NIVRAHA413_00178 |
Vorige | 178 van 308 | Volgende |
|
klein (250x250 max)
gemiddeld (500x500 max)
groot
Extra Large
groot ( > 500x500)
Hoge Resolutie
Allen (PDF)
|
Deze pagina
Allen
|
174 Kern van waarheid, doch geen evenredigheid. De waardeleer heldert alles reeds op: er is geen plaats voor een aparte quantiteits-theorie. Het goud-vooroordeel. Er is veel waars in de quantiteitstheorie van het geld, die trouwens voor de toeneming en afneming van elke voorraad goederen geldt. Tot hoe laag peil van koopkracht is niet in Duitsland in 1922 en 1923 de Mark gezonken ten gevolge van de roekeloze aanmaak van papieren geld, de beruchte inflatie ! De waarneming is dus juist, maar op zichzelf niets nieuws en niets, wat alleen voor het geld waar zou zijn. Echter is de beweerde evenredigheid tussen toeneming van de geldvoorraad en de stijging van het prijspeil of, wat hetzelfde is, de omgekeerde evenredigheid tussen die toeneming en de waarde van het geld, niet aanwezig. Men kan niet zeggen: laat het geld toe-of afnemen in quantiteit, en tevens de maatschappelijke behoefte dezelfde blijven. Want deze laatste wordt beïnvloed door de verandering in de geldhoeveelheid. Er zijn hiervoor verschillende redenen, waarvan alleen deze wordt genoemd: stel een verdubbeling van het prijzenpeil ging een ogenblik samen met verdubbeling van het geld, dan zou dit snel veranderen, daar hogere prijzen steeds enige meerdere behoefte aan geld doen ontstaan. Ieder loopt dan met meer geld in zijn zak. Maar dan stijgt door die meerdere behoefte aan geld bij hogere prijzen weer enigermate de waarde van het geld zelf. Kreeg dus Ricardo met zijn evenredigheid een ogenblik gelijk, zo zou de geldbehoefte uit de genoemde oorzaak wel zorgen, dat de geldswaarde iets steeg en dus het prijspeil beneden de evenredigheid zakte! Zo blijft van deze leer alleen over, dat veranderingen in de geldvoorraad de strekking hebben, de geldwaarde zelf te wijzigen, bij toeneming te doen dalen, bij afneming te doen stijgen. En dit is niets bijzonders, daar de moderne waardeleer dit onderdeel der waardeverklaring met betrekking tot alle goederen heeft ontwikkeld. Er is voor een aparte quantiteitsleer met betrekking tot het geld in de moderne economie dan ook geen plaats. De tijd is niet rijp voor een zuivere toepassing van het a-metallisme of een a-metallistische standaard. De meeste mensen zien, vooral in een moeilijke tijd, in het goud een soort van rots, een laatste toevlucht te midden van de woeste golven, die zoveel waarde meeslepen naar de diepte. Het goud geeft dan een gevoel van veiligheid. Toch is deze zienswijs der massa Zeer verouderd. Want het gaat bij de keus van een standaard altijd om waardevastheid, en deze hebben zomin het enkele zilver als het enkele goud alsook een combinatie van beide in
Beschrijving voorwerp
Titel | Grondbeginselen der economie |
Auteur | Bordewijk, H.W.C. |
Jaartal | 1937 |
Collectienaam | NIVRA Historisch Archief, UBVU gedigitaliseerd |
PPN | 344557677 |
Toegangsgegevens (URL) | http://imagebase.ubvu.vu.nl/getobj.php?ppn=344557677 |
Signatuur origineel | NIVRAHA413 |
Evaluatie |
Beschrijving
Titel | NIVRAHA413_00178 |
Transcript | 174 Kern van waarheid, doch geen evenredigheid. De waardeleer heldert alles reeds op: er is geen plaats voor een aparte quantiteits-theorie. Het goud-vooroordeel. Er is veel waars in de quantiteitstheorie van het geld, die trouwens voor de toeneming en afneming van elke voorraad goederen geldt. Tot hoe laag peil van koopkracht is niet in Duitsland in 1922 en 1923 de Mark gezonken ten gevolge van de roekeloze aanmaak van papieren geld, de beruchte inflatie ! De waarneming is dus juist, maar op zichzelf niets nieuws en niets, wat alleen voor het geld waar zou zijn. Echter is de beweerde evenredigheid tussen toeneming van de geldvoorraad en de stijging van het prijspeil of, wat hetzelfde is, de omgekeerde evenredigheid tussen die toeneming en de waarde van het geld, niet aanwezig. Men kan niet zeggen: laat het geld toe-of afnemen in quantiteit, en tevens de maatschappelijke behoefte dezelfde blijven. Want deze laatste wordt beïnvloed door de verandering in de geldhoeveelheid. Er zijn hiervoor verschillende redenen, waarvan alleen deze wordt genoemd: stel een verdubbeling van het prijzenpeil ging een ogenblik samen met verdubbeling van het geld, dan zou dit snel veranderen, daar hogere prijzen steeds enige meerdere behoefte aan geld doen ontstaan. Ieder loopt dan met meer geld in zijn zak. Maar dan stijgt door die meerdere behoefte aan geld bij hogere prijzen weer enigermate de waarde van het geld zelf. Kreeg dus Ricardo met zijn evenredigheid een ogenblik gelijk, zo zou de geldbehoefte uit de genoemde oorzaak wel zorgen, dat de geldswaarde iets steeg en dus het prijspeil beneden de evenredigheid zakte! Zo blijft van deze leer alleen over, dat veranderingen in de geldvoorraad de strekking hebben, de geldwaarde zelf te wijzigen, bij toeneming te doen dalen, bij afneming te doen stijgen. En dit is niets bijzonders, daar de moderne waardeleer dit onderdeel der waardeverklaring met betrekking tot alle goederen heeft ontwikkeld. Er is voor een aparte quantiteitsleer met betrekking tot het geld in de moderne economie dan ook geen plaats. De tijd is niet rijp voor een zuivere toepassing van het a-metallisme of een a-metallistische standaard. De meeste mensen zien, vooral in een moeilijke tijd, in het goud een soort van rots, een laatste toevlucht te midden van de woeste golven, die zoveel waarde meeslepen naar de diepte. Het goud geeft dan een gevoel van veiligheid. Toch is deze zienswijs der massa Zeer verouderd. Want het gaat bij de keus van een standaard altijd om waardevastheid, en deze hebben zomin het enkele zilver als het enkele goud alsook een combinatie van beide in |
Tags
Toelichtingen
Geef een Toelichting voor NIVRAHA413_00178