NIVRAHA413_00065 |
Vorige | 65 van 308 | Volgende |
|
klein (250x250 max)
gemiddeld (500x500 max)
groot
Extra Large
groot ( > 500x500)
Hoge Resolutie
Allen (PDF)
|
Deze pagina
Allen
|
61 de zeldzame, niet vermeerderbare goederen geldt een andere wet: zij zijn meer waard dan het arbeidsoffer zou doen verwachten en hun waarde wordt bepaald door hun nuttigheid en hun zeldzaamheid. De arbeidskosten hebben hierop geen invloed. Hier hebben wij nu zulk een verkeerd voorbeeld van twee waardetheorieën, die elk slechts voor een deel der goederen geldigheid zouden hebben. Er zijn aanwijzingen, dat de leer van Ricardo met betrekking Aan de tot die marktartikelen onmogelijk juist kan zijn. Wanneer wij ^•'''"d^kosten ^ ' ; ' heeft Kicardo ons in twee goedereneenheden evenveel arbeid denken, doch zeif voor zijn verschil in kapitaalkosten, dan zou men evengoed van een rela- '^^^'„°'^' tieve kapitaalkosten-waardeleer kunnen spreken. Waarom het juist de arbeid moet zijn en het kapitaaloffer niet, weet Ricardo ons niet te zeggen. Gelijk al werd opgemerkt, moet van een kostwaardeleer worden verlangd, dat zij strikt zich houdt aan een causale verklaring van de objectieve ruilwaarde. Dat doet Ricardo echter niet, omdat hij inzag, dat hij langs de weg van de kosten (arbeid) alléén er niet kwam. Wij zagen reeds, dat hij de monopoliegoederen uitzonderde, hetgeen hij vergoelijkte met te zeggen, dat die van weinig betekenis waren, bv. zeldzame munten, oude wijnen, beelden van beroemde meesters. Hij vergat hier, dat ook de grond in een ontwikkelde maatschappij tot die zeldzame goederen behoort, die maar niet zo te vermeerderen zijn! Maar afgezien van dit bezwaar en ons bepalende tot die marktartikelen, zien wij, dat Ricardo aan zijn arbeidswaardeverklaring niet genoeg heeft en op een ogenblik tot een heel ander beginsel overgaat. Dat beginsel is de nuttigheid der dingen en de op die nuttigheid steunende vraag. Wanneer alles causaal afhing van de arbeid, dan zou een beroep op de nuttigheid en op de vraag voor de verklaring, hoe ruilwaarde ontstaat en wat haar hoogte bepaalt, volkomen onnodig en zelfs verwarrend wezen. Oorzaak is oorzaak! Maar Ricardo zegt al in het begin van zijn boek: „Wanneer een waar op geen wijze nuttig ware, — met andere woorden, wanneer zij op geen manier zou kunnen bijdragen tot iemands genot, — zo zou zij verstoken blijven van ruilwaarde, hoe zeldzaam zij ook mocht zijn en hoeveel arbeid nodig zou wezen om die waar te verschaffen." Nuttigheid is een eis, die Ricardo stelt voor alle goederen, óók voor de marktwaren. En nu het punt van die arbeid onder de minst gunstige
Beschrijving voorwerp
Titel | Grondbeginselen der economie |
Auteur | Bordewijk, H.W.C. |
Jaartal | 1937 |
Collectienaam | NIVRA Historisch Archief, UBVU gedigitaliseerd |
PPN | 344557677 |
Toegangsgegevens (URL) | http://imagebase.ubvu.vu.nl/getobj.php?ppn=344557677 |
Signatuur origineel | NIVRAHA413 |
Evaluatie |
Beschrijving
Titel | NIVRAHA413_00065 |
Transcript | 61 de zeldzame, niet vermeerderbare goederen geldt een andere wet: zij zijn meer waard dan het arbeidsoffer zou doen verwachten en hun waarde wordt bepaald door hun nuttigheid en hun zeldzaamheid. De arbeidskosten hebben hierop geen invloed. Hier hebben wij nu zulk een verkeerd voorbeeld van twee waardetheorieën, die elk slechts voor een deel der goederen geldigheid zouden hebben. Er zijn aanwijzingen, dat de leer van Ricardo met betrekking Aan de tot die marktartikelen onmogelijk juist kan zijn. Wanneer wij ^•'''"d^kosten ^ ' ; ' heeft Kicardo ons in twee goedereneenheden evenveel arbeid denken, doch zeif voor zijn verschil in kapitaalkosten, dan zou men evengoed van een rela- '^^^'„°'^' tieve kapitaalkosten-waardeleer kunnen spreken. Waarom het juist de arbeid moet zijn en het kapitaaloffer niet, weet Ricardo ons niet te zeggen. Gelijk al werd opgemerkt, moet van een kostwaardeleer worden verlangd, dat zij strikt zich houdt aan een causale verklaring van de objectieve ruilwaarde. Dat doet Ricardo echter niet, omdat hij inzag, dat hij langs de weg van de kosten (arbeid) alléén er niet kwam. Wij zagen reeds, dat hij de monopoliegoederen uitzonderde, hetgeen hij vergoelijkte met te zeggen, dat die van weinig betekenis waren, bv. zeldzame munten, oude wijnen, beelden van beroemde meesters. Hij vergat hier, dat ook de grond in een ontwikkelde maatschappij tot die zeldzame goederen behoort, die maar niet zo te vermeerderen zijn! Maar afgezien van dit bezwaar en ons bepalende tot die marktartikelen, zien wij, dat Ricardo aan zijn arbeidswaardeverklaring niet genoeg heeft en op een ogenblik tot een heel ander beginsel overgaat. Dat beginsel is de nuttigheid der dingen en de op die nuttigheid steunende vraag. Wanneer alles causaal afhing van de arbeid, dan zou een beroep op de nuttigheid en op de vraag voor de verklaring, hoe ruilwaarde ontstaat en wat haar hoogte bepaalt, volkomen onnodig en zelfs verwarrend wezen. Oorzaak is oorzaak! Maar Ricardo zegt al in het begin van zijn boek: „Wanneer een waar op geen wijze nuttig ware, — met andere woorden, wanneer zij op geen manier zou kunnen bijdragen tot iemands genot, — zo zou zij verstoken blijven van ruilwaarde, hoe zeldzaam zij ook mocht zijn en hoeveel arbeid nodig zou wezen om die waar te verschaffen." Nuttigheid is een eis, die Ricardo stelt voor alle goederen, óók voor de marktwaren. En nu het punt van die arbeid onder de minst gunstige |
Tags
Toelichtingen
Geef een Toelichting voor NIVRAHA413_00065