis der naamlooze vennootschap, dat hij daarbij toch meer dan vluchtige aandacht schenkt aan het klassieke element in de appreciatie van de naamlooze vennootschap, de beperking van het risico voor haar deelhebbers. Ik heb U intusschen er reeds op voorbereid, dat ik aan dit element minder beteekenis toeken dan men gewoon is te doen. 31 Ja, om 't meer nauwkeuriger te zeggen, ik meen, dat de opvatting, als zou de beteekenis der naamlooze vennootschap op die risico-beperking zijn gegrondvest, niet veel anders is dan een vergissing. Ik wees er reeds hiervoren op, hoe bij de obligatie het voordeel van de risico-beperking voor de aandeelhouders zich tegen de naamlooze vennootschap keert, indien zij haar geldmiddelen moet verkrijgen van die spaarders, die ze haar bij wijze van geldleening toevoeren; en dat dan ook de obligatie haar rol in de financiering der naamlooze vennootschap speelt desondanks. Wat wij nu vroeger gezien hebben ten aanzien van de obligatie, geldt blijkbaar in 't algemeen. Risicobeperking kan slechts een factor zijn voor de bepaling van de beteekenis van een middel, dat gebruikt wordt in de voortbrenging, indien het risico van het bedryf met dat middel wordt verkleind. Zoo is de brandweer in onze goede stad in waarheid een middel om ons risico te beperken, omdat we daarmede den brand eerder blusschen, dus uitbreiding van de schade of zelfs de ge-heele schade voorkomen. Maar, evenmin als we er aan zouden denken, te spreken van een vermindering van brandrisico, indien de brandweer het zich tot taak rekende, de brandende voorwerpen uit onze woning zorgvuldig over te brengen in de woning van een ander, evenmin vermindert het risico van het bedrgf, als de aandeelhouder de nadeelige gevolgen van een ondoelmatige onderneming op de schouders van anderen afwentelt. En dat is toch in wezen het voordeel, dat men op het oog heeft, als men van de risico-beperking spreekt. Want de risico-beperking wordt eerst effectief op het oogenblik, dat de geleden verliezen de som van het aandeelenkapitaal overtreffen. Het kan klaarblykelflk geen voordeel zgn, indien de aandeel- 32 houders, de ondernemende financierders, die bij gunstig gevolg de ondernemerspremie tot zich nemen, de kwade kansen voor een deel afschuiven op obligatiehouders en leveranciers. De juridische mogelijkheid, welke daartoe bestaat, is veeleer een nadeelig element in de beteekenis der naamlooze vennootschap. Men kan zeggen, dat de naamlooze vennootschap haar bestaansgrond niet kan vinden in die mogelijkheid, omdat zij zich dan ook in 't algemeen den weg zou zien afgesneden om anders dan in den vorm van haar aandeelenkapitaal de middelen voor haar financiering te verwerven. Het zou immers irrationeel zgn, haar krediet te verleenen. Natuurlijk, vergissingen en teleurstellingen komen voor en zoo wordt ook menigmaal de schuldeischer dupe van een vergissing hy het ondernemen. Maar klaarblijkelyk is daarmede niet een stelsel geschapen en we zien dan ook, dat de obligatie slechts een door de spaarders aanvaarde vorm van financiering is voor die naamlooze vennootschappen, waarbij de aard van het bedrijf de mogelijkheid van een teleurstelling tot een redelijk minimum terugbrengt. Neen, de naamlooze vennootschap bestaat niet op grond van een negatieve verdienste, van een economisch irrationeele verschuiving van lasten van de ondernemende financierders naar anderen. Zij ontleent haar recht van bestaan aan de positieve diensten, welke zij aan de maatschappelijke voortbrenging bewijst, doordat zij haar technische leiding vrü maakt van de taak der financiering, doordat zg de kapitaalmarkt, het corps der spaarders, den directen toegang tot de financiering der productie heeft geopend en doordat zij de ondernemerspremie, gevormd in de private onderneming, doet vervloeien over het geheele maatschappelijk kapitaal. M-t 00097 |
Evaluatie |
|
|
|
B |
|
C |
|
D |
|
F |
|
H |
|
K |
|
M |
|
N |
|
O |
|
P |
|
V |
|
|
|