Leerboek der accountancy : handleiding ten dienste van accountants en assistent-accountants, directeuren en commissarissen van naamlooze vennootschappen, kooplieden, bankiers en industrieelen
167
OPGAVE No. 48.
De Heer C. van den Broek, fabrikant in witte ondergoederen,
vraagt bij zijnen Bankier, bij wien hij een crediet heeft van
ƒ 15.000,— verhooging van dit crediet aan tot ƒ 25.000,—.
Hij legt daarbij over de volgende Balansen en Winstrekeningen
over de jaren 1906—1910.
Tevens geeft hij aan den Bankier de volgende schriftelijke uiteenzetting
teneinde zijne crediet-aanvrage te motiveeren:
„Mijn voorraad geconfectioneerde goederen is te klein om de
verkochte goederen op tijd te kunnen leveren. Daardoor ontgaan
mij verschillende belangrijke orders. Indien deze voorraad circa
ƒ 10.000,— hooger is, dan geloof ik zeker een verkoop van
ƒ 125.000,— te kunnen maken.
Op dezen verkoop zal volgens mijne berekening een bruto winst
worden gemaakt van ƒ 56.000,—
waarvan zal afgaan voor arbeidslonen
ƒ 13.000,—
Salarissen, diverse Fabrieks- en Kan-toor-
onkosten en afschrijvingen . . „ 13.500,—
Reiskosten, Reclame, vrachten enz. „ 14.500,—
„ 41.000,—
zoodat een netto-winst zou overblijven van . . . . ƒ 15.000,—
De bankier draagt U op een onderzoek in te stellen. Hij wenscht
van U te weten of naar Uwe meening het crediet kan worden
verleend.
Als onderpand heeft de bankier een crediethypotheek van
ƒ 15.000,— en incassowissels.
Het bedrag aan incassowissels is altijd circa ƒ 5000,—.
Borgstelling kan de fabrikant niet geven.
Bij Uw onderzoek blijkt het volgende:
De administratie wordt door U gecontroleerd en volkomen in
orde bevonden.
Het Gebouw is indertijd gekocht voor ƒ 30.000,— waarop
jaarlijks ƒ 500,— is afgeschreven. In enkele jaren werd bijgeboekt
voor verbouwing in totaal ƒ2612,29.
Het Gebouw is belast met een eerste hypotheek, oorspronkelijk
167
OPGAVE No. 48.
De Heer C. van den Broek, fabrikant in witte ondergoederen,
vraagt bij zijnen Bankier, bij wien hij een crediet heeft van
ƒ 15.000,— verhooging van dit crediet aan tot ƒ 25.000,—.
Hij legt daarbij over de volgende Balansen en Winstrekeningen
over de jaren 1906—1910.
Tevens geeft hij aan den Bankier de volgende schriftelijke uiteenzetting
teneinde zijne crediet-aanvrage te motiveeren:
„Mijn voorraad geconfectioneerde goederen is te klein om de
verkochte goederen op tijd te kunnen leveren. Daardoor ontgaan
mij verschillende belangrijke orders. Indien deze voorraad circa
ƒ 10.000,— hooger is, dan geloof ik zeker een verkoop van
ƒ 125.000,— te kunnen maken.
Op dezen verkoop zal volgens mijne berekening een bruto winst
worden gemaakt van ƒ 56.000,—
waarvan zal afgaan voor arbeidslonen
ƒ 13.000,—
Salarissen, diverse Fabrieks- en Kan-toor-
onkosten en afschrijvingen . . „ 13.500,—
Reiskosten, Reclame, vrachten enz. „ 14.500,—
„ 41.000,—
zoodat een netto-winst zou overblijven van . . . . ƒ 15.000,—
De bankier draagt U op een onderzoek in te stellen. Hij wenscht
van U te weten of naar Uwe meening het crediet kan worden
verleend.
Als onderpand heeft de bankier een crediethypotheek van
ƒ 15.000,— en incassowissels.
Het bedrag aan incassowissels is altijd circa ƒ 5000,—.
Borgstelling kan de fabrikant niet geven.
Bij Uw onderzoek blijkt het volgende:
De administratie wordt door U gecontroleerd en volkomen in
orde bevonden.
Het Gebouw is indertijd gekocht voor ƒ 30.000,— waarop
jaarlijks ƒ 500,— is afgeschreven. In enkele jaren werd bijgeboekt
voor verbouwing in totaal ƒ2612,29.
Het Gebouw is belast met een eerste hypotheek, oorspronkelijk