|
klein (250x250 max)
gemiddeld (500x500 max)
groot
Extra Large
groot ( > 500x500)
Hoge Resolutie
|
|
1 NEDERLANDSCH INSTITUUT VOOR EFFICIENCY AMSTERDAM BUREAU: WILLEM WITSENPLEIN 6, S-GRAVENHAGE TELEFOON 774520 DOELMATIGHEID IN MODERNE WONINGBOUW EN BESTAANDE VOORSCHRIFTEN EN BOUWGEWOONTEN DOOR Ir. W. VAN TYEN Decimaal-nummer 711.1 : 728 650.1 EFFICIENCY-DAGEN NOVEMBER 1935 Publicatie No. 123 „1935.11" J . MUUSSES — UITGEVER — PURMEREND i^oor-idens laten luxe ST iven. zelf Ddel- Telefoon 33.656. SEL. Arts, Telefoon 11.66.19. _ / - C //ye / ^ DOELMATIGHEID IN MODERNE WONINGBOUW EN BESTAANDE VOORSCHRIFTEN EN BOUWGEWOONTEN door Ir. W. VAN TIJEN. •o a• J. MUUSSES — UITGEVER — PURMEREND E> HO a. I pla lirij we nin gei 0V( b. inc Wc va Ier w; he be is DOELMATIGHEID IN MODERNE WONINGBOUW EN BESTAANDE VOORSCHRIFTEN EN BOUWGEWOONTEN door Ir. W. VAN TIJEN. HOOFDSTUK I. INLEIDING. a. Doelmatigheid. Het woord „doelmatigheid" werd voor de titel gekozen in plaats van „Efficiency", waarmede het instituut zijn doelstelling aangeeft, omdat het in kernachtig Nederlands zo volkomen weergeeft datgene, waarnaar allereerst bij het ontwerpen van woningen moet worden gestreefd, n.l. dat de maat die in alle dingen wordt betracht en die aan alle onderdeelen wordt gegeven, in overeenstemming zij met het doel, dat met de voorziening of het onderdeel in kwestie wordt beoogd: doel-matig. b. Menswaardigheid. Een woning is nooit doelmatig, wanneer zij niet zowel sociaal als individueel volkomen menswaardig is. Doelmatigheid en menswaardigheid zijn als begrip parallel en met het begrip welstand valt hier geen scheiding te maken. Wel zijn er enorme verschillen, maar deze behooren alleen het wezenlijke te betreffen; dat wat in het wezen van de bewoners gegrondvest is. (Doelmatigheid is niet hetzelfde voor een musicus en voor een timmerman, beide even menswaardige beroepen.) Doelmatige onderscheiding is daarom alleen te maken in het wezenlijke. 4 c. Het wezenlijke. Wat wezenlijk is, is voor ieder mens en iedere tijd verschillend. Voor de 18-eeuwse koopman was het, het door zijn woning opzettelijk uitdrukking geven aan zijn welstand, even wezenlijk, als dit voor ons een gebrek aan goede smaak is. Wezenlijk voor ons, omdat het de voorwaarde van het voortbestaan van onze beschaving betreft, is het voorkomen van de verarming, die voor de west-europese volken t.g.v. het verlies van hun bevoorrechte positie dreigt. d. Techniek. Die verarming te voorkomen, is mogelijk door ons maatschappelijk kunnen, door onze techniek (het Griekse „Technein" betekent ,,kunnen"). Deze techniek dan niet alleen beperkt tot de m a c h i n a l e zijde daarvan, maar evenzeer en vooral omvattend onze hedendaagse hygiëne, ons sociaal inzicht, onze medise, psychologische en psychotechnische kennis, onze paedagogie, onze stedenbouw, ons wis- en natuurkundig inzicht en het filosofisch begrip, dat dit alles doordringt en overspant. Een technische, d.w.z. een deskundige behandeling, betekent altijd ordening en vereenvoudiging. Wezenlijke doelmatigheid is in onze tijd daarom allereerst technische ordening en vereenvoudiging. Met een dergelijke eenvoud als werkprincipe behoeven wij geen enkele versoberingsnoodzaak te vrezen, omdat elke vorm van menswaardigheid in eenvoud bereikbaar is. Want het principe van de eenvoud is onuitputtelijk. e. Doelmatigheid en economie. In het bovenstaande ligt feitelijk opgesloten, dat oplossingen, die in de bedoelde zin doelmatig zijn, ook de meest economische zullen zijn. Economie toch is niets anders dan sociale doelmatigheid en 5 het is duidelijk, dat wat in een gezonde maatschappij sociaal doelmatig is, het ook individueel zal zijn. Daarom wordt opzettelijk niet gesproken van volks- oï arbeiderswoningbouw. Doelmatig wonen is maar in zeer beperkte zin een kwestie van materiële welstand. Zeer grote materiële welstand zal doelmatigheid bij het wonen vaak meer belemmeren dan bevorderen. Geringe materiële welstand daarentegen behoeft nauwelijks ooit een beletsel voor doelmatigheid te zijn. Er zijn op stoffelijk zeer primitieve basis prachtige gave woon-cultures bekend (Japan, Bali), die aan de menswaardigheid in geen enkel opzicht te kort doen. Voor zulk menswaardig wonen op eenvoudige stoffelijke basis is echter een sociaal milieu van grote gaafheid en evenwichtigheid nodig. ƒ. Doelmatigheid en de tegenwoordige maatschappelijke omstandigheden. Wanneer zich echter maatschappelijk grote omzettingen voltrekken, kan het oog op woningbouwgebied incidenteel doelmatig zijn, om af te wijken, van wat men in het algemeen als zodanig zou willen kwalificeren. Men zal b.v. in een periode van verarming gedwongen worden, woningen te laten staan, die juist met het oog op deze verarming feitelijk behoorden te worden afgebroken. Bij het scheppen van nieuwe woningen, die zich bij de veranderde omstandigheden aanpassen, zij men echter uitermate voorzichtig. g. Lange levensduur van een woning. Een woning onderscheidt zich n.l. van bijna elk ander maatschappelijk product door zijn buitengewoon lange levensduur. Wanneer men bedenkt, dat de levensduur van het merendeel onzer volkswoningen gemakkelijk de periode van voor 1848 tot heden (dat is de gehele opkomst, bloei en verval van de moderne west-europese wereld) overspant, dan beseft men tevens, hoe gevaarlijk het is, 6 orn 6p basis van de tegenwoordige omstandigheden speciale eisen te stellen of anderen te laten vallen. h. Mens als enige maatstaf. Wij beseffen dan, dat de enige maatstaf, die wij stellen kunnen, de mens is in zijn wezenlijke behoeften in de zin, als boven uiteen- , gezet. Dat de vereenvoudiging, die wij daarbij als een culturele veredeling nastreven, tevens de sleutel kan bieden voor de oplossing van het economische pFóbleem, Yalïn dit verband duidelijk zijn. /. Geen andere oplossing van het hedendaagse economisch probleem. Bovendien is er o.i. een andere oplossing van het hedendaagse I probleem in de woningbouw niet. Met zgn. „verdedigen van het bereikte peil" zonder meer, bereikt men niets anders dan huurstakingen, samenwonen, onrust op de woningmarkt en stopzetting van nieuwbouw. Geforceerde verlaging van het peil, los van menselijke doelmatigheid (slechte verkavelingen, te geringe gevelbreedte, alkoven) wreekt zich onherroepelijk in gebrek aan lichamelijk en psychisch weerstandsvermogen en tekort aan levensvreugde en levensmoed, die onmisbaar zijn in de hardere strijd om het bestaan, die de west-europese volkeren wacht. Het parool in de woningbouw zal daarom zomin zonder meer „behouden", als „vereenvoudigen" kunnen zijn. Alleen menselijke technische doelmatigheid zal ons in dezen verder kunnen brengen. ;. Ruimtebehoefte. Behalve door doelmatigheid op de basis van wezenlijke technische eenvoud, onderscheidt zich een moderne woning nog door iets anders van een niet moderne, n.l. door zijn andere instelling tegenover het begrip „ruimte". In de 19e eeuw en ook in vele perioden, die daaraan vooraf gaan. 7 is het verlangen naar ruimte geen typisch sociale behoefte geweest. In de na-oorlogse tijd is dit anders geworden, zowel op het gebied van de stedebouw, als in de woning zelf. k. De stad als open, in de ruimte geplaatst organisme. De bestaande steden zijn gesloten. De straten zijn sleuven tussen de bebouwing. De achterterreinen zijn o m s l o t e n door de rand-bebouwing van het blok. De parken en plantsoenen zijn geslot e n eenheden, zonder verband met de verdere stadsruimten aangelegd. De moderne stedebouw tracht deze geslotenheid te overwinnen. Zij tracht ook in de stad het terrein; het natuurlijke vlak, te doen voortbestaan. Zij zoekt naar een beboïïwing, die in de oorspronkelijke omgeving is geplaatst, niet naar een bebouwing, die deze omgeving vervangt. Het criterium voor de waarde van een moderne verkaveling is dan ook de mate, waarin men er in is geslaagd, openheid en groen te laten overwegen tegenover geslotenheid en bebouwing. Voor de wijzen, waarop dit stedebouwkundig kan worden nagestreefd, zie men o.a. lid en Ilh. l. Ruimtebehoefte in de woning. Een analoge ontwikkeling voltrekt zich op het gebied van het eigenlijke bouwen. Naarmate de ruimte b u i t e n de woningen ook in de steden een grotere natuurlijkheid terugwint, verdwijnt de behoefte aan een dichte beschermende omsluiting der woningen-zelf. De gevel wordt principieel niets anders dan een zo licht en doorzichtig mogelijke bescherming tegen klimaatsinvloeden, die natuurlijk ook de nodige vrijheid in de woning waarborgt. Anders is ook de instelling ten opzichte van de ruimte in de woning. Het aaneenschakelen van de verschillende vertrekken tot één gedifferentieerde woonruimte (zie onder III n-p) is ook in deze zin typerend. 8 1 Wie dan ook het moderne verlangen naar meer licht, zon, open- \ heid, ruimte en gemeenschappelijkheid niet méé kan aanvoelen, zal de moderne woning- en stedebouw nooit kunnen begrijpen. m. Doelmatigheid en lage kostprijzen. Onder Ie is gezegd, waarom doelmatigheid en economie in wezen één zijn. Dit behoeft echter nog nadere toelichting. Wanneer, in hetgeen hieronder volgt, aan moderne doelmatigheid in woninginrichting een reeks van eisen wordt gesteld, waaraan de tegenwoordige, door de tijdsomstandigheden als oneconomisch veroordeelde woningvoorziening, niet heeft kunnen voldoen, dan kan dit lijken in tegenstelling te staan tot de noodzakelijkheid van versobering, onder ld genoemd. Deze tegenstelling is schijnbaar. I In hetgeen volgt, zijn alleen eisen van doelmatigheid genoemd, [waarvan uit ervaring bekend is, dat zij kunnen worden gerealiseerd, economischer (dus voor minder kosten) dan de corresponderende, in de Nederlandse woningbouw gebruikelijke, oplossing. f Daaruit blijkt, dat het mogelijk is, om met de methoden van moderne doelmatigheid niet alleen een peil van een grotere perfectie in de woningbouw te bereiken, maar dit ook te laten samengaan met j lagere bouw- en exploitatiekosten. Het spreekt wel vanzelf, dat voor werkelijk afdoende en volkomen gave oplossingen, een zienswijze bij alle betrokkenen nodig is, die de consequenties der moderne |;doelmatigheid aanvaardt. 1 Daarnaast zijn echter ook partieel allerlei buitengewoon belangrijke verbeteringen direct realiseerbaar, terwijl natuurlijk daartegenover het niet moeilijk zal vallen, om een of ander onderdeel van het hierna te berde gebrachte te vinden, waarvan men, wanneer het buiten verband wordt gezien, de bezwaarlijkheid of onuit- ; voerbaarheid kan aantonen. n. Positieve houding tegenover het moderne niet algemeen. Men kan menen, dat de bovenbedoelde zienswijze niet voldoende 9 algemeen bestaat en daardoor pogingen tot realisatie tot mislukking gedoemd zouden zijn. Daartegenover staat, dat onze steden thans geheel en tot de verre toekomst voor een overwegend groot deel, bestaan en bestaan zullen uit woongelegenheid, die een uiting is van de oude opvattingen. Het bevolkingsdeel, dat deze opvattingen blijft huldigen zal daarin steeds een overvloed van haar passende woongelegenheid kunnen vinden. Voor de sterk in omvang groeiende nieuwe categoriën, \ '^'-.c!^ * ?; die door aard of omstandigheden op de resultaten van de moderne pu'.j^ ' doelmatigheid zijn aangewezen, behoren hen passende woongele-ü ^ ^ ^ ^ K - genheden zo spoedig mogelijk te worden geschapen. '^t^^J/^^-t De successen, bereikt met verschillende realisaties van deze doel matigheid, bewijzen de daaraan bestaande behoefte. . -J— , *. "^> o. Gevaar van misbruik. Verder wordt nog vaak gewezen op het gevaar, dlaatt gpreeli eegpeenn zzoouu •''.A kunnen zijn in misbruik van de voorgestane oplossingen op gebied van verkaveling, woningontwerp en constructie. Te misbruiken is natuurlijk alles en misbruik zal natuurlijk altijd voorkomen. Dit geldt echter minstens even sterk voor de gebruikelijke oplossingen (zie b.v. pernicieuse toename in daarvoor totaal ongeschikte woningen, van het aantal samenwoningen). Men kan in dit opzicht dan ook alleen met zekerheid vaststellen, dat misbruik geringer zal zijn, naarmate de doelmatigheid groter is. p. Moderne doelmatigheid moet groeien. Uit hetgeen volgt, mag ten slotte niet worden afgeleid, dat de moderne doelmatigheid in woningbouw een reeds bereikt iets zou zijn, dat slechts op verwezelijking wacht. Wel echter bestaat de overtuiging, dat de grondslagen aanwezig zijn, waarop een gaaf geheel kan worden opgebouwd. Zoals bij alle gezonde ontwikkeling zal deze opbouw zich alleen "H " ^ ^ 10 kunnen voltrekken op basis van met gedeeltelijke realisaties opgedane nadere ervaringen. q. Doel van het praeadvies. Het aanduiden van bedoelde grondslagen en het aangeven van verschillende zowel direct, als alleen in groter verband, realiseerbare maatregelen ter vergroting van de doelmatigheid der Nederlandse woningbouw is het doel van dit prae-advies. r. Wijze van behandeling. Een volledige behandeling van het vraagstuk is niet te geven binnen dit bestek. Behandeld zullen daarom alleen worden een reeks van punten, die bij het ontwerpen van doelmatige woningen practisch naar voren komen, doordat zij in meerdere of mindere mate in strijd zijn met wat in de Nederlandse woningbouw gebruikelijk of voorgeschreven is. Achtereenvolgens zullen worden behandeld enige dergelijke punten op het gebied van: Terrein-indeling. Woning-indeling. Woning-uitrusting en -inrichting. Constructie en bedrijfsvorm. HOOFDSTUK II. TERREININDELING. a. Aantal woonlagen. Een doelmatige terreinindeling wordt allereerst bepaald door het aantal woonlagen, dat men toepast. 11 b. Laagbouw. Laagbouw (eengezinswoningen) heeft enorme voordelen door de mogelijkheid van de aanwezigheid van een tuin bij iedere woning (zie onder Illy). De voordelen van laagbouw zijn het grootst voor gezinnen met kinderen van 2—12 jaar. In laagbouw is evengoed een doelmatig woningtype bereikbaar als in verdiepingbouw. Het daggebruik van slaapkamers als bedoeld in Illn is echter bij verdiepingbouw gemakkelijker bereikbaar dan bij het eengezinshuis. De Nederlandse Volkswoningbouw kent n.l. bijna uitsluitend het eengezinshuis met slaapverdieping onder de kap, welke verdieping dan bijna altijd alle ruimtelijkheid mist en niets is, dan enige ondoelmatig gevormde slaap- en rommelhokken. Ook een doelmatige differentiatie van de woninggrootte in verband met de gezinssterkte is bij het eengezinshuis wel geenszins onmogelijk, maar moeilijker door te voeren dan bij de étagewoning. c. Verdiepingbouw. Om de bovenbedoelde redenen zal men in verdiepingbouw gemakkelijker en eerder tot doelmatigheid geraken. Wat verder volgt, geldt daardoor veelal in de eerste plaats voor deze bouwwijze, maar is altijd ook voor het eengezinshuis geldend te maken. De keus tussen eengezinshuis en verdiepingbouw van 2—5 woonlagen zal in het algemeen door terreinprijzen en bodemgesteldheid worden bepaald. In een werkelijk doelmatig gebouwde woonwijk zal men echter ook onafhankelijk van deze omstandigheden zowel eengezinshuizen als verdiepingbouw in overeenstemming met de woonbehoeften aantreffen. d. Hoogbouw. Nieuwe perspectieven zijn er in de laatste jaren voor de terreinindeling ontstaan, door de moderne mogelijkheid van hoogbouw (meer dan 5 woonlagen, bediend met liften). Door de enorme verruiming van de bebouwing, die hierdoor mo- 12 gelijk wordt (minder verbrokkeling van het terrein) is deze mogelijkheid door het modern voelende deel van het publiek met enthousiasme begroet. Verdere bestudering van deze bouwwijze en de eerste uitvoeringen ervan, wijzen erop, dat hoge woongebouwen een zeer belangrijke aanvulling vormen van de bestaande bebouwingswijzen en in de eerste plaats in aanmerking komen als open randbebouwing langs grote ruimten (verkeerswegen, parken, singels, meren) en wel voornamelijk voor de huisvesting van alleenwonenden of kleine gezinnen. ' ^ e. Hoogbouw geen oplossing voor de goedkope volkswoning. Er zijn nog geen aanduidingen, waaruit zou blijken, dat deze bouw ook een oplossing voor het probleem der goedkope volkswoning kan bieden. ƒ. Oriëntering. Om woningen doelmatig te kunnen ontwerpen moet allereerst aandacht worden besteed aan een juiste oriëntering der verschillende vertrekken. Deze oriëntering is tot nu toe in de woningbouw altijd op schromelijke wijze verwaarloosd, tot groot nadeel daarvan. Er bestaat tegenwoordig vrijwel geen verschil van mening meer over, dat de ligging op het Zuiden voor woonvertrekken de meest wenselijke is. In gesloten bouw is deze echter alleen voor zeer kleine woningen te verwezenlijken. Voor normale gesloten bouw is vrijwel algemeen de N-Z richting der woningrijen als de beste oriëntering erkend, waarbij dan uit een oogpunt van bezonning bij voorkeur de slaapkamers op het Oosten en de woonkamers op het Westen worden gelegd. g. Doorgaande woonruimte. Een bijzonder doelmatig resultaat is bereikbaar door in de wo- 13 ning een, van gevel tot gevel doorlopende, woonruimte te projecteren. Men kan daarmede bereiken, dat men zowel van alle aanwezige zonneschijn kan profiteren, als deze zonodig ontvluchten en ook kan men daarmede bij elke windrichting een tochtvrije ventilatie tot stand brengen. Een dergelijke ligging der woonruimte moet bij uitstek wenselijk worden geacht. Over de wijze, om deze op economische wijze te verwezenlijken, zie men IIIp. h. Open bouw. Een goede oriëntering van alle vertrekken is alleen bereikbaar ƒ bij open of zgn. „strokenbouw" dus bij een verkaveling in bouw- \ blokken, waarvan de kopbebouwingen zijn weggelaten. De doel-/ matigheid van een dergelijke bebouwing wordt in deskundige krin- ) gen niet meer betwijfeld. Dat een economische verkaveling ook bij ^ open bouw mogelijk is, bewijst de uitslag van de prijsvraag voor Goedkope en Goede Arbeiderswoningen te Amsterdam. De gepremieerde projecten wijzen, bij goede gevelafstanden en gevelbreedten, bebouwingsdichtheden aan, van 150 woningen per ha, wat een alleszins redelijke dichtheid is te achten. i. Verkeersstraten. Doelmatigheid in woningbouw eist een behoorlijke scheiding van woon- en verkeersstraten. Deze scheiding is een gebiedende eis, zowel met het oog op de eisen van het moderne verkeer, als op die van de bewoners. Het is een der grofste fouten, die nog steeds ook bij de allernieuwste bebouwingsplannen wordt gemaakt, dat aan deze eisen telkens weer onvoldoende aandacht wordt besteed. Wie de bestaande toestanden aan grote verkeerswegen nauwkeurig gadeslaat en bedenkt, dat dit verkeer in de komende jaren minstens nog zal verdubbelen en waarschijnlijk verdrie- of verviervoudigen, beseft de urgentie van deze aangelegenheid. Het is dringend nodig, op deze aangelegenheid voldoende acht te slaan. ) ^ Cni ^A»-' .-> 14 Dat een bebouwing van woonstraten, anders dan met winkels, uit een oogpunt van economie niet noodzakelijk is, bewijst opnieuw de uitslag van meergenoemde prijsvraag. Als een schema van een doelmatige bebouwing langs een grote verkeersweg kan onderstaande schets worden gegeven. VERKEERSWEG, ten N. eenzijdige bebouwing (ged. hoogbouw), ten Z. tweezijdige bebouwing. Afb. 1. j . Woonstraten. Tegenhanger van de eis van het niet bebouwen van verkeers- 15 straten met woningen is de noodzaak van het weren van het doorgaande verkeer uit de woonstraten. Naarmate het verkeer op de hoofdwegen beter wordt geregeld, en aan zekere tucht onderworpen, ontwikkelt zich het euvel, dat het autoverkeer ter vermijding van kruispunten met verkeersregeling, zijn weg gaat kiezen door de woonstraten. Wat dit voor de rust en veiligheid van deze straten betekent, behoeft geen toelichting en kan dagelijks in onze steden worden waargenomen. Een stuiting van dit euvel is alleen te bereiken door het straten-systeem van elke woonbuurt tot een gesloten systeem te maken, hetzij door de straten naar wijk-verzamelwegen terug te voeren, hetzij door ze te laten doodlopen en aan het einde van keerpunten te voorzien. /^S •; V v / ^ ^ i ^ i ^ i ^ ' - ^ i i : Tweezijdige bebouwing, doorgaande woonstraat. Afb. 2. Het is duidelijk dat de bedoelde afsluiting alleen nodig is voor het autoverkeer, waarvoor het in het ergste geval maken van een omweg van enkele honderden meters een oponthoud van nog geen minuut betekent. Voor het voet- en fietsverkeer mag een dergelijke geslotenheid niet van kracht zijn, wat ook zonder bezwaar uitvoerbaar is. (zie ook afb. 4) 16 If O k. Een en tweezijdig bebouwde straten. Uit de eis van doelmatig georiënteerde woningen komt logisch het vraagstuk van de één- of tweezijdig bebouwde straat voort. Uit een streng doorgevoerde oriëntering volgt ook een bepaalde ligging van ingang en trappenhuis en daaruit is vaak de noodzakelijkheid van eenzijdig bebouwde straten afgeleid. Deze zijn inderdaad zeer doelmatig wanneer men de noodzaak van het direct bereikbaar zijn van woningen door voertuigen niet dwingend aanwezig acht, en men dus met smal]e_voetwegen langs de woningen kan volstaan. r iiii Eenzijdige bebouwing, woonstraat met Iceerpunt. \ Afb. 3 l Wanneer men echter de noodzakelijkheid aanwezig acht, dat h' U'elke woningingang per as is te bereiken, en uit een oogpunt van doelmatigheid valt hiervoor zeer veel te zeggen, (men denke aan gevallen van ziekte, aan verhuizing, aan ophalen van vuilnis en ^^„-^ aan brand), dan is de verdubbeling van het aantal rijstraten die uit de eenzijdig bebouwde straat voortvloeit, niet meer economisch en dus niet doelmatig te achten. Naar voren komt dan de wenselijkheid, om ook bij georiënteerde strokenbouw de tweezijdig bebouwde straat toe te passen, vooral 17 r' k^ r I 'r^ Q ' •tl 1 V ï. rm I •ü^ «•••di Verkeersweg. - / ^^ r i l; _ ^m v^ . . ' • 3^ mi siÉi ïiSiii :iiy..:.''Sïïï 9 .: .:.;:V:;-a!i M.:MÊ\ ;vy-;vr;v;;;v;'mr III i l i ii •i :appe(.)k. rijwea «Itt-oCCOII' trottoi qezii'KiCuinc-i Afb. 4. wanneer aan deze straat ook nog andere functie wordt gegeven (zie onder 1). 18 Dit heeft voor het woningtype de consequentie, dat de ingang zowel aan de Oost- als aan de Westzijde gelegen moet kunnen zijn. Zie verder ook afb. 2. /. Speelgelegenlieid. Van de tegen doorgaand verkeer beschermde straat kan op bijzonder doelmatige wijze verder gebruik worden gemaakt door het straatoppervlak als speelgelegenheid te benutten. Het spel van kinderen van 4—12 jaar, zoals dat gedurende verschillende korte perioden, over de dag verdeeld, voorkomt, is hier in directe nabijheid der ouderlijke woning bij uitstek op zijn plaats. Deze speelgelegenheid maakt een doelmatig ingerichte wijk-speelplaats met toezicht en leiding bij het spel geenszins overbodig, maar kan er een uiterst waardevolle aanvulling van vormen, (zie afb. 4) m. Tiissenterreinen. Bij de tweezijdig bebouwde straat krijgen automatisch de tus-senterreinen de functie van rustige groenvlakken, hetzij voor ge-zins- hetzij voor gemeenschappelijke tuinen. Over tuinen zie men ook llly. HOOFDSTUK III. WONING-INDELING. a. Toegankelijkheid. Voor het eengezinshuis is de toegankelijkheid geen probleem. Voor het verdiepinghuis wél. De individualistische Nederlandse behoefte aan een „eigen voordeur" en een „eigen trap" is een der belangrijke hinderpalen, die de Nederlandse woningbouw, op weg naar wezenlijke doelmatigheid, aantreft. Nu moet daartegenover worden opgemerkt, dat deze woningbouw zich nooit heeft ingespannen, om behoorlijke oplossingen van 19 het vraagstuk der gemeenschappelijke trap te geven. Wat op dit gebied te zien is gegeven, kan in het algemeen moeilijk enthousiasme opwekken. Als gevolg van een en ander souHreert onze woningbouw nu in steeds toenemende mate aan knoeierige oplossingen, als de portiekwoning met zijn „unheimische" steile stenen buitenopgangen, de uit politioneel opzicht gevaarlijke (want niet te controleren) bordesjes en de ingewikkelde steile binnentrappen. In Rotterdam is daar nu nog bijgekomen de zgn. „gedeelde vrije slaapetage",( die tot een nog gecompliceerder, steil en ondoelmatig trappen-l systeem aanleiding geeft. Een aanvaardbare oplossing wordt alleen bereikt met een behoorlijke bordestrap, zonder kwartslagen. b. Ligging trappenhuis. Hoewel op zichzelf ook wel aanvaardbare oplossingen met een binnentrap denkbaar zijn, moet men dan toch aan de verlichting zulke eisen gaan stellen, dat plattegrond-studien uitwijzen, dat het aan de buitenlucht gelegen trapenhuis de meest economische oplossing geeft. c. Afwerking trap. Een gemeenschappelijke trap behoort zodanig te zijn afgewerkt, dat geen nadere bekleding door de bewoners nodig is. Is die afwerking er (die dan niet alleen voldoende soliede moet zijn, maar ook ooglijk en onbesmettelijk) dan vervalt daarmede tevens een der voornaamste bezwaren tegen de gemeenschappelijke trap. d. Gevelbreedte en verdiepinghoogte. Naast een oplossing van het trappenhuis is voor een woningontwerp de beschikbare gemiddelde gevelbreedte beslissend. O.a. op basis van de meergenoemde prijsvraag, kan men gerust 20 aannemen, dat voor etagebouw een gemiddelde gevelbreedte van 6 a 7 m een noodzakelijkheid is. Bruikbare woningtypes met gevelbreedten onder de 6 m zijn aan de praeadviseur niet bekend. Bij het bovenstaande is geen rekening meer gehouden met de hier en daar nog toegestane tussenkamer- en alkoofbouw, omdat geen serieus deskundige deze oplossingen meer onder de doelmatige zal willen rangschikken. De gebruikelijke en bijv. in Amsterdam voorgeschreven, verdiepinghoogte van 2.70 m kan zonder bezwaar op ± 2.50 m worden teruggebracht. Dit heeft verschillende voordelen. Door de geringere hoogte spaart men per verdieping één optrede op de trap uit, waardoor de traphelling gunstiger wordt. Bij een bouw met 4 woonlagen wordt ± 80 cm op de bouwhoogte gewonnen, hetgeen een belangrijke materiaal- en dus kostenbesparing geeft, en de lichtinval voor de benedenverdiepingen •verbetert. Bij brede raamopeningen (gewenst o.a. in verband met I 1) wordt te grote afkoeling of verhitting t.o.v. overmatig glasoppervlak vermeden. Bij juiste raamplaatsing is de geringere hoogte in vertrekken aangenaam en speciaal ook in ruimten van kleine afmetingen, ais gangen, W.C.'s, badkamers enz. e. De eigenlijke woonruimten De woning in engere zin bestaat uit de slaap- en woonruimten, de wasgelegenheid en de keuken. Zij zullen hieronder afzonderlijk worden behandeld. ƒ. Slaapruimten. In het algemeen kan men zeggen, dat ouders, jongens en meisjes gescheiden behoren te slapen. Op deze regel zijn echter vele uitzonderingen en aanvullingen noodzakelijk. Het is gezinsgewoonte, dat de ouders in dezelfde kamer slapen. In de meeste gevallen is dit stellig ook aangewezen. Gedurende 21 bepaalde perioden in elk huwelijksleven kan het gescheiden slapen der ouders echter zeer belangrijk zijn. Elk modern psycholoog zal het hiermede eens zijn. Het beste zou een indeelbare ouderslaapkamer zijn. Aan de behoefte daaraan zal in het algemeen woningtechnisch en economisch echter zeer moeilijk kunnen worden voldaan. In elk geval behoren, uit een eis van psychologische en hygiënische doelmatigheid, twee afzonderlijke bedden voor de ouders aanwezig te zijn (zie bijlage 1). Bouwgebruiken of -verordeningen, die voeren tot een woningtype, waarin het gebruik van 2-persoonsbedden in de hand wordt gewerkt, begaan in dat opzicht een onvergefelijke fout. Belangrijk is het, wanneer men woningen zo ontwerpt, dat aan één der ouderbedden een breedte van 1 a 1.10 m kan worden gegeven. In geval van ziekte, tijdens zwangerschap en de perioden van het voeden, bij het in bed nemen van een angstig kind, kan dit van groot nut zijn. Een bed van 0.80 m breed (voor alle normale gevallen voldoende) en één van 1 m a 1.10 m zijn daarom doelmatiger dan de twee gebruikelijke van 0.90 m breed. g. Slapen van jonge kinderen (beneden 6 jaar). Wat het slapen van zeer jonge kinderen betreft, moet een doelmatige woningindeling er rekening mee houden, dat de bedden daarvoor gemakkelijk verplaatsbaar moeten zijn. De eisen, die men aan plaatsing van dergelijke bedjes gedurende de middagslaap, bij ziekten, in de vooravond, stelt (men denke aan bezonning, verwarming, rust, windvrijheid) zijn zo variabel, dat voor deze bedjes onmogelijk één plaats te vinden is, die in alle opzichten doelmatig is. De starre eisen van sommige bouwvoorschriften kunnen in dit opzicht, waar een grote soepelheid nodig is, zeer belemmerend zijn. h. Gescheiden slapen van jongens en meisjes. Wanneer men deze, op zichzelf zeer noodzakelijke, eis stelt, houde 22 men in het oog, dat ze pas van kracht wordt, voor kinderen boven de 8—10 jaar. Daar beneden kan het samenslapen van broertjes en zusjes zeer wenselijk en doelmatig zijn. \ i. Maten van bedden. Voor volwassenen kan algemeen de bedmaat op 1,90 a 2 m bij 0.80 a 0.90 m worden gesteld (met inachtname van het opgemerkte onder Illf). Voor kinderen beneden 3 jaar is 1.10 m doelmatig. Het is bij uitstek doelmatig, deze maten goed aan te houden. Kostbare ruimte voor andere doeleinden wordt er door gewonnen. j . Gezinssterkte. Om woningen werkelijk doelmatig te kunnen indelen is een zuiver inzicht in de werkelijk voorkomende gezinssterkten en samenstelling noodzakelijk. Een gemiddelde woninggrootte is even ondoelmatig en sociaal foutief, als een gemiddelde schoenmaat zou zijn. Aan dit belangrijke vraagstuk is nog veel te weinig aandacht besteed. 4^—i,,,,;:;,-,4-,^,.,^,—fM^.. _ k. Rationele vaststelling van het aantal slaapkamers. Hoewel binnen het kader van dit praeadvies een demografisch vraagstuk als het onderhavige natuurlijk in genen dele volledig kan worden behandeld, zijn bij wijze van initiatief enkele berekeningen gemaakt van het benodigd aantal slaapkamers. Deze berekening is gebaseerd, enerzijds op de door Ir. v. d. Kaa gepubliceerde cijfers over de gezinssamenstellingen in Nederland (Overheidsbemoeiingen inzake Volkshuisvesting, Tabel X), anderzijds op de, f met behulp van gewone kansberekening, bepaalde aantallen gezinnen met resp. O, 1, of meer jongens en meisjes in iedere groep. Met een voorbehoud in bovenbedoelde zin, zijn de resultaten als volgt: 23 2-p6rs. ouder-slk. 1-pers. klnder-slk. _ 1 2 — 1 1 — — 1 1 • — — 2pors. kinderslk. _ — — 1 1 — — 2 — 1 — 1 — 3-pers. kinder-sik. _ — — — — 1 1 — — 1 — 1 4-pers. kinder-sik. _ — — — — — — — 1 — — 1 1 S-pers. fcmder-slk. _ — — — — — — — — — 1 — — Totaal aant. sik. 1 2 3 2 3 3 2 3 3 3 3 3 3 Percentage V. h. totaal aantal woningen 23,250/0 22,8 0/0 9,8 »/o 9,8 »/o 9,6 »/o 5 , -% 3,2 o/„ 3,2 o/o 2 - ° /o 3,25 Vo - , 6 % 1,6 °/o 1,-Vo Bovenstaande cijfers gelden voor gezinnen met minder dan 7 kinderen, d.v^^.z. voor 95.35 % der bevolking. De resterende 4.65 % zeer grote gezinnen hebben in de woningbouw een aparte behandeling nodig. Uit deze cijfers blijkt al op het eerste gezicht, hoe weinig de gebruikelijke voorziening overeenstemt met de werkelijke behoefte. De grote massa van de Amsterdamse woningbouw b.v. voorziet in 25 % woningen met twee 2-pers. slaapkamers en 75 '^/o met twee 2-pers. en één 1-pers. slaapkamer. De werkelijke behoefte aan deze typen bedraagt resp. 9.8 % en 19.4 %. Voor 46.05 % zijn de gebruikelijke types dus te groot, voor ongeveer 25 % zijn ze te klein. . Men ziet uit dergelijke cijfers direct, welke mogelijkheden van groter doelmatigheid hier braak liggen. Men heeft hiermede toch i een der belangrijkste middelen in de hand, om tot een economische oplossing van het woningvraagstuk te komen. Het enorme aantal kleine gezinnen (in Nederland zijn de gezinnen, bestaande uit 2 en 3 personen, 46 % van het totaal) vindt feitelijk geen passende woning. Zij benutten in een groot aantal gevallen de niet gebruikte 24 f K^ ^ \ if slaapkamers (die voor woondoeleinden ongeschikt zijn, zie Illn) als bergruimte, die zij elders in de woning onvoldoende aantreffen. Tegenover dit t&veel in de woningen voor de kleine gezinnen, staat logisch het gesignaleerde tekort voor de grotere gezinnen. Slapen van meerderen in één bed, op zolderbergplaatsen, op , divanbedden in de woonkamers, is er het onvermijdelijk gevolg van. Door een juiste differentieering van de woninggrootte kunnen al deze misstanden op economische wijze worden verholpen. /. Redenen, om van de gegeven percentages af te wijken. Er kunnen natuurlijk allerlei redenen zijn, waarom het in een bepaald geval doelmatig is, om van de in het algemeen geldende percentages af te wijken. Wanneer een woningcomplex wordt ontworpen, weet men in grote trekken, voor welke groepen de woningen in kwestie het eerst in aanmerking komen. Men kan dan nagaan, of men redenen heeft, om aan te nemen, dat deze groep naar boven of naar beneden van het gemiddelde afwijkt. Men kan zijn ontwerp dan dienovereenkomstig vaststellen. m. Bezwaren tegen het aanhouden van demografische percentages. Soms wordt de doelmatigheid van het aanhouden van demografische percentages betwijfeld. Men vreest, dat daardoor de nood- / zakelijke speelruimte in de woningen zou gaan ontbreken. Men zou 1 bovendien telkens moeten verhuizen bij de geboorte van een kind. Hiertegenover staat het volgende: Bij de gebruikelijke oplossingen bestaat de speelruimte feitelijk alleen daar, waar zij niet nodig is. Bovendien bevatten de percentages in zichzelf allerlei mogelijkheden van variatie. Voor baby's beneden 1 jaar is een aparte slaapkamer niet zonder meer nodig. Op het samen kunnen slapen van jongens en meisjes beneden de 8 jaar is reeds gewezen. Eveneens op de bedmaat voor kleine kinderen, waardoor 1-pers. kamers soms voor 2 kunnen worden benut, 2 voor 3 enz. / 25 's daarnaast nog verdere speling nodig en e c o n o m i s ch m o g e 1 ij k, dan brenge men die bewust aan, niet toevallig en /ondoelmatig, als tot nu toe gebruikelijk. / Wat het verhuizen betreft: I Het grote-stads gezin verhuist gemiddeld eens per 4 |aar. In het xSêïï'i'ti^.Mê. .&§?•" wordt echter maar eenmaal per 10 jaar ee kind geboren. "Men ziet hieruit, dat de geboorte — als reden to verhuizing — geen rol van betekenis speelt. n. Daggebriiik. Volgens de gangbare begrippen bestaat een woning uit een woonkamer en een aantal slaapkamers. In een doelmatig ingedeelde woning gaat deze scheiding tegenwoordig niet meer zonder meer op. Dit is een gevolg van het feit dat de moderne meubeltechniek het klapbed tot ontwikkeling heeft gebracht en, door het tot massaproduct te maken, voor ieder bereikbaar heeft gemaakt. Het is bij uitstek doelmatig, van de hierdoor aan de woningbouw geboden gelegenheid ten volle gebruik te maken. Een goed gezinsleven toch is een buitengewoon samengesteld geheel van rechten en plichten van gezins//c? en gezinsgroep over en weer. Het is onmogelijk, om aan alle eisen van groepsgewijs of volledig samenzijn en van persoonlijke rust en afzondering in één ruimte, recht te laten wedervaren. Wanneer men denkt aan de verschillende zijden van het gezinsleven, als het spelen van grotere en van kleinere kinderen (hetzij in groepjes ol alleen), het maken van schoolwerk, de lectuur voor ontspanning of studie van volwassenen, het ontvangen van bezoek, het maken van of luisteren naar muziek, dan ziet men in, dat het beschikbaar zijn van verschillende afzonderlijke woonruimten voor een gezond gezinsleven een dwingende eis van doelmatigheid is. Op economische wijze is aan deze eis uitsluitend te voldoen, door de voor slaapgebruik aanwezige ruimten ook overdag te benutten. Bij gebruik van klap- en divanbedden is dit mogelijk. 26 De slaapkamers moeten dan echter ook r u i m t e 1 ij k bruikbaar en dus geen pijpenladen met slechte raamplaatsing e.d. zijn. o. Ligging woonslaapkamers t.o.v. de woonkamer. Wil men van de slaapkamers overdag een doelmatig woongebruik kunnen maken, dan zal men veel zorg moeten besteden aan een juiste ligging, t.o.v. het hoofd-woonvertrek. Hier stuit men vaak op tegenstrijdige eisen. De slaapkamerfunctie eist nl. een zo groot mogelijke afgezonderdheid, terwijl de woonfunctie goed contact met de woonkamer verlangt. Een goede analyse niet alleen van de functies in kwestie zelf, maar vooral ook van het tijdstip, waarin zij zich in het gezinsleven voordoen, kan hier de weg naar de oplossing wijzen. In een gezin met meer dan 1 kind behoort minstens een slaapkamer behoorlijk geluidsvrij van de hoofd-woonruimte te zijn gescheiden. Dit niet alleen met het oog op slapen of rusten, maar ook op de mogelijkheid van een of meer gezinsleden, om volkomen rustig te kunnen studeren (huiswerk kinderen). Daartegenover is het van groot voordeel, wanneer één der kinderslaapkamers in het hoofdvertrek uitmondt, waardoor deze slaapkamer geschikt wordt voor kinderspeelkamer. Het hoofdvertrek is, omdat het zonodig op elk uur van de dag voor woondoeleinden beschikbaar moet zijn, ongeschikt om tevens als slaapruimte dienst te doen. De ouderslaapkamer leent zich bij uitstek tot gebruik als bijwoonruimte ten behoeve van het ontvangen van bezoek, conversatie, lectuur e.d. Geen dezer functies behoeft immers te worden uitgeoefend gedurende de tijd, dat deze slaapkamer in gebruik is, of de bedden moeten luchten. Er is ook zo goed als geen bezwaar, deze ruimte door een weinig geluidwerende wand van het hoofdvertrek te scheiden. Immers, wanneer de ouderslaapkamer gebruikt wordt, is het gezinsleven afgelopen. 27 Een scheiding tussen ouderslaapkamer en woonvertrek met glas of vouwwand, is daarom doelmatig, omdat een dergelijke wand kan bewerken, dat de visueel in een woning aanwezige ruimte wordt vergroot. Dit laatste is zeer belangrijk, zowel uit hoofde van het opgemerkte onder I j-1, als uit economische overwegingen. Beperkt men het wonen, door de woningindeling, strikt tot het hoofdvertrek, dan zal men, zonder daarmede nog maar enigszins werkelijke doelmatigheid te bereiken, aan de afmetingen daarvan hogere eisen moeten stellen, dan wanneer het wonen over meerdere ruimten wordt verdeeld. Bouwverordeningen, die hiermede geen rekening houden, zijn ondoelmatig. Het gebruik van de ouderslaapkamer voor bezoek, conversatie, lectuur e.d., dus in het algemeen de avondfuncties, heeft nog een ander voordeel. Het geheel geluidsvrij maken van het hoofdvertrek t.o.v. alle kinderslaapkamers, zal uit hoofde van het onder IIIo opgemerkte vaak moeilijk zijn. De ouderslaapkamer daartegenover zal niet als doorloop naar de kinderslaapkamers kunnen worden gebruikt en daardoor t.o.v. deze kamers veel geluidsvrijer liggen, wat ook uit andere hoofde gewenst is. Daardoor leent deze kamer zich in een doelmatige woning meer voor avondgebruik, dan het hoofdwoonvertrek. In geval van ziekte van een der ouders kan een kinderslaapkamer tijdelijk door de zieke worden benut. Over de verwarming der bijruimten zie men IVg en h. p. Ouderslaapkamer en-suite met woonvertrek. Onder Ila is gewezen op de wenselijkheid van een gevel tot gevel doorlopende woonruimte. Economisch is aan deze eis te voldoen, door de ouderslaapkamer (alleen door glaswand met gordijn gescheiden) en-suite met de woonkamer te leggen, (zie afb. 5.) Op deze wijze verkrijgt men een woonelement, dat economisch in alle volkswoningen verwezenlijkbaar is en dat alleen al in staat is om het wonen op een hoger peil te brengen. 28 Afb. 5. q. Keuken. De keuken is in de eerste plaats de gelegenheid om het gezins-voedsel te bereiden en het vaatwerk te reinigen. Voor beide doeleinden behoort de keuken in gemakkelijke verbinding met het woonvertrek te staan. In niet doelmatig ingedeelde woningen wordt de keuken ook vaak als wasruimte benut, zowel voor mensen, als voor wasgoed. Uit een oogpunt van doelmatigheid en hygiëne is dit af te raden. Het is het beste een kook- en afwaskeuken niet groter te maken, dan met het oog op deze werkzaamheden nodig is. 29 r. Wasruimte. In een woning is een aparte afsluitbare ruimte nodig, waar gezinsleden zich kunnen wassen en bij voorkeur ook baden. Het is echter mogelijk, dat de badgelegenheid voor grotere gezinsleden ook doelmatig in onderbouw of badhuis kan worden ondergebracht. Voor k l e i n e kinderen behoort zulk een gelegenheid echter in huis aanwezig te zijn. s. Zitbad. Een zitbad is de voor de beknopte woning bij uitstek doelmatige wasgelegenheid. Het vereist minder oppervlak dan een douche-cel. Men kan erin baden met weinig waterverbruik. Volwassenen en kinderen kunnen erin douchen, zonder dat de noodzaak ontstaat, de wanden van de wasruimte over grotere hoogte watervast te maken. Ook voor het wassen van kleine kinderen en het inweken van was is het handig. t. Behandeling kleine was. De wasgelegenheid in de woning is, behalve voor de huisgenoten, ook doelmatig bruikbaar voor het behandelen van de zgn. ,,kleine was", als zakdoeken, kousen, luiers ed. Dit wassen moet tussen de andere bezigheden door kunnen geschieden en de gelegenheid ervoor moet dus in de woning aanwezig zijn. Doelmatig is ook, wanneer bij aanwezigheid van centrale verwarming in deze ruimte een kleine droogspiraal wordt aangebracht, die tevens de wasruimte verwarmt. Eventueele droogcellen in het onderhuis worden hierdoor ontlast. u. Bijruimten. Behalve de genoemde ruimten, die gezamenlijk de eigenlijke woning vormen, zijn er nog verschillende onmisbare bijruimten nodig, 30 die echter niet noodzakelijk direct aan de woning behoeven te grenzen. V. Bergplaatsen. Bij elke woning is een behoorlijke bergruimte onmisbaar. Deze is nodig, niet alleen voor het opbergen van voorwerpen buiten gebruik, maar in de tegenwoordige steden in de allereerste plaats ook voor fietsen en kinderwagens. Het is weer een van de bijna onbegrijpelijke tekortkomingen van de Nederlandse stedelijke woningbouw, dit toch eenvoudige vraagstuk niet te hebben kunnen oplossen. Een bergplaats elders in de straat of wijk doet dit in gene dele. Er is bijna geen Nederlander, die dit niet uit ervaring weet. De onderbouw is de doelmatige en economische plaats voor deze ruimten. w. Andere voordelen van de onderbouw. Behalve, dat een onderbouw — mits goed ontworpen — een economischer en veel doelmatiger oplossing biedt voor het vraagstuk der bergruimte, dan de gebruikelijke zolderverdieping, zijn daaraan nog andere belangrijke voordelen verbonden. De onderste woonlaag komt bij toepassing van een onderbouw nl. voldoende vrij van de straat te liggen. De hinderlijke onvrijheid van de gebruikelijke beg. grond-verdiepingen wordt er geheel door verholpen. Verder is in het algemeen niet de gehele ruimte van de onderbouw nodig voor bergruimte. Voor was- en droogcellen, (zie IVc) voor tijdelijk kinderverblijf (zie IVd), bij goede uitvoering ook voor speel- en knutselruimten, kan hier op goedkope wijze plaats worden gemaakt. Ook kan het overschot aan ruimte in de onderbouw uitstekend als overdekte speelgelegenheid worden benut. (bv. v. d. Broek, v. Sanen). X. Behoefte aan frisse lucht. Ook in verband met wat is opgemerkt onder Ij en 1, zijn frisse 31 lucht en zon eerste levensbehoeften geworden van de tegenwoordige mens. De ontspanning buiten de stad, in parken en plantsoenen, valt buiten het bestek van dit prae-advies. De mogelijkheid om de woonwijken voldoende van groen en speelgelegenheid te voorzien, is genoemd in II1 en n. De gelegenheid voor individueel- en gezins-gebruik kwamen nog niét ter sprake. ij. Tuinen. In de eerste plaats denkt men in dit verband aan de tuinen. De eigen tuin kan vooral in een gezin met jonge kinderen een uiterst belangrijke rol spelen. De enorme voordelen, die voor de volkshuisvesting in het eengezinshuis zijn gelegen, zijn voor alles op de mogelijkheid van een eigen tuin terug te voeren. Voor verdiepingbouw ligt de zaak enigszins anders en komt ook het belang van de gemeenschappelijke tuin naar voren. De mogelijkheden daarvan zijn door de Nederlandse volkshuisvesting nog nauwelijks aangesneden, laat staan uitgeput. Ook in de verdiepingbouw kan de gezinstuin echter doelmatig een rol spelen (zie ook afb. 4). z. Dakterras. Gedeeltelijk kan aan de behoefte aan frisse lucht voor etagewoningen worden tegemoetgekomen, door het inrichten van platte daken als dakterras. Als zonnebaden kunnen zulke terrassen stellig van belang zijn. Boven de tuin hebben zij vóór, de grotere vrijheid en het ontbreken van schaduw-werpende gebouwen. Zij kunnen met weinig moeite en kosten zeer aantrekkelijk worden gemaakt. Om ze goed bruikbaar te maken, moet er echter een goede zon- en windbescherming aanwezig zijn. Wat het kweken van planten aangaat, leveren zij nooit meer dan een surrogaat voor een echte tuin. Balkons. Een zeer belangrijk element van étagewoningen kunnen de bal- 32 kons of waranda's zijn. Tot nu toe worden zij in de eerste plaats gebruikt als werkgelegenheid, voor het drogen van was en het luchten van beddegoed. De onooglijkheid van één zijde onzer volkswoningen spruit grotendeels uit deze verkeerde woongebruiken voort, die op zich zelf weer hun oorzaak hebben in ondoelmatige woningindeling (onvoldoende was-, droog- en bergruimte, zie onder IVb). Bij doelmatige woningindeling zijn zij voor bovenbedoelde doeleinden niet nodig en moeten zij zelfs zo worden ontworpen, dat zij hiervoor niet k u n n e n worden benut. Echte woonbalkons zijn in Nederland zeldzaam en in Amsterdam in de nieuwbouw vrijwel onbekend. Een woonbalkon mag, om doelmatig te zijn, niet te smal zijn. Een breedte van 1.20 a 1.30 m is minstens noodzakelijk. De Amsterdamse bouwverordening belemmert door zijn onjuiste voorschriften inzake het benodigde minimum glasoppervlak het ontstaan van goede woonbalkons. Het is de vraag, of in een winderig en wisselend klimaat, als het onze, in de desbetreffende behoeften het doelmatigst door een balkon wordt voorzien. Er zijn ook oplossingen denkbaar, waarbij men de gevel zodanig kan openen (met vouwdeuren of -ramen) dat de woonruimte, bij geopende wand, zelve als balkon of waranda gaat werken. Aan de hand van goede uitgevoerde voorbeelden zal de doelmatigheid van deze oplossing moeten worden onderzocht. HOOFDSTUK IV. WONING-OUTILLAGE EN -INRICHTING. Een woning is niet doelmatig, wanneer zij niet behoorlijk geoutilleerd is voor het verrichten van de verschillende functies, die tot de normale gezinswerkzaamheden behoren. a. Wassen en drogen. Een van de belangrijkste daarvan is het wassen en drogen van lijfgoed. Het is een van de ernstige bezwaren, die men uit een oog- 33 /• punt van doelmatigheid tegen de Nederlandse woningbouw kan hebben, dat aan dit vraagstuk vrijwel nergens voldoende aandacht is "^ besteed. Toch is er voor huisvrouw en gezin bijna geen schadelijker ongemak denkbaar, dan dat, dat uit een onvoldoende behandeling van deze aangelegenheid voortspruit. b. Bestaande toestand. In practisch alle Nederlandse woningen wordt de huisvrouw voor de keus gesteld, om te wassen óf in een voor dit doel ongeschikte keuken, vanwaar damp, vocht en waslucht in de woning dringen, óf op tochtige balkons of dito zolders en schuurtjes. Hoe gevaarlijk het zware waswerk (met zijn grote ontwikkeling van hete water-damp) op deze wijze is, is algemeen bekend. Een gelegenheid om het waswerk te verrichten met behulp van de daarvoor bestaande, zeer doelmatige half- of geheel automatische apparaten, is in de normaal bestaande omstandigheden evenmin mogelijk. De toestellen in kwestie kunnen practisch in de woningen niet worden geborgen, terwijl een doelmatige gelegenheid, om een dergelijke machine door meerdere bewoners te doen gebruiken, vrijwel overal ontbreekt. Erger nog dan met het wassen, staat het met het drogen. Het drogen van een weekwas op vochtige, koude dagen, kan voor de huisvrouw en gezin niet anders dan een plaag worden genoemd. De beschikbare berg- of zolderruimte is in het overwegend aantal gevallen onvoldoende. Het drogen moet dan verder noodzakelijk geschieden in de enige verwarmde ruimte: de woonkamer, door middel van rekjes óm en lijnen boven de kachel. Daar op deze wijze nog geen voldoende droging is te verkrijgen, worden verdere lijnen gespannen in slaapkamers en op trappen en overlopen. De vocht en de zure lucht van het drogende goed doordringen alles in huis. Op droge dagen belemmert het op de waranda's opgehangen wasgoed, het uitzicht vanuit de kamers en drukt een aspect van rommeligheid en armelijkheid op 50 % van het stadsbeeld. Te ergerlijker zijn deze toestanden, omdat zij geheel onnodig zijn. De Nederlandse woningbouw kan dan ook geen aanspraak maken 34 op doelmatigheid, zolang zij aan dit onderdeel niet meerdere aandacht besteedt. c. Wasgelegenheid. Onder III is reeds aangegeven, hoe het vraagstuk van de kleine en luierwas economisch en doelmatig kan worden opgelost. Voor de wekelijkse of 14-daagse was ligt de zaak anders. Het is stellig in zeer vele gevallen economisch en doelmatig te achten, dat de huisvrouw voor dit werk liever van haar eigen arbeidskracht gebruik maakt, dan dat zij het tegen betaling aan anderen overlaat. In het eerste geval moet zij echter ook behoorlijk voor dit werk geoutilleerd zijn. Wasbord en tobbe zijn daartoe niet voldoende. Nodig is in de eerste plaats een behoorlijk geventileerde tocht-vrije ruimte, met watervaste vloer, stromend water en afvoer. Een dergelijke wascel wordt ééns per week of per 14 dagen door een huisvrouw gedurende 2—4 uur gebruikt. Het is dus zeer oneconomisch en ondoelmatig, een dergelijke ruimte per woning te projecteren, behalve wanneer deze ruimte nog voor allerlei andere doeleinden geschikt te maken is, zoals in het geval van de bijkeuken van het eengezinshuis. Voor een stadswoning wordt deze ruimte echter het doelmatigst in de onderbouw geprojecteerd (zie ook onder IIIw). Per dag kan een wascel 2 X worden gebruikt en dit practisch alleen gedurende de eerste drie dagen van de week. Daar verder verscheidene huisvrouwen eens per 14 dagen wassen en sommige gebruik maken van de diensten van een wasserij, volgt hieruit, dat één wascel per 6—8 woningen doelmatig is. d. Kinderverblijf. Gedurende het wassen in de cel moet de huisvrouw haar woning alleen laten. In het algemeen zal het te regelen zijn, dat dit zonder bezwaar kan. Alleen kinderen in de kleuterleeftijd kunnen in dit geval bezwaren geven. Doelmatig is het daarom, om naast de wascel een kleinere of grotere ruimte voor kinderverblijf geschikt te maken. In het algemeen zal dit in een onderbouw zonder veel bezwaar kunnen gebeuren. Zie ook onder IIIw. 35 e. Wasmachine. Het is verder wenselijk, de gelegenheid te geven om voor de grote was een wasmachine met hand- of electrische aandrijving te huren. Voor een electrische machine zal de retributie ongeveer 25 cent per keer moeten bedragen. Voor een hand-wasmachine behoeft dit bedrag slechts enkele centen te zijn. Men kan rekenen, dat een machine 30—50 X per maand kan worden gebruikt, d.w.z. ongeveer één machine op twee cellen. ƒ. Drogen. Voor doelmatig drogen is verwarming gewenst. Voor de consequenties daarvan zie men IVg. Ook zonder verwarming kan echter wel worden gedroogd, als maar voldoende goed geventileerde ruimte daarvoor aanwezig is. Doelmatige oplossingen zijn hier mogelijk, zowel met voldoende ruimte per woning in de onderbouw (zie III V. en w.), als met speciale droogruimten, die om beurten worden gebruikt. In geval verwarming beschikbaar is, wordt de droging natuurlijk zeer versneld en kan de benodigde ruimte dan dienovereenkomstig kleiner zijn. Over het benutten van een warmwatervoorziening voor verwarming van droogcellen zie men IV j . Speciale droogcoulissen zijn duur en sparen geen ruimte. Zij zijn daarom niet doelmatig. g. Centrifuges. In hoge mate zijn dit wèl de centrifuges. Zonder schade voor het wasgoed wordt de droging sterk versneld. Na d= 5 minuten centrifugeren heeft het wasgoed nog maar korte nadroging nodig. Waar een prima centrifuge slechts ƒ 150.— kost, het stroomverbruik minimaal en de capaciteit buitengewoon groot is, behoorde in elk doelmatig beheerd wooncomplex zulk een machine aanwezig te zijn. Niet alleen voor de weekwas, maar voor de kleine en luierwas kan zij onschatbare diensten bewijzen. h. Centrale Verwarming. De voordelen van centrale verwarming in een woning zijn enorm 36 uit een oogpunt van arbeidsbesparing, veiiigiieid en voorkoming van stof. Zo enigszins mogelijk behoort een woning dan ook te zijn voorzien van centrale verwarming. Bij economische opzet behoeven de kosten voor verwarming met één radiator per woning (overeenkomende met de gebruikelijke ééne kachel) niet meer dan ƒ25 tot ƒ 40 per woning per jaar te bedragen. Bij zeer zuinig stoken (alleen overdag en dan nog niet op alle uren) zijn nog wel geringere kosten van verwarming met kachel stoken bereikbaar en in bepaalde maatschappelijke omstandigheden kan dit daarom noodzakelijk en doelmatig zijn. /. Aantal verwarmingslichamen. In een beknopt opgezette woning zal, wanneer men grote economie wil betrachten, één verwarmingslement geplaatst in het woonvertrek in het algemeen voldoende zijn. Het woongebruik van de andere kamers is in tijdsduur zo beperkt, dat het in het algemeen doelmatig zal zijn, deze kleine ruimten electrisch of anderszins te verwarmen. De radiator in de woonkamer moet echter zo zijn gedimensioneerd, dat enige overwarmte voor de bijvertrekken aanwezig is. j . Warm water. Een centrale warmwatervoorziening in woningen is buitengewoon practisch maar leidt, zolang het vraagstuk der warmtemeting niet afdoende is opgelost, tot overmatig gebruik en is dan niet meer economisch. Het is daarom de vraag of de behoefte aan warmwater niet het beste met gas of electrische apparaten of reservoirs kan worden bevredigd. Een centrale gelegenheid, waar warm water kan worden betrokken, welke gelegenheid tevens de was- en droogcellen kan bedienen, kan in veel gevallen een goede en oeconomische oplossing geven. 37 k. Zonbescherming. Vrijwel algemeen wordt bij het ontwerpen van woningen onvoldoende aandacht besteed aan de bescherming tegen zonlicht. Dit klemt te meer, nu uit hoofde o.a. van het onder Ij—1 genoemde de drang naar grote op de zonzijde gelegen raamvlakken toeneemt. Zeer onjuist is het, de zorg voor deze bescherming aan de toevallige bewoners over te laten. Een doelmatige zonbescherming kan zowel vast als beweeglijk zijn. Vaste zonbescherming is op zijn plaats boven een op het Zuiden gelegen raam, omdat een dergelijke bescherming de hoge hete zomerzon weert en de lage winterzon toelaat. Beweeglijke bescherming is op zijn plaats aan Oost- en Westgevels omdat ook de lage zon in de zomermaanden nog zeer hinderlijk kan zijn. Bij doelmatige woningbouw behoort zowel op vaste als op beweeglijke beschermingen van te voren te worden ' gerekend. HOOFDSTUK V. CONSTRUCTIE EN BEDRIJFSVORM. Constructief is voor de Nederlandse woningbouw de metsel- en houtbouw karakteristiek. Het woningbedrijf heeft zich in Nederland ontwikkeld tot een sterk speculatief, financieel niet al te sterk gefundeerd, kleinbedrijf, dat woningen aan kleinere en grotere beleggers levert. De kwaliteit is t.g.v. de tamelijk primitieve bedrijfsvorm niet hoog. De vele ernstige bezwaren tegen indeling en uitrusting zijn boven genoemd. Ook constructie en afwerking laten veel te wensen over. Speciaal de geluidshinder is in de stedelijke woningen een plaag voor de bewoners. Ook in allerlei andere opzichten (het gebruikelijke medebrengen van eigen vloerbedekking en sanitair door de bewoners, het onsoliede materiaal der secundaire wanden, de gebrekkige raamconstructies, de vaak doorslaande gevels) is het gebruikelijke verre van doelmatig te achten. 38 Wijziging bedrijfsvorm. Een afdoende verbetering is in deze alleen te verwachten van een grondige wijziging der bedrijfsvorm. Er zijn verschillende factoren, die in deze richting onweerstaanbaar werkzaam zijn. In de eerste plaats is de bouwtechniek er, via utiliteits- en luxebouw, geleidelijk in geslaagd, nieuwe constructiemethoden uit te denken, die de oude kwaliteit verre overtreffen en ze in economie ook steeds meer beginnen te benaderen. Verder brengt de afnemende groei van onze grote steden een totale wijziging teweeg in de situatie op de woningmarkt. In de afgelopen 40 jaar heeft vrijwel steeds de vraag naar woningen overheerst tegenover het aanbod daarvan. Het publiek is daardoor gewend geraakt, om gauw tevreden te zijn en zonder veel critiek te nemen, wat geboden werd. Dat deze situatie voor de ontwikkeling van moderne doelmatigheid niet gunstig was, is duidelijk. Nu echter dat aanbod is gaan overheersen over de vraag, moet automatisch de woningbouw ook betere kwaliteit gaan leveren. Echte vakkennis, die tot nu toe in het bouwbedrijf een rol van weinig betekenis speelde, begint opgeld te doen. Dan bezit tot nu toe het bouwbedrijf in overwegende mate het karakter van een beschut bedrijf. Woningen kan men niet importeren, noch uit het buitenland, noch uit andere plaatsen. Concurrentie is plaatselijk beperkt en kan door de betrokkenen gemakkelijk in de hand worden gehouden. De moderne bouwtechniek maakt echter de montagebouw mogelijk en daarmede een op zijn minst landelijke concurrentie. Deze factoren zijn reeds op duidelijke wijze doende, het peil van doelmatigheid van de woningbouw te verhogen (zie flatgebouwen, voorziening met verwarming en sanitair van woningen, betere afwerking) en deze ontwikkeling is nog maar in zijn eerste begin. Er ligt voor het Nederlandse Overheidstoezicht een belangrijke taak weggelegd, wanneer het deze ontwikkeling begrijpt en helpt bevorderen. Het bouwtoezicht in Nederland zag zich door de ontwikkeling de rol toebedeeld, de bevolking in bescherming te nemen 39 tegen de gevolgen van het door onvoldoend bevoegden uitgeoefende woningbouwbedrijf. In die bescherming is men stellig geslaagd, maar als onvermijdelijk gevolg daarvan heeft zich een tot in alle details uitstrekkende bouwvoogdij ontwikkeld, die een rem kan vormen voor verdere gezonde ontwikkeling. Naarmate bevoegde en deskundige bouworganisaties echter weder de plaats gaan innemen van primitieve, financieel en sociaal weinig verantwoordelijke klein-bedrijfjes, zal men de verantwoordelijkheid wederom daar kunnen leggen, waar ze behoort, nl. bij de producent. Andere industrieën hebben aangetoond, welk een snelle ontwikkeling in de richting van doelmatigheid en economie dan mogelijk is. Door dit alles in te zien, kan het Nederlandse bouwtoezicht de ontwikkeling van de woningbouw naar groter, wezenlijke doelmatigheid, in sterke mate bevorderen. Bijlage I. Het geregeld slapen van man en vrouw in één gemeenschappelijk bed moet als hoogst ongewenst beschouwd worden, niet alleen theoretisch, maar ook practisch. Ieder arts, die daarnaar vraagt, kan zo vaak als hij wil te horen krijgen, hoe het slapen in één groot bed aanleiding geeft tot allerlei narigheid. Zeer gewoon is het geval, dat een der beide echtgenoten een lichte slaap heeft en zijn nachtrust wordt gestoord, doordat de ander zich beweegt of koude voeten heeft. In tijden van ziekte is het gemeenschappelijke bed storend voor de zieke, onsmakelijk voor de gezonde, die 's avonds in een doorzweet bed komt; bovendien gevaarlijk, omdat ook de lichtste infectie's bij dit enge con- 40 tact onmiddellijk aanslaan. Is een der echtgenoten ernstig ziek, dan moet de tweede zich behelpen op de allerprimitiefste wijze. Maar niet alleen op lichamelijk gebied is het gemeenschappelijke bed af te keuren, ook psychisch is deze kwestie van groot belang. Elke arts, die belangstelling heeft voor de psychische hygiene van zijn patiënten, kan zo vaak hij wil, te horen krijgen, hoeveel wrok en ongeduld ontstaan uit de kleine wrijvingen, die het gemeenschappelijke bed onvermijdelijk veroorzaakt. Geen enkel huwelijksgeluk is ertegen bestand, dat men in zijn slaap voortdurend bloot komt te liggen, omdat de partner de dekens naar zich toe trekt, of andere persoonlijke eigenaardigheden heeft, die ik hier niet wil opnoemen. Als minimum-eis voor elke volkswoning, ook de meest eenvoudige, moet daarom gesteld worden de aanwezigheid van een kamer, die zo groot is, dat daarin twee bedden kunnen staan. Wanneer de slaapkamer der echtgenoten alleen één gemeenschappelijk bed kan bevatten, voldoet een dergelijke woning niet aan de eisen van lichamelijke en geestelijke hygiene. Waar het hier gaat om minimum-eisen, moet men zich tevreden stellen met een slaapkamer, waar twee bedden kunnen staan. Oneindig verkieselijker dan één gemeenschappelijke slaapkamer zou zijn, de aanwezigheid van twee kleinere 1-persoons kamers, verbonden door een tussendeur. Het behoeft geen betoog, dat hier de hygiene nog beter gediend zou zijn, maar een dergelijke eis is niet meer te beschouwen als een minimum-eis. Naast de alkoof en de bedstede met deurtjes dient nu ook het 2-persoons bed een plaats te krijgen in het Cultuurhistorisch museum. w.g. Dr. TH. VAN SCHELVEN, Den Haag. AMSTELBANK Laat Uw formulieren drukken op Amstelbank, het m e e s t b e k e n d e p a p i er voor hand- en machineschrift, waarvan wij sedert 1907 reeds m i l l i o e n en k i l o g r a m m e n afleverden. G. H. BURHMANN'S PAPIERGROOTHANDEL NV.
Click tabs to swap between content that is broken into logical sections.
Titel | Doelmatigheid in moderne woningbouw en bestaande voorschriften en bouwgewoonten / W. van Tyen |
Auteur | Tyen, W. van |
Jaartal | 1935 |
Collectienaam | NIVRA LIMPERG |
PPN | 344467287 |
UBVU-ID | 0412020200001 |
Toegangsgegevens (URL) | http://imagebase.ubvu.vu.nl/getobj.php?ppn=344467287 |
Signatuur origineel | LIMPERG200 |
Transcript | 1 NEDERLANDSCH INSTITUUT VOOR EFFICIENCY AMSTERDAM BUREAU: WILLEM WITSENPLEIN 6, S-GRAVENHAGE TELEFOON 774520 DOELMATIGHEID IN MODERNE WONINGBOUW EN BESTAANDE VOORSCHRIFTEN EN BOUWGEWOONTEN DOOR Ir. W. VAN TYEN Decimaal-nummer 711.1 : 728 650.1 EFFICIENCY-DAGEN NOVEMBER 1935 Publicatie No. 123 „1935.11" J . MUUSSES — UITGEVER — PURMEREND i^oor-idens laten luxe ST iven. zelf Ddel- Telefoon 33.656. SEL. Arts, Telefoon 11.66.19. _ / - C //ye / ^ DOELMATIGHEID IN MODERNE WONINGBOUW EN BESTAANDE VOORSCHRIFTEN EN BOUWGEWOONTEN door Ir. W. VAN TIJEN. •o a• J. MUUSSES — UITGEVER — PURMEREND E> HO a. I pla lirij we nin gei 0V( b. inc Wc va Ier w; he be is DOELMATIGHEID IN MODERNE WONINGBOUW EN BESTAANDE VOORSCHRIFTEN EN BOUWGEWOONTEN door Ir. W. VAN TIJEN. HOOFDSTUK I. INLEIDING. a. Doelmatigheid. Het woord „doelmatigheid" werd voor de titel gekozen in plaats van „Efficiency", waarmede het instituut zijn doelstelling aangeeft, omdat het in kernachtig Nederlands zo volkomen weergeeft datgene, waarnaar allereerst bij het ontwerpen van woningen moet worden gestreefd, n.l. dat de maat die in alle dingen wordt betracht en die aan alle onderdeelen wordt gegeven, in overeenstemming zij met het doel, dat met de voorziening of het onderdeel in kwestie wordt beoogd: doel-matig. b. Menswaardigheid. Een woning is nooit doelmatig, wanneer zij niet zowel sociaal als individueel volkomen menswaardig is. Doelmatigheid en menswaardigheid zijn als begrip parallel en met het begrip welstand valt hier geen scheiding te maken. Wel zijn er enorme verschillen, maar deze behooren alleen het wezenlijke te betreffen; dat wat in het wezen van de bewoners gegrondvest is. (Doelmatigheid is niet hetzelfde voor een musicus en voor een timmerman, beide even menswaardige beroepen.) Doelmatige onderscheiding is daarom alleen te maken in het wezenlijke. 4 c. Het wezenlijke. Wat wezenlijk is, is voor ieder mens en iedere tijd verschillend. Voor de 18-eeuwse koopman was het, het door zijn woning opzettelijk uitdrukking geven aan zijn welstand, even wezenlijk, als dit voor ons een gebrek aan goede smaak is. Wezenlijk voor ons, omdat het de voorwaarde van het voortbestaan van onze beschaving betreft, is het voorkomen van de verarming, die voor de west-europese volken t.g.v. het verlies van hun bevoorrechte positie dreigt. d. Techniek. Die verarming te voorkomen, is mogelijk door ons maatschappelijk kunnen, door onze techniek (het Griekse „Technein" betekent ,,kunnen"). Deze techniek dan niet alleen beperkt tot de m a c h i n a l e zijde daarvan, maar evenzeer en vooral omvattend onze hedendaagse hygiëne, ons sociaal inzicht, onze medise, psychologische en psychotechnische kennis, onze paedagogie, onze stedenbouw, ons wis- en natuurkundig inzicht en het filosofisch begrip, dat dit alles doordringt en overspant. Een technische, d.w.z. een deskundige behandeling, betekent altijd ordening en vereenvoudiging. Wezenlijke doelmatigheid is in onze tijd daarom allereerst technische ordening en vereenvoudiging. Met een dergelijke eenvoud als werkprincipe behoeven wij geen enkele versoberingsnoodzaak te vrezen, omdat elke vorm van menswaardigheid in eenvoud bereikbaar is. Want het principe van de eenvoud is onuitputtelijk. e. Doelmatigheid en economie. In het bovenstaande ligt feitelijk opgesloten, dat oplossingen, die in de bedoelde zin doelmatig zijn, ook de meest economische zullen zijn. Economie toch is niets anders dan sociale doelmatigheid en 5 het is duidelijk, dat wat in een gezonde maatschappij sociaal doelmatig is, het ook individueel zal zijn. Daarom wordt opzettelijk niet gesproken van volks- oï arbeiderswoningbouw. Doelmatig wonen is maar in zeer beperkte zin een kwestie van materiële welstand. Zeer grote materiële welstand zal doelmatigheid bij het wonen vaak meer belemmeren dan bevorderen. Geringe materiële welstand daarentegen behoeft nauwelijks ooit een beletsel voor doelmatigheid te zijn. Er zijn op stoffelijk zeer primitieve basis prachtige gave woon-cultures bekend (Japan, Bali), die aan de menswaardigheid in geen enkel opzicht te kort doen. Voor zulk menswaardig wonen op eenvoudige stoffelijke basis is echter een sociaal milieu van grote gaafheid en evenwichtigheid nodig. ƒ. Doelmatigheid en de tegenwoordige maatschappelijke omstandigheden. Wanneer zich echter maatschappelijk grote omzettingen voltrekken, kan het oog op woningbouwgebied incidenteel doelmatig zijn, om af te wijken, van wat men in het algemeen als zodanig zou willen kwalificeren. Men zal b.v. in een periode van verarming gedwongen worden, woningen te laten staan, die juist met het oog op deze verarming feitelijk behoorden te worden afgebroken. Bij het scheppen van nieuwe woningen, die zich bij de veranderde omstandigheden aanpassen, zij men echter uitermate voorzichtig. g. Lange levensduur van een woning. Een woning onderscheidt zich n.l. van bijna elk ander maatschappelijk product door zijn buitengewoon lange levensduur. Wanneer men bedenkt, dat de levensduur van het merendeel onzer volkswoningen gemakkelijk de periode van voor 1848 tot heden (dat is de gehele opkomst, bloei en verval van de moderne west-europese wereld) overspant, dan beseft men tevens, hoe gevaarlijk het is, 6 orn 6p basis van de tegenwoordige omstandigheden speciale eisen te stellen of anderen te laten vallen. h. Mens als enige maatstaf. Wij beseffen dan, dat de enige maatstaf, die wij stellen kunnen, de mens is in zijn wezenlijke behoeften in de zin, als boven uiteen- , gezet. Dat de vereenvoudiging, die wij daarbij als een culturele veredeling nastreven, tevens de sleutel kan bieden voor de oplossing van het economische pFóbleem, Yalïn dit verband duidelijk zijn. /. Geen andere oplossing van het hedendaagse economisch probleem. Bovendien is er o.i. een andere oplossing van het hedendaagse I probleem in de woningbouw niet. Met zgn. „verdedigen van het bereikte peil" zonder meer, bereikt men niets anders dan huurstakingen, samenwonen, onrust op de woningmarkt en stopzetting van nieuwbouw. Geforceerde verlaging van het peil, los van menselijke doelmatigheid (slechte verkavelingen, te geringe gevelbreedte, alkoven) wreekt zich onherroepelijk in gebrek aan lichamelijk en psychisch weerstandsvermogen en tekort aan levensvreugde en levensmoed, die onmisbaar zijn in de hardere strijd om het bestaan, die de west-europese volkeren wacht. Het parool in de woningbouw zal daarom zomin zonder meer „behouden", als „vereenvoudigen" kunnen zijn. Alleen menselijke technische doelmatigheid zal ons in dezen verder kunnen brengen. ;. Ruimtebehoefte. Behalve door doelmatigheid op de basis van wezenlijke technische eenvoud, onderscheidt zich een moderne woning nog door iets anders van een niet moderne, n.l. door zijn andere instelling tegenover het begrip „ruimte". In de 19e eeuw en ook in vele perioden, die daaraan vooraf gaan. 7 is het verlangen naar ruimte geen typisch sociale behoefte geweest. In de na-oorlogse tijd is dit anders geworden, zowel op het gebied van de stedebouw, als in de woning zelf. k. De stad als open, in de ruimte geplaatst organisme. De bestaande steden zijn gesloten. De straten zijn sleuven tussen de bebouwing. De achterterreinen zijn o m s l o t e n door de rand-bebouwing van het blok. De parken en plantsoenen zijn geslot e n eenheden, zonder verband met de verdere stadsruimten aangelegd. De moderne stedebouw tracht deze geslotenheid te overwinnen. Zij tracht ook in de stad het terrein; het natuurlijke vlak, te doen voortbestaan. Zij zoekt naar een beboïïwing, die in de oorspronkelijke omgeving is geplaatst, niet naar een bebouwing, die deze omgeving vervangt. Het criterium voor de waarde van een moderne verkaveling is dan ook de mate, waarin men er in is geslaagd, openheid en groen te laten overwegen tegenover geslotenheid en bebouwing. Voor de wijzen, waarop dit stedebouwkundig kan worden nagestreefd, zie men o.a. lid en Ilh. l. Ruimtebehoefte in de woning. Een analoge ontwikkeling voltrekt zich op het gebied van het eigenlijke bouwen. Naarmate de ruimte b u i t e n de woningen ook in de steden een grotere natuurlijkheid terugwint, verdwijnt de behoefte aan een dichte beschermende omsluiting der woningen-zelf. De gevel wordt principieel niets anders dan een zo licht en doorzichtig mogelijke bescherming tegen klimaatsinvloeden, die natuurlijk ook de nodige vrijheid in de woning waarborgt. Anders is ook de instelling ten opzichte van de ruimte in de woning. Het aaneenschakelen van de verschillende vertrekken tot één gedifferentieerde woonruimte (zie onder III n-p) is ook in deze zin typerend. 8 1 Wie dan ook het moderne verlangen naar meer licht, zon, open- \ heid, ruimte en gemeenschappelijkheid niet méé kan aanvoelen, zal de moderne woning- en stedebouw nooit kunnen begrijpen. m. Doelmatigheid en lage kostprijzen. Onder Ie is gezegd, waarom doelmatigheid en economie in wezen één zijn. Dit behoeft echter nog nadere toelichting. Wanneer, in hetgeen hieronder volgt, aan moderne doelmatigheid in woninginrichting een reeks van eisen wordt gesteld, waaraan de tegenwoordige, door de tijdsomstandigheden als oneconomisch veroordeelde woningvoorziening, niet heeft kunnen voldoen, dan kan dit lijken in tegenstelling te staan tot de noodzakelijkheid van versobering, onder ld genoemd. Deze tegenstelling is schijnbaar. I In hetgeen volgt, zijn alleen eisen van doelmatigheid genoemd, [waarvan uit ervaring bekend is, dat zij kunnen worden gerealiseerd, economischer (dus voor minder kosten) dan de corresponderende, in de Nederlandse woningbouw gebruikelijke, oplossing. f Daaruit blijkt, dat het mogelijk is, om met de methoden van moderne doelmatigheid niet alleen een peil van een grotere perfectie in de woningbouw te bereiken, maar dit ook te laten samengaan met j lagere bouw- en exploitatiekosten. Het spreekt wel vanzelf, dat voor werkelijk afdoende en volkomen gave oplossingen, een zienswijze bij alle betrokkenen nodig is, die de consequenties der moderne |;doelmatigheid aanvaardt. 1 Daarnaast zijn echter ook partieel allerlei buitengewoon belangrijke verbeteringen direct realiseerbaar, terwijl natuurlijk daartegenover het niet moeilijk zal vallen, om een of ander onderdeel van het hierna te berde gebrachte te vinden, waarvan men, wanneer het buiten verband wordt gezien, de bezwaarlijkheid of onuit- ; voerbaarheid kan aantonen. n. Positieve houding tegenover het moderne niet algemeen. Men kan menen, dat de bovenbedoelde zienswijze niet voldoende 9 algemeen bestaat en daardoor pogingen tot realisatie tot mislukking gedoemd zouden zijn. Daartegenover staat, dat onze steden thans geheel en tot de verre toekomst voor een overwegend groot deel, bestaan en bestaan zullen uit woongelegenheid, die een uiting is van de oude opvattingen. Het bevolkingsdeel, dat deze opvattingen blijft huldigen zal daarin steeds een overvloed van haar passende woongelegenheid kunnen vinden. Voor de sterk in omvang groeiende nieuwe categoriën, \ '^'-.c!^ * ?; die door aard of omstandigheden op de resultaten van de moderne pu'.j^ ' doelmatigheid zijn aangewezen, behoren hen passende woongele-ü ^ ^ ^ ^ K - genheden zo spoedig mogelijk te worden geschapen. '^t^^J/^^-t De successen, bereikt met verschillende realisaties van deze doel matigheid, bewijzen de daaraan bestaande behoefte. . -J— , *. "^> o. Gevaar van misbruik. Verder wordt nog vaak gewezen op het gevaar, dlaatt gpreeli eegpeenn zzoouu •''.A kunnen zijn in misbruik van de voorgestane oplossingen op gebied van verkaveling, woningontwerp en constructie. Te misbruiken is natuurlijk alles en misbruik zal natuurlijk altijd voorkomen. Dit geldt echter minstens even sterk voor de gebruikelijke oplossingen (zie b.v. pernicieuse toename in daarvoor totaal ongeschikte woningen, van het aantal samenwoningen). Men kan in dit opzicht dan ook alleen met zekerheid vaststellen, dat misbruik geringer zal zijn, naarmate de doelmatigheid groter is. p. Moderne doelmatigheid moet groeien. Uit hetgeen volgt, mag ten slotte niet worden afgeleid, dat de moderne doelmatigheid in woningbouw een reeds bereikt iets zou zijn, dat slechts op verwezelijking wacht. Wel echter bestaat de overtuiging, dat de grondslagen aanwezig zijn, waarop een gaaf geheel kan worden opgebouwd. Zoals bij alle gezonde ontwikkeling zal deze opbouw zich alleen "H " ^ ^ 10 kunnen voltrekken op basis van met gedeeltelijke realisaties opgedane nadere ervaringen. q. Doel van het praeadvies. Het aanduiden van bedoelde grondslagen en het aangeven van verschillende zowel direct, als alleen in groter verband, realiseerbare maatregelen ter vergroting van de doelmatigheid der Nederlandse woningbouw is het doel van dit prae-advies. r. Wijze van behandeling. Een volledige behandeling van het vraagstuk is niet te geven binnen dit bestek. Behandeld zullen daarom alleen worden een reeks van punten, die bij het ontwerpen van doelmatige woningen practisch naar voren komen, doordat zij in meerdere of mindere mate in strijd zijn met wat in de Nederlandse woningbouw gebruikelijk of voorgeschreven is. Achtereenvolgens zullen worden behandeld enige dergelijke punten op het gebied van: Terrein-indeling. Woning-indeling. Woning-uitrusting en -inrichting. Constructie en bedrijfsvorm. HOOFDSTUK II. TERREININDELING. a. Aantal woonlagen. Een doelmatige terreinindeling wordt allereerst bepaald door het aantal woonlagen, dat men toepast. 11 b. Laagbouw. Laagbouw (eengezinswoningen) heeft enorme voordelen door de mogelijkheid van de aanwezigheid van een tuin bij iedere woning (zie onder Illy). De voordelen van laagbouw zijn het grootst voor gezinnen met kinderen van 2—12 jaar. In laagbouw is evengoed een doelmatig woningtype bereikbaar als in verdiepingbouw. Het daggebruik van slaapkamers als bedoeld in Illn is echter bij verdiepingbouw gemakkelijker bereikbaar dan bij het eengezinshuis. De Nederlandse Volkswoningbouw kent n.l. bijna uitsluitend het eengezinshuis met slaapverdieping onder de kap, welke verdieping dan bijna altijd alle ruimtelijkheid mist en niets is, dan enige ondoelmatig gevormde slaap- en rommelhokken. Ook een doelmatige differentiatie van de woninggrootte in verband met de gezinssterkte is bij het eengezinshuis wel geenszins onmogelijk, maar moeilijker door te voeren dan bij de étagewoning. c. Verdiepingbouw. Om de bovenbedoelde redenen zal men in verdiepingbouw gemakkelijker en eerder tot doelmatigheid geraken. Wat verder volgt, geldt daardoor veelal in de eerste plaats voor deze bouwwijze, maar is altijd ook voor het eengezinshuis geldend te maken. De keus tussen eengezinshuis en verdiepingbouw van 2—5 woonlagen zal in het algemeen door terreinprijzen en bodemgesteldheid worden bepaald. In een werkelijk doelmatig gebouwde woonwijk zal men echter ook onafhankelijk van deze omstandigheden zowel eengezinshuizen als verdiepingbouw in overeenstemming met de woonbehoeften aantreffen. d. Hoogbouw. Nieuwe perspectieven zijn er in de laatste jaren voor de terreinindeling ontstaan, door de moderne mogelijkheid van hoogbouw (meer dan 5 woonlagen, bediend met liften). Door de enorme verruiming van de bebouwing, die hierdoor mo- 12 gelijk wordt (minder verbrokkeling van het terrein) is deze mogelijkheid door het modern voelende deel van het publiek met enthousiasme begroet. Verdere bestudering van deze bouwwijze en de eerste uitvoeringen ervan, wijzen erop, dat hoge woongebouwen een zeer belangrijke aanvulling vormen van de bestaande bebouwingswijzen en in de eerste plaats in aanmerking komen als open randbebouwing langs grote ruimten (verkeerswegen, parken, singels, meren) en wel voornamelijk voor de huisvesting van alleenwonenden of kleine gezinnen. ' ^ e. Hoogbouw geen oplossing voor de goedkope volkswoning. Er zijn nog geen aanduidingen, waaruit zou blijken, dat deze bouw ook een oplossing voor het probleem der goedkope volkswoning kan bieden. ƒ. Oriëntering. Om woningen doelmatig te kunnen ontwerpen moet allereerst aandacht worden besteed aan een juiste oriëntering der verschillende vertrekken. Deze oriëntering is tot nu toe in de woningbouw altijd op schromelijke wijze verwaarloosd, tot groot nadeel daarvan. Er bestaat tegenwoordig vrijwel geen verschil van mening meer over, dat de ligging op het Zuiden voor woonvertrekken de meest wenselijke is. In gesloten bouw is deze echter alleen voor zeer kleine woningen te verwezenlijken. Voor normale gesloten bouw is vrijwel algemeen de N-Z richting der woningrijen als de beste oriëntering erkend, waarbij dan uit een oogpunt van bezonning bij voorkeur de slaapkamers op het Oosten en de woonkamers op het Westen worden gelegd. g. Doorgaande woonruimte. Een bijzonder doelmatig resultaat is bereikbaar door in de wo- 13 ning een, van gevel tot gevel doorlopende, woonruimte te projecteren. Men kan daarmede bereiken, dat men zowel van alle aanwezige zonneschijn kan profiteren, als deze zonodig ontvluchten en ook kan men daarmede bij elke windrichting een tochtvrije ventilatie tot stand brengen. Een dergelijke ligging der woonruimte moet bij uitstek wenselijk worden geacht. Over de wijze, om deze op economische wijze te verwezenlijken, zie men IIIp. h. Open bouw. Een goede oriëntering van alle vertrekken is alleen bereikbaar ƒ bij open of zgn. „strokenbouw" dus bij een verkaveling in bouw- \ blokken, waarvan de kopbebouwingen zijn weggelaten. De doel-/ matigheid van een dergelijke bebouwing wordt in deskundige krin- ) gen niet meer betwijfeld. Dat een economische verkaveling ook bij ^ open bouw mogelijk is, bewijst de uitslag van de prijsvraag voor Goedkope en Goede Arbeiderswoningen te Amsterdam. De gepremieerde projecten wijzen, bij goede gevelafstanden en gevelbreedten, bebouwingsdichtheden aan, van 150 woningen per ha, wat een alleszins redelijke dichtheid is te achten. i. Verkeersstraten. Doelmatigheid in woningbouw eist een behoorlijke scheiding van woon- en verkeersstraten. Deze scheiding is een gebiedende eis, zowel met het oog op de eisen van het moderne verkeer, als op die van de bewoners. Het is een der grofste fouten, die nog steeds ook bij de allernieuwste bebouwingsplannen wordt gemaakt, dat aan deze eisen telkens weer onvoldoende aandacht wordt besteed. Wie de bestaande toestanden aan grote verkeerswegen nauwkeurig gadeslaat en bedenkt, dat dit verkeer in de komende jaren minstens nog zal verdubbelen en waarschijnlijk verdrie- of verviervoudigen, beseft de urgentie van deze aangelegenheid. Het is dringend nodig, op deze aangelegenheid voldoende acht te slaan. ) ^ Cni ^A»-' .-> 14 Dat een bebouwing van woonstraten, anders dan met winkels, uit een oogpunt van economie niet noodzakelijk is, bewijst opnieuw de uitslag van meergenoemde prijsvraag. Als een schema van een doelmatige bebouwing langs een grote verkeersweg kan onderstaande schets worden gegeven. VERKEERSWEG, ten N. eenzijdige bebouwing (ged. hoogbouw), ten Z. tweezijdige bebouwing. Afb. 1. j . Woonstraten. Tegenhanger van de eis van het niet bebouwen van verkeers- 15 straten met woningen is de noodzaak van het weren van het doorgaande verkeer uit de woonstraten. Naarmate het verkeer op de hoofdwegen beter wordt geregeld, en aan zekere tucht onderworpen, ontwikkelt zich het euvel, dat het autoverkeer ter vermijding van kruispunten met verkeersregeling, zijn weg gaat kiezen door de woonstraten. Wat dit voor de rust en veiligheid van deze straten betekent, behoeft geen toelichting en kan dagelijks in onze steden worden waargenomen. Een stuiting van dit euvel is alleen te bereiken door het straten-systeem van elke woonbuurt tot een gesloten systeem te maken, hetzij door de straten naar wijk-verzamelwegen terug te voeren, hetzij door ze te laten doodlopen en aan het einde van keerpunten te voorzien. /^S •; V v / ^ ^ i ^ i ^ i ^ ' - ^ i i : Tweezijdige bebouwing, doorgaande woonstraat. Afb. 2. Het is duidelijk dat de bedoelde afsluiting alleen nodig is voor het autoverkeer, waarvoor het in het ergste geval maken van een omweg van enkele honderden meters een oponthoud van nog geen minuut betekent. Voor het voet- en fietsverkeer mag een dergelijke geslotenheid niet van kracht zijn, wat ook zonder bezwaar uitvoerbaar is. (zie ook afb. 4) 16 If O k. Een en tweezijdig bebouwde straten. Uit de eis van doelmatig georiënteerde woningen komt logisch het vraagstuk van de één- of tweezijdig bebouwde straat voort. Uit een streng doorgevoerde oriëntering volgt ook een bepaalde ligging van ingang en trappenhuis en daaruit is vaak de noodzakelijkheid van eenzijdig bebouwde straten afgeleid. Deze zijn inderdaad zeer doelmatig wanneer men de noodzaak van het direct bereikbaar zijn van woningen door voertuigen niet dwingend aanwezig acht, en men dus met smal]e_voetwegen langs de woningen kan volstaan. r iiii Eenzijdige bebouwing, woonstraat met Iceerpunt. \ Afb. 3 l Wanneer men echter de noodzakelijkheid aanwezig acht, dat h' U'elke woningingang per as is te bereiken, en uit een oogpunt van doelmatigheid valt hiervoor zeer veel te zeggen, (men denke aan gevallen van ziekte, aan verhuizing, aan ophalen van vuilnis en ^^„-^ aan brand), dan is de verdubbeling van het aantal rijstraten die uit de eenzijdig bebouwde straat voortvloeit, niet meer economisch en dus niet doelmatig te achten. Naar voren komt dan de wenselijkheid, om ook bij georiënteerde strokenbouw de tweezijdig bebouwde straat toe te passen, vooral 17 r' k^ r I 'r^ Q ' •tl 1 V ï. rm I •ü^ «•••di Verkeersweg. - / ^^ r i l; _ ^m v^ . . ' • 3^ mi siÉi ïiSiii :iiy..:.''Sïïï 9 .: .:.;:V:;-a!i M.:MÊ\ ;vy-;vr;v;;;v;'mr III i l i ii •i :appe(.)k. rijwea «Itt-oCCOII' trottoi qezii'KiCuinc-i Afb. 4. wanneer aan deze straat ook nog andere functie wordt gegeven (zie onder 1). 18 Dit heeft voor het woningtype de consequentie, dat de ingang zowel aan de Oost- als aan de Westzijde gelegen moet kunnen zijn. Zie verder ook afb. 2. /. Speelgelegenlieid. Van de tegen doorgaand verkeer beschermde straat kan op bijzonder doelmatige wijze verder gebruik worden gemaakt door het straatoppervlak als speelgelegenheid te benutten. Het spel van kinderen van 4—12 jaar, zoals dat gedurende verschillende korte perioden, over de dag verdeeld, voorkomt, is hier in directe nabijheid der ouderlijke woning bij uitstek op zijn plaats. Deze speelgelegenheid maakt een doelmatig ingerichte wijk-speelplaats met toezicht en leiding bij het spel geenszins overbodig, maar kan er een uiterst waardevolle aanvulling van vormen, (zie afb. 4) m. Tiissenterreinen. Bij de tweezijdig bebouwde straat krijgen automatisch de tus-senterreinen de functie van rustige groenvlakken, hetzij voor ge-zins- hetzij voor gemeenschappelijke tuinen. Over tuinen zie men ook llly. HOOFDSTUK III. WONING-INDELING. a. Toegankelijkheid. Voor het eengezinshuis is de toegankelijkheid geen probleem. Voor het verdiepinghuis wél. De individualistische Nederlandse behoefte aan een „eigen voordeur" en een „eigen trap" is een der belangrijke hinderpalen, die de Nederlandse woningbouw, op weg naar wezenlijke doelmatigheid, aantreft. Nu moet daartegenover worden opgemerkt, dat deze woningbouw zich nooit heeft ingespannen, om behoorlijke oplossingen van 19 het vraagstuk der gemeenschappelijke trap te geven. Wat op dit gebied te zien is gegeven, kan in het algemeen moeilijk enthousiasme opwekken. Als gevolg van een en ander souHreert onze woningbouw nu in steeds toenemende mate aan knoeierige oplossingen, als de portiekwoning met zijn „unheimische" steile stenen buitenopgangen, de uit politioneel opzicht gevaarlijke (want niet te controleren) bordesjes en de ingewikkelde steile binnentrappen. In Rotterdam is daar nu nog bijgekomen de zgn. „gedeelde vrije slaapetage",( die tot een nog gecompliceerder, steil en ondoelmatig trappen-l systeem aanleiding geeft. Een aanvaardbare oplossing wordt alleen bereikt met een behoorlijke bordestrap, zonder kwartslagen. b. Ligging trappenhuis. Hoewel op zichzelf ook wel aanvaardbare oplossingen met een binnentrap denkbaar zijn, moet men dan toch aan de verlichting zulke eisen gaan stellen, dat plattegrond-studien uitwijzen, dat het aan de buitenlucht gelegen trapenhuis de meest economische oplossing geeft. c. Afwerking trap. Een gemeenschappelijke trap behoort zodanig te zijn afgewerkt, dat geen nadere bekleding door de bewoners nodig is. Is die afwerking er (die dan niet alleen voldoende soliede moet zijn, maar ook ooglijk en onbesmettelijk) dan vervalt daarmede tevens een der voornaamste bezwaren tegen de gemeenschappelijke trap. d. Gevelbreedte en verdiepinghoogte. Naast een oplossing van het trappenhuis is voor een woningontwerp de beschikbare gemiddelde gevelbreedte beslissend. O.a. op basis van de meergenoemde prijsvraag, kan men gerust 20 aannemen, dat voor etagebouw een gemiddelde gevelbreedte van 6 a 7 m een noodzakelijkheid is. Bruikbare woningtypes met gevelbreedten onder de 6 m zijn aan de praeadviseur niet bekend. Bij het bovenstaande is geen rekening meer gehouden met de hier en daar nog toegestane tussenkamer- en alkoofbouw, omdat geen serieus deskundige deze oplossingen meer onder de doelmatige zal willen rangschikken. De gebruikelijke en bijv. in Amsterdam voorgeschreven, verdiepinghoogte van 2.70 m kan zonder bezwaar op ± 2.50 m worden teruggebracht. Dit heeft verschillende voordelen. Door de geringere hoogte spaart men per verdieping één optrede op de trap uit, waardoor de traphelling gunstiger wordt. Bij een bouw met 4 woonlagen wordt ± 80 cm op de bouwhoogte gewonnen, hetgeen een belangrijke materiaal- en dus kostenbesparing geeft, en de lichtinval voor de benedenverdiepingen •verbetert. Bij brede raamopeningen (gewenst o.a. in verband met I 1) wordt te grote afkoeling of verhitting t.o.v. overmatig glasoppervlak vermeden. Bij juiste raamplaatsing is de geringere hoogte in vertrekken aangenaam en speciaal ook in ruimten van kleine afmetingen, ais gangen, W.C.'s, badkamers enz. e. De eigenlijke woonruimten De woning in engere zin bestaat uit de slaap- en woonruimten, de wasgelegenheid en de keuken. Zij zullen hieronder afzonderlijk worden behandeld. ƒ. Slaapruimten. In het algemeen kan men zeggen, dat ouders, jongens en meisjes gescheiden behoren te slapen. Op deze regel zijn echter vele uitzonderingen en aanvullingen noodzakelijk. Het is gezinsgewoonte, dat de ouders in dezelfde kamer slapen. In de meeste gevallen is dit stellig ook aangewezen. Gedurende 21 bepaalde perioden in elk huwelijksleven kan het gescheiden slapen der ouders echter zeer belangrijk zijn. Elk modern psycholoog zal het hiermede eens zijn. Het beste zou een indeelbare ouderslaapkamer zijn. Aan de behoefte daaraan zal in het algemeen woningtechnisch en economisch echter zeer moeilijk kunnen worden voldaan. In elk geval behoren, uit een eis van psychologische en hygiënische doelmatigheid, twee afzonderlijke bedden voor de ouders aanwezig te zijn (zie bijlage 1). Bouwgebruiken of -verordeningen, die voeren tot een woningtype, waarin het gebruik van 2-persoonsbedden in de hand wordt gewerkt, begaan in dat opzicht een onvergefelijke fout. Belangrijk is het, wanneer men woningen zo ontwerpt, dat aan één der ouderbedden een breedte van 1 a 1.10 m kan worden gegeven. In geval van ziekte, tijdens zwangerschap en de perioden van het voeden, bij het in bed nemen van een angstig kind, kan dit van groot nut zijn. Een bed van 0.80 m breed (voor alle normale gevallen voldoende) en één van 1 m a 1.10 m zijn daarom doelmatiger dan de twee gebruikelijke van 0.90 m breed. g. Slapen van jonge kinderen (beneden 6 jaar). Wat het slapen van zeer jonge kinderen betreft, moet een doelmatige woningindeling er rekening mee houden, dat de bedden daarvoor gemakkelijk verplaatsbaar moeten zijn. De eisen, die men aan plaatsing van dergelijke bedjes gedurende de middagslaap, bij ziekten, in de vooravond, stelt (men denke aan bezonning, verwarming, rust, windvrijheid) zijn zo variabel, dat voor deze bedjes onmogelijk één plaats te vinden is, die in alle opzichten doelmatig is. De starre eisen van sommige bouwvoorschriften kunnen in dit opzicht, waar een grote soepelheid nodig is, zeer belemmerend zijn. h. Gescheiden slapen van jongens en meisjes. Wanneer men deze, op zichzelf zeer noodzakelijke, eis stelt, houde 22 men in het oog, dat ze pas van kracht wordt, voor kinderen boven de 8—10 jaar. Daar beneden kan het samenslapen van broertjes en zusjes zeer wenselijk en doelmatig zijn. \ i. Maten van bedden. Voor volwassenen kan algemeen de bedmaat op 1,90 a 2 m bij 0.80 a 0.90 m worden gesteld (met inachtname van het opgemerkte onder Illf). Voor kinderen beneden 3 jaar is 1.10 m doelmatig. Het is bij uitstek doelmatig, deze maten goed aan te houden. Kostbare ruimte voor andere doeleinden wordt er door gewonnen. j . Gezinssterkte. Om woningen werkelijk doelmatig te kunnen indelen is een zuiver inzicht in de werkelijk voorkomende gezinssterkten en samenstelling noodzakelijk. Een gemiddelde woninggrootte is even ondoelmatig en sociaal foutief, als een gemiddelde schoenmaat zou zijn. Aan dit belangrijke vraagstuk is nog veel te weinig aandacht besteed. 4^—i,,,,;:;,-,4-,^,.,^,—fM^.. _ k. Rationele vaststelling van het aantal slaapkamers. Hoewel binnen het kader van dit praeadvies een demografisch vraagstuk als het onderhavige natuurlijk in genen dele volledig kan worden behandeld, zijn bij wijze van initiatief enkele berekeningen gemaakt van het benodigd aantal slaapkamers. Deze berekening is gebaseerd, enerzijds op de door Ir. v. d. Kaa gepubliceerde cijfers over de gezinssamenstellingen in Nederland (Overheidsbemoeiingen inzake Volkshuisvesting, Tabel X), anderzijds op de, f met behulp van gewone kansberekening, bepaalde aantallen gezinnen met resp. O, 1, of meer jongens en meisjes in iedere groep. Met een voorbehoud in bovenbedoelde zin, zijn de resultaten als volgt: 23 2-p6rs. ouder-slk. 1-pers. klnder-slk. _ 1 2 — 1 1 — — 1 1 • — — 2pors. kinderslk. _ — — 1 1 — — 2 — 1 — 1 — 3-pers. kinder-sik. _ — — — — 1 1 — — 1 — 1 4-pers. kinder-sik. _ — — — — — — — 1 — — 1 1 S-pers. fcmder-slk. _ — — — — — — — — — 1 — — Totaal aant. sik. 1 2 3 2 3 3 2 3 3 3 3 3 3 Percentage V. h. totaal aantal woningen 23,250/0 22,8 0/0 9,8 »/o 9,8 »/o 9,6 »/o 5 , -% 3,2 o/„ 3,2 o/o 2 - ° /o 3,25 Vo - , 6 % 1,6 °/o 1,-Vo Bovenstaande cijfers gelden voor gezinnen met minder dan 7 kinderen, d.v^^.z. voor 95.35 % der bevolking. De resterende 4.65 % zeer grote gezinnen hebben in de woningbouw een aparte behandeling nodig. Uit deze cijfers blijkt al op het eerste gezicht, hoe weinig de gebruikelijke voorziening overeenstemt met de werkelijke behoefte. De grote massa van de Amsterdamse woningbouw b.v. voorziet in 25 % woningen met twee 2-pers. slaapkamers en 75 '^/o met twee 2-pers. en één 1-pers. slaapkamer. De werkelijke behoefte aan deze typen bedraagt resp. 9.8 % en 19.4 %. Voor 46.05 % zijn de gebruikelijke types dus te groot, voor ongeveer 25 % zijn ze te klein. . Men ziet uit dergelijke cijfers direct, welke mogelijkheden van groter doelmatigheid hier braak liggen. Men heeft hiermede toch i een der belangrijkste middelen in de hand, om tot een economische oplossing van het woningvraagstuk te komen. Het enorme aantal kleine gezinnen (in Nederland zijn de gezinnen, bestaande uit 2 en 3 personen, 46 % van het totaal) vindt feitelijk geen passende woning. Zij benutten in een groot aantal gevallen de niet gebruikte 24 f K^ ^ \ if slaapkamers (die voor woondoeleinden ongeschikt zijn, zie Illn) als bergruimte, die zij elders in de woning onvoldoende aantreffen. Tegenover dit t&veel in de woningen voor de kleine gezinnen, staat logisch het gesignaleerde tekort voor de grotere gezinnen. Slapen van meerderen in één bed, op zolderbergplaatsen, op , divanbedden in de woonkamers, is er het onvermijdelijk gevolg van. Door een juiste differentieering van de woninggrootte kunnen al deze misstanden op economische wijze worden verholpen. /. Redenen, om van de gegeven percentages af te wijken. Er kunnen natuurlijk allerlei redenen zijn, waarom het in een bepaald geval doelmatig is, om van de in het algemeen geldende percentages af te wijken. Wanneer een woningcomplex wordt ontworpen, weet men in grote trekken, voor welke groepen de woningen in kwestie het eerst in aanmerking komen. Men kan dan nagaan, of men redenen heeft, om aan te nemen, dat deze groep naar boven of naar beneden van het gemiddelde afwijkt. Men kan zijn ontwerp dan dienovereenkomstig vaststellen. m. Bezwaren tegen het aanhouden van demografische percentages. Soms wordt de doelmatigheid van het aanhouden van demografische percentages betwijfeld. Men vreest, dat daardoor de nood- / zakelijke speelruimte in de woningen zou gaan ontbreken. Men zou 1 bovendien telkens moeten verhuizen bij de geboorte van een kind. Hiertegenover staat het volgende: Bij de gebruikelijke oplossingen bestaat de speelruimte feitelijk alleen daar, waar zij niet nodig is. Bovendien bevatten de percentages in zichzelf allerlei mogelijkheden van variatie. Voor baby's beneden 1 jaar is een aparte slaapkamer niet zonder meer nodig. Op het samen kunnen slapen van jongens en meisjes beneden de 8 jaar is reeds gewezen. Eveneens op de bedmaat voor kleine kinderen, waardoor 1-pers. kamers soms voor 2 kunnen worden benut, 2 voor 3 enz. / 25 's daarnaast nog verdere speling nodig en e c o n o m i s ch m o g e 1 ij k, dan brenge men die bewust aan, niet toevallig en /ondoelmatig, als tot nu toe gebruikelijk. / Wat het verhuizen betreft: I Het grote-stads gezin verhuist gemiddeld eens per 4 |aar. In het xSêïï'i'ti^.Mê. .&§?•" wordt echter maar eenmaal per 10 jaar ee kind geboren. "Men ziet hieruit, dat de geboorte — als reden to verhuizing — geen rol van betekenis speelt. n. Daggebriiik. Volgens de gangbare begrippen bestaat een woning uit een woonkamer en een aantal slaapkamers. In een doelmatig ingedeelde woning gaat deze scheiding tegenwoordig niet meer zonder meer op. Dit is een gevolg van het feit dat de moderne meubeltechniek het klapbed tot ontwikkeling heeft gebracht en, door het tot massaproduct te maken, voor ieder bereikbaar heeft gemaakt. Het is bij uitstek doelmatig, van de hierdoor aan de woningbouw geboden gelegenheid ten volle gebruik te maken. Een goed gezinsleven toch is een buitengewoon samengesteld geheel van rechten en plichten van gezins//c? en gezinsgroep over en weer. Het is onmogelijk, om aan alle eisen van groepsgewijs of volledig samenzijn en van persoonlijke rust en afzondering in één ruimte, recht te laten wedervaren. Wanneer men denkt aan de verschillende zijden van het gezinsleven, als het spelen van grotere en van kleinere kinderen (hetzij in groepjes ol alleen), het maken van schoolwerk, de lectuur voor ontspanning of studie van volwassenen, het ontvangen van bezoek, het maken van of luisteren naar muziek, dan ziet men in, dat het beschikbaar zijn van verschillende afzonderlijke woonruimten voor een gezond gezinsleven een dwingende eis van doelmatigheid is. Op economische wijze is aan deze eis uitsluitend te voldoen, door de voor slaapgebruik aanwezige ruimten ook overdag te benutten. Bij gebruik van klap- en divanbedden is dit mogelijk. 26 De slaapkamers moeten dan echter ook r u i m t e 1 ij k bruikbaar en dus geen pijpenladen met slechte raamplaatsing e.d. zijn. o. Ligging woonslaapkamers t.o.v. de woonkamer. Wil men van de slaapkamers overdag een doelmatig woongebruik kunnen maken, dan zal men veel zorg moeten besteden aan een juiste ligging, t.o.v. het hoofd-woonvertrek. Hier stuit men vaak op tegenstrijdige eisen. De slaapkamerfunctie eist nl. een zo groot mogelijke afgezonderdheid, terwijl de woonfunctie goed contact met de woonkamer verlangt. Een goede analyse niet alleen van de functies in kwestie zelf, maar vooral ook van het tijdstip, waarin zij zich in het gezinsleven voordoen, kan hier de weg naar de oplossing wijzen. In een gezin met meer dan 1 kind behoort minstens een slaapkamer behoorlijk geluidsvrij van de hoofd-woonruimte te zijn gescheiden. Dit niet alleen met het oog op slapen of rusten, maar ook op de mogelijkheid van een of meer gezinsleden, om volkomen rustig te kunnen studeren (huiswerk kinderen). Daartegenover is het van groot voordeel, wanneer één der kinderslaapkamers in het hoofdvertrek uitmondt, waardoor deze slaapkamer geschikt wordt voor kinderspeelkamer. Het hoofdvertrek is, omdat het zonodig op elk uur van de dag voor woondoeleinden beschikbaar moet zijn, ongeschikt om tevens als slaapruimte dienst te doen. De ouderslaapkamer leent zich bij uitstek tot gebruik als bijwoonruimte ten behoeve van het ontvangen van bezoek, conversatie, lectuur e.d. Geen dezer functies behoeft immers te worden uitgeoefend gedurende de tijd, dat deze slaapkamer in gebruik is, of de bedden moeten luchten. Er is ook zo goed als geen bezwaar, deze ruimte door een weinig geluidwerende wand van het hoofdvertrek te scheiden. Immers, wanneer de ouderslaapkamer gebruikt wordt, is het gezinsleven afgelopen. 27 Een scheiding tussen ouderslaapkamer en woonvertrek met glas of vouwwand, is daarom doelmatig, omdat een dergelijke wand kan bewerken, dat de visueel in een woning aanwezige ruimte wordt vergroot. Dit laatste is zeer belangrijk, zowel uit hoofde van het opgemerkte onder I j-1, als uit economische overwegingen. Beperkt men het wonen, door de woningindeling, strikt tot het hoofdvertrek, dan zal men, zonder daarmede nog maar enigszins werkelijke doelmatigheid te bereiken, aan de afmetingen daarvan hogere eisen moeten stellen, dan wanneer het wonen over meerdere ruimten wordt verdeeld. Bouwverordeningen, die hiermede geen rekening houden, zijn ondoelmatig. Het gebruik van de ouderslaapkamer voor bezoek, conversatie, lectuur e.d., dus in het algemeen de avondfuncties, heeft nog een ander voordeel. Het geheel geluidsvrij maken van het hoofdvertrek t.o.v. alle kinderslaapkamers, zal uit hoofde van het onder IIIo opgemerkte vaak moeilijk zijn. De ouderslaapkamer daartegenover zal niet als doorloop naar de kinderslaapkamers kunnen worden gebruikt en daardoor t.o.v. deze kamers veel geluidsvrijer liggen, wat ook uit andere hoofde gewenst is. Daardoor leent deze kamer zich in een doelmatige woning meer voor avondgebruik, dan het hoofdwoonvertrek. In geval van ziekte van een der ouders kan een kinderslaapkamer tijdelijk door de zieke worden benut. Over de verwarming der bijruimten zie men IVg en h. p. Ouderslaapkamer en-suite met woonvertrek. Onder Ila is gewezen op de wenselijkheid van een gevel tot gevel doorlopende woonruimte. Economisch is aan deze eis te voldoen, door de ouderslaapkamer (alleen door glaswand met gordijn gescheiden) en-suite met de woonkamer te leggen, (zie afb. 5.) Op deze wijze verkrijgt men een woonelement, dat economisch in alle volkswoningen verwezenlijkbaar is en dat alleen al in staat is om het wonen op een hoger peil te brengen. 28 Afb. 5. q. Keuken. De keuken is in de eerste plaats de gelegenheid om het gezins-voedsel te bereiden en het vaatwerk te reinigen. Voor beide doeleinden behoort de keuken in gemakkelijke verbinding met het woonvertrek te staan. In niet doelmatig ingedeelde woningen wordt de keuken ook vaak als wasruimte benut, zowel voor mensen, als voor wasgoed. Uit een oogpunt van doelmatigheid en hygiëne is dit af te raden. Het is het beste een kook- en afwaskeuken niet groter te maken, dan met het oog op deze werkzaamheden nodig is. 29 r. Wasruimte. In een woning is een aparte afsluitbare ruimte nodig, waar gezinsleden zich kunnen wassen en bij voorkeur ook baden. Het is echter mogelijk, dat de badgelegenheid voor grotere gezinsleden ook doelmatig in onderbouw of badhuis kan worden ondergebracht. Voor k l e i n e kinderen behoort zulk een gelegenheid echter in huis aanwezig te zijn. s. Zitbad. Een zitbad is de voor de beknopte woning bij uitstek doelmatige wasgelegenheid. Het vereist minder oppervlak dan een douche-cel. Men kan erin baden met weinig waterverbruik. Volwassenen en kinderen kunnen erin douchen, zonder dat de noodzaak ontstaat, de wanden van de wasruimte over grotere hoogte watervast te maken. Ook voor het wassen van kleine kinderen en het inweken van was is het handig. t. Behandeling kleine was. De wasgelegenheid in de woning is, behalve voor de huisgenoten, ook doelmatig bruikbaar voor het behandelen van de zgn. ,,kleine was", als zakdoeken, kousen, luiers ed. Dit wassen moet tussen de andere bezigheden door kunnen geschieden en de gelegenheid ervoor moet dus in de woning aanwezig zijn. Doelmatig is ook, wanneer bij aanwezigheid van centrale verwarming in deze ruimte een kleine droogspiraal wordt aangebracht, die tevens de wasruimte verwarmt. Eventueele droogcellen in het onderhuis worden hierdoor ontlast. u. Bijruimten. Behalve de genoemde ruimten, die gezamenlijk de eigenlijke woning vormen, zijn er nog verschillende onmisbare bijruimten nodig, 30 die echter niet noodzakelijk direct aan de woning behoeven te grenzen. V. Bergplaatsen. Bij elke woning is een behoorlijke bergruimte onmisbaar. Deze is nodig, niet alleen voor het opbergen van voorwerpen buiten gebruik, maar in de tegenwoordige steden in de allereerste plaats ook voor fietsen en kinderwagens. Het is weer een van de bijna onbegrijpelijke tekortkomingen van de Nederlandse stedelijke woningbouw, dit toch eenvoudige vraagstuk niet te hebben kunnen oplossen. Een bergplaats elders in de straat of wijk doet dit in gene dele. Er is bijna geen Nederlander, die dit niet uit ervaring weet. De onderbouw is de doelmatige en economische plaats voor deze ruimten. w. Andere voordelen van de onderbouw. Behalve, dat een onderbouw — mits goed ontworpen — een economischer en veel doelmatiger oplossing biedt voor het vraagstuk der bergruimte, dan de gebruikelijke zolderverdieping, zijn daaraan nog andere belangrijke voordelen verbonden. De onderste woonlaag komt bij toepassing van een onderbouw nl. voldoende vrij van de straat te liggen. De hinderlijke onvrijheid van de gebruikelijke beg. grond-verdiepingen wordt er geheel door verholpen. Verder is in het algemeen niet de gehele ruimte van de onderbouw nodig voor bergruimte. Voor was- en droogcellen, (zie IVc) voor tijdelijk kinderverblijf (zie IVd), bij goede uitvoering ook voor speel- en knutselruimten, kan hier op goedkope wijze plaats worden gemaakt. Ook kan het overschot aan ruimte in de onderbouw uitstekend als overdekte speelgelegenheid worden benut. (bv. v. d. Broek, v. Sanen). X. Behoefte aan frisse lucht. Ook in verband met wat is opgemerkt onder Ij en 1, zijn frisse 31 lucht en zon eerste levensbehoeften geworden van de tegenwoordige mens. De ontspanning buiten de stad, in parken en plantsoenen, valt buiten het bestek van dit prae-advies. De mogelijkheid om de woonwijken voldoende van groen en speelgelegenheid te voorzien, is genoemd in II1 en n. De gelegenheid voor individueel- en gezins-gebruik kwamen nog niét ter sprake. ij. Tuinen. In de eerste plaats denkt men in dit verband aan de tuinen. De eigen tuin kan vooral in een gezin met jonge kinderen een uiterst belangrijke rol spelen. De enorme voordelen, die voor de volkshuisvesting in het eengezinshuis zijn gelegen, zijn voor alles op de mogelijkheid van een eigen tuin terug te voeren. Voor verdiepingbouw ligt de zaak enigszins anders en komt ook het belang van de gemeenschappelijke tuin naar voren. De mogelijkheden daarvan zijn door de Nederlandse volkshuisvesting nog nauwelijks aangesneden, laat staan uitgeput. Ook in de verdiepingbouw kan de gezinstuin echter doelmatig een rol spelen (zie ook afb. 4). z. Dakterras. Gedeeltelijk kan aan de behoefte aan frisse lucht voor etagewoningen worden tegemoetgekomen, door het inrichten van platte daken als dakterras. Als zonnebaden kunnen zulke terrassen stellig van belang zijn. Boven de tuin hebben zij vóór, de grotere vrijheid en het ontbreken van schaduw-werpende gebouwen. Zij kunnen met weinig moeite en kosten zeer aantrekkelijk worden gemaakt. Om ze goed bruikbaar te maken, moet er echter een goede zon- en windbescherming aanwezig zijn. Wat het kweken van planten aangaat, leveren zij nooit meer dan een surrogaat voor een echte tuin. Balkons. Een zeer belangrijk element van étagewoningen kunnen de bal- 32 kons of waranda's zijn. Tot nu toe worden zij in de eerste plaats gebruikt als werkgelegenheid, voor het drogen van was en het luchten van beddegoed. De onooglijkheid van één zijde onzer volkswoningen spruit grotendeels uit deze verkeerde woongebruiken voort, die op zich zelf weer hun oorzaak hebben in ondoelmatige woningindeling (onvoldoende was-, droog- en bergruimte, zie onder IVb). Bij doelmatige woningindeling zijn zij voor bovenbedoelde doeleinden niet nodig en moeten zij zelfs zo worden ontworpen, dat zij hiervoor niet k u n n e n worden benut. Echte woonbalkons zijn in Nederland zeldzaam en in Amsterdam in de nieuwbouw vrijwel onbekend. Een woonbalkon mag, om doelmatig te zijn, niet te smal zijn. Een breedte van 1.20 a 1.30 m is minstens noodzakelijk. De Amsterdamse bouwverordening belemmert door zijn onjuiste voorschriften inzake het benodigde minimum glasoppervlak het ontstaan van goede woonbalkons. Het is de vraag, of in een winderig en wisselend klimaat, als het onze, in de desbetreffende behoeften het doelmatigst door een balkon wordt voorzien. Er zijn ook oplossingen denkbaar, waarbij men de gevel zodanig kan openen (met vouwdeuren of -ramen) dat de woonruimte, bij geopende wand, zelve als balkon of waranda gaat werken. Aan de hand van goede uitgevoerde voorbeelden zal de doelmatigheid van deze oplossing moeten worden onderzocht. HOOFDSTUK IV. WONING-OUTILLAGE EN -INRICHTING. Een woning is niet doelmatig, wanneer zij niet behoorlijk geoutilleerd is voor het verrichten van de verschillende functies, die tot de normale gezinswerkzaamheden behoren. a. Wassen en drogen. Een van de belangrijkste daarvan is het wassen en drogen van lijfgoed. Het is een van de ernstige bezwaren, die men uit een oog- 33 /• punt van doelmatigheid tegen de Nederlandse woningbouw kan hebben, dat aan dit vraagstuk vrijwel nergens voldoende aandacht is "^ besteed. Toch is er voor huisvrouw en gezin bijna geen schadelijker ongemak denkbaar, dan dat, dat uit een onvoldoende behandeling van deze aangelegenheid voortspruit. b. Bestaande toestand. In practisch alle Nederlandse woningen wordt de huisvrouw voor de keus gesteld, om te wassen óf in een voor dit doel ongeschikte keuken, vanwaar damp, vocht en waslucht in de woning dringen, óf op tochtige balkons of dito zolders en schuurtjes. Hoe gevaarlijk het zware waswerk (met zijn grote ontwikkeling van hete water-damp) op deze wijze is, is algemeen bekend. Een gelegenheid om het waswerk te verrichten met behulp van de daarvoor bestaande, zeer doelmatige half- of geheel automatische apparaten, is in de normaal bestaande omstandigheden evenmin mogelijk. De toestellen in kwestie kunnen practisch in de woningen niet worden geborgen, terwijl een doelmatige gelegenheid, om een dergelijke machine door meerdere bewoners te doen gebruiken, vrijwel overal ontbreekt. Erger nog dan met het wassen, staat het met het drogen. Het drogen van een weekwas op vochtige, koude dagen, kan voor de huisvrouw en gezin niet anders dan een plaag worden genoemd. De beschikbare berg- of zolderruimte is in het overwegend aantal gevallen onvoldoende. Het drogen moet dan verder noodzakelijk geschieden in de enige verwarmde ruimte: de woonkamer, door middel van rekjes óm en lijnen boven de kachel. Daar op deze wijze nog geen voldoende droging is te verkrijgen, worden verdere lijnen gespannen in slaapkamers en op trappen en overlopen. De vocht en de zure lucht van het drogende goed doordringen alles in huis. Op droge dagen belemmert het op de waranda's opgehangen wasgoed, het uitzicht vanuit de kamers en drukt een aspect van rommeligheid en armelijkheid op 50 % van het stadsbeeld. Te ergerlijker zijn deze toestanden, omdat zij geheel onnodig zijn. De Nederlandse woningbouw kan dan ook geen aanspraak maken 34 op doelmatigheid, zolang zij aan dit onderdeel niet meerdere aandacht besteedt. c. Wasgelegenheid. Onder III is reeds aangegeven, hoe het vraagstuk van de kleine en luierwas economisch en doelmatig kan worden opgelost. Voor de wekelijkse of 14-daagse was ligt de zaak anders. Het is stellig in zeer vele gevallen economisch en doelmatig te achten, dat de huisvrouw voor dit werk liever van haar eigen arbeidskracht gebruik maakt, dan dat zij het tegen betaling aan anderen overlaat. In het eerste geval moet zij echter ook behoorlijk voor dit werk geoutilleerd zijn. Wasbord en tobbe zijn daartoe niet voldoende. Nodig is in de eerste plaats een behoorlijk geventileerde tocht-vrije ruimte, met watervaste vloer, stromend water en afvoer. Een dergelijke wascel wordt ééns per week of per 14 dagen door een huisvrouw gedurende 2—4 uur gebruikt. Het is dus zeer oneconomisch en ondoelmatig, een dergelijke ruimte per woning te projecteren, behalve wanneer deze ruimte nog voor allerlei andere doeleinden geschikt te maken is, zoals in het geval van de bijkeuken van het eengezinshuis. Voor een stadswoning wordt deze ruimte echter het doelmatigst in de onderbouw geprojecteerd (zie ook onder IIIw). Per dag kan een wascel 2 X worden gebruikt en dit practisch alleen gedurende de eerste drie dagen van de week. Daar verder verscheidene huisvrouwen eens per 14 dagen wassen en sommige gebruik maken van de diensten van een wasserij, volgt hieruit, dat één wascel per 6—8 woningen doelmatig is. d. Kinderverblijf. Gedurende het wassen in de cel moet de huisvrouw haar woning alleen laten. In het algemeen zal het te regelen zijn, dat dit zonder bezwaar kan. Alleen kinderen in de kleuterleeftijd kunnen in dit geval bezwaren geven. Doelmatig is het daarom, om naast de wascel een kleinere of grotere ruimte voor kinderverblijf geschikt te maken. In het algemeen zal dit in een onderbouw zonder veel bezwaar kunnen gebeuren. Zie ook onder IIIw. 35 e. Wasmachine. Het is verder wenselijk, de gelegenheid te geven om voor de grote was een wasmachine met hand- of electrische aandrijving te huren. Voor een electrische machine zal de retributie ongeveer 25 cent per keer moeten bedragen. Voor een hand-wasmachine behoeft dit bedrag slechts enkele centen te zijn. Men kan rekenen, dat een machine 30—50 X per maand kan worden gebruikt, d.w.z. ongeveer één machine op twee cellen. ƒ. Drogen. Voor doelmatig drogen is verwarming gewenst. Voor de consequenties daarvan zie men IVg. Ook zonder verwarming kan echter wel worden gedroogd, als maar voldoende goed geventileerde ruimte daarvoor aanwezig is. Doelmatige oplossingen zijn hier mogelijk, zowel met voldoende ruimte per woning in de onderbouw (zie III V. en w.), als met speciale droogruimten, die om beurten worden gebruikt. In geval verwarming beschikbaar is, wordt de droging natuurlijk zeer versneld en kan de benodigde ruimte dan dienovereenkomstig kleiner zijn. Over het benutten van een warmwatervoorziening voor verwarming van droogcellen zie men IV j . Speciale droogcoulissen zijn duur en sparen geen ruimte. Zij zijn daarom niet doelmatig. g. Centrifuges. In hoge mate zijn dit wèl de centrifuges. Zonder schade voor het wasgoed wordt de droging sterk versneld. Na d= 5 minuten centrifugeren heeft het wasgoed nog maar korte nadroging nodig. Waar een prima centrifuge slechts ƒ 150.— kost, het stroomverbruik minimaal en de capaciteit buitengewoon groot is, behoorde in elk doelmatig beheerd wooncomplex zulk een machine aanwezig te zijn. Niet alleen voor de weekwas, maar voor de kleine en luierwas kan zij onschatbare diensten bewijzen. h. Centrale Verwarming. De voordelen van centrale verwarming in een woning zijn enorm 36 uit een oogpunt van arbeidsbesparing, veiiigiieid en voorkoming van stof. Zo enigszins mogelijk behoort een woning dan ook te zijn voorzien van centrale verwarming. Bij economische opzet behoeven de kosten voor verwarming met één radiator per woning (overeenkomende met de gebruikelijke ééne kachel) niet meer dan ƒ25 tot ƒ 40 per woning per jaar te bedragen. Bij zeer zuinig stoken (alleen overdag en dan nog niet op alle uren) zijn nog wel geringere kosten van verwarming met kachel stoken bereikbaar en in bepaalde maatschappelijke omstandigheden kan dit daarom noodzakelijk en doelmatig zijn. /. Aantal verwarmingslichamen. In een beknopt opgezette woning zal, wanneer men grote economie wil betrachten, één verwarmingslement geplaatst in het woonvertrek in het algemeen voldoende zijn. Het woongebruik van de andere kamers is in tijdsduur zo beperkt, dat het in het algemeen doelmatig zal zijn, deze kleine ruimten electrisch of anderszins te verwarmen. De radiator in de woonkamer moet echter zo zijn gedimensioneerd, dat enige overwarmte voor de bijvertrekken aanwezig is. j . Warm water. Een centrale warmwatervoorziening in woningen is buitengewoon practisch maar leidt, zolang het vraagstuk der warmtemeting niet afdoende is opgelost, tot overmatig gebruik en is dan niet meer economisch. Het is daarom de vraag of de behoefte aan warmwater niet het beste met gas of electrische apparaten of reservoirs kan worden bevredigd. Een centrale gelegenheid, waar warm water kan worden betrokken, welke gelegenheid tevens de was- en droogcellen kan bedienen, kan in veel gevallen een goede en oeconomische oplossing geven. 37 k. Zonbescherming. Vrijwel algemeen wordt bij het ontwerpen van woningen onvoldoende aandacht besteed aan de bescherming tegen zonlicht. Dit klemt te meer, nu uit hoofde o.a. van het onder Ij—1 genoemde de drang naar grote op de zonzijde gelegen raamvlakken toeneemt. Zeer onjuist is het, de zorg voor deze bescherming aan de toevallige bewoners over te laten. Een doelmatige zonbescherming kan zowel vast als beweeglijk zijn. Vaste zonbescherming is op zijn plaats boven een op het Zuiden gelegen raam, omdat een dergelijke bescherming de hoge hete zomerzon weert en de lage winterzon toelaat. Beweeglijke bescherming is op zijn plaats aan Oost- en Westgevels omdat ook de lage zon in de zomermaanden nog zeer hinderlijk kan zijn. Bij doelmatige woningbouw behoort zowel op vaste als op beweeglijke beschermingen van te voren te worden ' gerekend. HOOFDSTUK V. CONSTRUCTIE EN BEDRIJFSVORM. Constructief is voor de Nederlandse woningbouw de metsel- en houtbouw karakteristiek. Het woningbedrijf heeft zich in Nederland ontwikkeld tot een sterk speculatief, financieel niet al te sterk gefundeerd, kleinbedrijf, dat woningen aan kleinere en grotere beleggers levert. De kwaliteit is t.g.v. de tamelijk primitieve bedrijfsvorm niet hoog. De vele ernstige bezwaren tegen indeling en uitrusting zijn boven genoemd. Ook constructie en afwerking laten veel te wensen over. Speciaal de geluidshinder is in de stedelijke woningen een plaag voor de bewoners. Ook in allerlei andere opzichten (het gebruikelijke medebrengen van eigen vloerbedekking en sanitair door de bewoners, het onsoliede materiaal der secundaire wanden, de gebrekkige raamconstructies, de vaak doorslaande gevels) is het gebruikelijke verre van doelmatig te achten. 38 Wijziging bedrijfsvorm. Een afdoende verbetering is in deze alleen te verwachten van een grondige wijziging der bedrijfsvorm. Er zijn verschillende factoren, die in deze richting onweerstaanbaar werkzaam zijn. In de eerste plaats is de bouwtechniek er, via utiliteits- en luxebouw, geleidelijk in geslaagd, nieuwe constructiemethoden uit te denken, die de oude kwaliteit verre overtreffen en ze in economie ook steeds meer beginnen te benaderen. Verder brengt de afnemende groei van onze grote steden een totale wijziging teweeg in de situatie op de woningmarkt. In de afgelopen 40 jaar heeft vrijwel steeds de vraag naar woningen overheerst tegenover het aanbod daarvan. Het publiek is daardoor gewend geraakt, om gauw tevreden te zijn en zonder veel critiek te nemen, wat geboden werd. Dat deze situatie voor de ontwikkeling van moderne doelmatigheid niet gunstig was, is duidelijk. Nu echter dat aanbod is gaan overheersen over de vraag, moet automatisch de woningbouw ook betere kwaliteit gaan leveren. Echte vakkennis, die tot nu toe in het bouwbedrijf een rol van weinig betekenis speelde, begint opgeld te doen. Dan bezit tot nu toe het bouwbedrijf in overwegende mate het karakter van een beschut bedrijf. Woningen kan men niet importeren, noch uit het buitenland, noch uit andere plaatsen. Concurrentie is plaatselijk beperkt en kan door de betrokkenen gemakkelijk in de hand worden gehouden. De moderne bouwtechniek maakt echter de montagebouw mogelijk en daarmede een op zijn minst landelijke concurrentie. Deze factoren zijn reeds op duidelijke wijze doende, het peil van doelmatigheid van de woningbouw te verhogen (zie flatgebouwen, voorziening met verwarming en sanitair van woningen, betere afwerking) en deze ontwikkeling is nog maar in zijn eerste begin. Er ligt voor het Nederlandse Overheidstoezicht een belangrijke taak weggelegd, wanneer het deze ontwikkeling begrijpt en helpt bevorderen. Het bouwtoezicht in Nederland zag zich door de ontwikkeling de rol toebedeeld, de bevolking in bescherming te nemen 39 tegen de gevolgen van het door onvoldoend bevoegden uitgeoefende woningbouwbedrijf. In die bescherming is men stellig geslaagd, maar als onvermijdelijk gevolg daarvan heeft zich een tot in alle details uitstrekkende bouwvoogdij ontwikkeld, die een rem kan vormen voor verdere gezonde ontwikkeling. Naarmate bevoegde en deskundige bouworganisaties echter weder de plaats gaan innemen van primitieve, financieel en sociaal weinig verantwoordelijke klein-bedrijfjes, zal men de verantwoordelijkheid wederom daar kunnen leggen, waar ze behoort, nl. bij de producent. Andere industrieën hebben aangetoond, welk een snelle ontwikkeling in de richting van doelmatigheid en economie dan mogelijk is. Door dit alles in te zien, kan het Nederlandse bouwtoezicht de ontwikkeling van de woningbouw naar groter, wezenlijke doelmatigheid, in sterke mate bevorderen. Bijlage I. Het geregeld slapen van man en vrouw in één gemeenschappelijk bed moet als hoogst ongewenst beschouwd worden, niet alleen theoretisch, maar ook practisch. Ieder arts, die daarnaar vraagt, kan zo vaak als hij wil te horen krijgen, hoe het slapen in één groot bed aanleiding geeft tot allerlei narigheid. Zeer gewoon is het geval, dat een der beide echtgenoten een lichte slaap heeft en zijn nachtrust wordt gestoord, doordat de ander zich beweegt of koude voeten heeft. In tijden van ziekte is het gemeenschappelijke bed storend voor de zieke, onsmakelijk voor de gezonde, die 's avonds in een doorzweet bed komt; bovendien gevaarlijk, omdat ook de lichtste infectie's bij dit enge con- 40 tact onmiddellijk aanslaan. Is een der echtgenoten ernstig ziek, dan moet de tweede zich behelpen op de allerprimitiefste wijze. Maar niet alleen op lichamelijk gebied is het gemeenschappelijke bed af te keuren, ook psychisch is deze kwestie van groot belang. Elke arts, die belangstelling heeft voor de psychische hygiene van zijn patiënten, kan zo vaak hij wil, te horen krijgen, hoeveel wrok en ongeduld ontstaan uit de kleine wrijvingen, die het gemeenschappelijke bed onvermijdelijk veroorzaakt. Geen enkel huwelijksgeluk is ertegen bestand, dat men in zijn slaap voortdurend bloot komt te liggen, omdat de partner de dekens naar zich toe trekt, of andere persoonlijke eigenaardigheden heeft, die ik hier niet wil opnoemen. Als minimum-eis voor elke volkswoning, ook de meest eenvoudige, moet daarom gesteld worden de aanwezigheid van een kamer, die zo groot is, dat daarin twee bedden kunnen staan. Wanneer de slaapkamer der echtgenoten alleen één gemeenschappelijk bed kan bevatten, voldoet een dergelijke woning niet aan de eisen van lichamelijke en geestelijke hygiene. Waar het hier gaat om minimum-eisen, moet men zich tevreden stellen met een slaapkamer, waar twee bedden kunnen staan. Oneindig verkieselijker dan één gemeenschappelijke slaapkamer zou zijn, de aanwezigheid van twee kleinere 1-persoons kamers, verbonden door een tussendeur. Het behoeft geen betoog, dat hier de hygiene nog beter gediend zou zijn, maar een dergelijke eis is niet meer te beschouwen als een minimum-eis. Naast de alkoof en de bedstede met deurtjes dient nu ook het 2-persoons bed een plaats te krijgen in het Cultuurhistorisch museum. w.g. Dr. TH. VAN SCHELVEN, Den Haag. AMSTELBANK Laat Uw formulieren drukken op Amstelbank, het m e e s t b e k e n d e p a p i er voor hand- en machineschrift, waarvan wij sedert 1907 reeds m i l l i o e n en k i l o g r a m m e n afleverden. G. H. BURHMANN'S PAPIERGROOTHANDEL NV. |
Evaluatie |
|
|
|
B |
|
C |
|
D |
|
F |
|
H |
|
K |
|
M |
|
N |
|
O |
|
P |
|
V |
|
|
|