Regelen
omtrent het gebruik der boekerij van het Nederlands Instituut
van Accountants, vastgesteld in de bestuursvergadering
van 5 Mei 1948.
1. Leden en assistenten van het Instituut kunnen gratis van
de bibliotheek gebruik maken.
2. De termijn van uitlening is als regel één maand; deze kan
op aanvraag worden verlengd.
3. Indien een herinnering aan terugzending nodig is, betalen
leden en assistenten hiervoor f O 10 administratiekosten.
4. Tijdschriften worden alleen in gebonden jaargangen uitgeleend;
lopende jaargangen liggen ter inzage.
5. Boeken, welke voor examinatoren van belang kunnen zijn,
kunnen indien nodig binnen de duur van een maand worden
teruggevraagd. Van deze omstandigheid wordt als regel in
de desbetreffende boeken melding gemaakt.
6. Anderen dan leden of assistenten van het Instituut kunnen
van de bibliotheek geen gebruik maken, uitgezonderd:
bibliotheken, ten aanzien waarvan wederkerigheid verzekerd
is, en wel gratis, indien ook te dezen aanzien wederkerigheid
bestaat,
studenten van Nederlandse Universiteiten of Hogescholen,
op dezelfde voorwaarden als die, welke ook voor assistenten
van het Instituut gelden,
personen die, ter beoordeling van de Adjunct-Secretaris
van het Instituut, onder door hem te stellen voorwaarden
tot het gebruik van de bibliotheek worden toegelaten.
Koninklijk NIVRA
2060 017 245X
I
METHODOLOGIESE AANTEKENINGEN
OVER
HET DUBBEL-BOEKHOUDEN
DOOR
G MANNOURY,
tijd. leraar in de Handelswetenschappen aan de Openbare Handetschool te Vlissingen,
privaat-docent in de logiese grondslagen der wiskunde aan de
Oem. Universiteit te Amsterdam.
HAARLEM — P. VISSER AZN. — 1910.
VOORREDE.
Het heeft mij immer toegeschenen, dat voor de scherpe tegenstelling
tussen de gebruikelike theorieën van het dubbel-boekhouden, en daarmede
ook voor de betrekkelik warme strijd tussen hun voorstanders en
verdedigers, geen voldoende grond bestaat, en wel om deze reden, dat
die theorieën toch eigenlik niet anders zijn dan verschillende methoden,
om de inrichting van het systeem van het dubbel-boekhouden, zoals
het nu eenmaal in den loop der tijden is geworden, aan leerlingen mede
te delen en duidelik te maken. En waar dit zo is, kan toch zeker wel
de gulden spreuk: „tout genre est bon, hors Ie genre ennuyeux" ook
op deze leermethoden worden toegepast: wie belangstelling voor zijn
onderwerp weet in te boezemen, zal langs ieder dezer wegen zijn doel
kunnen bereiken.
Het is dan ook mijn overtuiging, dat het geen aanbeveling verdienen
zou, een enkele dier bestaande, ieder voor zich verdienstelike leerwijzen
uit het onderwijs te verdrijven (hoewel enige vrees daarvoor in de
laatste jaren hier te lande niet ongewettigd schijnt!), veel minder, om
een poging te doen, ze alle te zamen (stel dat het mogelik was), voor
een alweer „nieuwere" theorie te doen plaats maken.
Wèl daarentegen meen ik, dat het nodig is, aan die theorieën iets toe
te voegen, of liever, er iets aan te laten voorafgaan, en wel: een uiteenzetting
van de uiteraard geleidelike wijze, waarop het systeem van het
dubbel-boekhouden (als alle abstrakties!) uit de konkrete werkelikheid
is af te leiden.
Daardoor alleen toch kan enerzijds het juiste aandeel van konventle
en willekeurige afspraak aan het totstandkomen der boekhoud-regels in
het licht worden gesteld, anderzijds het gevaar worden vermeden, in
starre dogmatiek te vervallen, en te vergeten, dat de werkelikheid zich
nu eenmaal nooit „zonder overschot" in cijfers laat uitdrukken.
6
Het hier volgende bevat een poging, aan deze opgave te voldoen, en
voor het geval sommigen misschien mochten vrezen, dat door een dergelijke
nauwere aansluiting aan de „wisselende werkelikheid" de zo
schone samenhang van het systeem nadeel zou kunnen lijden, en „alles
op losse schroeven" zou worden gezet, zij hier nog opgemerkt, dat wij
de z.g. exakte wetenschappen (op wier gebied aan de boekhoudkunde
toch ook een, zij het zeer bescheiden, plaatsje toekomt) niet „exakter"
maken, door het oog te sluiten voor de zeer on-exakte wijze, waarop
de menselike geest ze langzamerhand heeft gevormd, zichzelve tot een
hulpmiddel, om niet door de veelheid en de vaagheid der indrukken,
die zij van de buitenwereld ontvangt, het spoor bijster te worden.
*
Een eigenlik schoolboek is dit geschriftje niet, tenminste niet voor
beginners. Toch is de aanleiding tot de samenstelling ervan gelegen in
het feit, dat aan schrijver dezes opgedragen werd, de handelswetenschappen
klassikaal te onderwijzen, en hij daarbij behoefte gevoelde (zo voor
zijn a.s. leerlingen als voor zichzelve!) de denkbeelden betreffende de
grondslagen van het dubbel-boekhouden, die hij zich langzamerhand
had verworven, tot éen geheel te verenigen. Hij koestert daarbij de
hoop, dat deze aantekeningen ook voor andere, zij het zelfstandige, zij
het meer jeugdige (mits niet al te jeugdige) beoefenaars van de boekhoudkunde
van enig nut mogen zijn, en tevens, dat ook zij, die enkel
bij een juiste en doelmatige toepassing van het boekhouden belang hebben
(en dat is waarlik niet de „man van zaken" alleen), er enige wenken
in mogen vinden, die een oordeelkundig gebruik dier oude kunst
ten goede kunnen komen.
Ten slotte nog een enkel woord over de vorm waarin deze aantekeningen
hier verschijnen: de veelgesmade en veelbestreden vereenvoudigde
spelling! Voor de meesten van hen, die zich in onderwijskringen
bewegen, zal het meer en meer invoeren van deze meer rationele en
eenvoudige schrijfwijze wel geen verdediging meer behoeven, maar toch
bleek het gebruik der nieuwe spelling door de uitgever dezes aanvan-kelik
als een ernstig bezwaar te worden gevoeld: het „grote" publiek
schijnt er nog maar niet van te willen weten.
Aangezien evenwel deze min gunstige gezindheid bij de meesten niet
op redeneering berust, doch enkel een kwestie van smaak (om nu maar
niet te zeggen: van wansmaak) is, twijfel ik niet, of zij zal zich te
7
eerder wijzigen,. . . . naarmate zij minder wordt ontzien. Het oog, dat
zich slechts kort aan de nieuwere vormen heeft gewend, wordt spoedig
onaangenaam getroffen door de vele „dode" letters (waarvan verscheidene
zelfs nooit geleefd hebben!), die de oudere schrijfmeesters ons nog
altijd willen doen meeslepen. Ook ten opzichte van de boekhoudkunde
zelve, die toch de tijd van de eindeloze zinledige formules reeds lang
te boven is, scheen het mij niet ongepast, de schone beginselen van
kortheid en korrektheid, ook in het uitwendige, zoveel mogelik in toepassing
te brengen.
Dit neemt intussen niet weg, dat de firma P. Visser Azn., door, mij
ter wille, haar bezwaar ter zijde te stellen (en niet minder overigens
door haar goede zorgen aan dit werkje besteed), mij tot zeer welgemeende
dank heeft verplicht!
G. MANNOURY.
AJWSTERDAM, 20-8-'10.
INLEIDING.
Is het boekhouden, het dubbel-boekhouden altans, een
wetenschap of niet? Die vraag doet zich wel het allereerst
voor aan wie zich tot nadenken zet over methoden van boekhouden
en boekhoudkundig onderwijs. Immers, een wetenschap
eist een wetenschappelike, een nuttigheidskunst een enkel
praktiese methode. En waar wij hier voorop willen stellen,
dat wetenschappelikheid, jazelfs (men schrikke van het woord
niet al te zeer !) een zekere mate van wijsgerigheid niet gemist
mag worden bij een hechte opbouw van de „comptabiliteits-leer",
zo hebben wij daardoor naar alle schijn reeds dadelik
stelling genomen ten opzichte van de door ons vooropgestelde
vraag, door, als zoveel anderen, het boekhouden tot een wetenschap
te verheffen.
En toch moeten wij, zonder iets aan de waardij van het
boekhouden te kort te willen doen (is het niet als het ware
de mikroskoop, waarmede wij de biezonderheden, de „weefselbouw"
van het maatschappij-organisme te onderkennen vermogen
?) toch moeten wij die gevolgtrekking als te haastig afwijzen.
Het boekhouden, dubbel of enkel, mag naar onze mening
geen wetenschap genoemd worden, omdat het slechts.... wiskunde
is ! En de wiskunde (of de logika, wat hetzelfde is), vermag
nimmer iets aan onze feitenkennis, aan ons weten toe te voegen,
doch is niet anders dan het instrument, waardoor wij in staat
9
zijn, die feitenkennis, die wetenschap te rangschikken, te
overzien en te verwerken, teneinde er nieuwe besluiten omtrent
de werkelikheid uit af te leiden. In deze zin opgevat, kan de
gehele wiskunde, niettegenstaande haar bij uitstek wetenschap-pelike
reputatie, op de keper beschouwd slechts een denk-wijze,
een denk-taal, hoogstens een hulpwetenschap genoemd worden.
En is dit met het boekhouden niet evenzeer het geval ? De
boekhouder, hetzij hij een enkel koopman of fabrikant, dan
wel een naamloze vennootschap of een trust vertegenwoordigt,
brengt door zijn cijferkolommen slechts de betrekking in beeld,
die tussen hem en de maatschappij in stoffelik (geldelik) opzicht
bestaat. De kennis van die betrekking erlangt hij niet door de
kunst van het boekhouden, doch door de waarneming; de
waarneming niet alleen van het geld in zijn kas, de fondsen
in zijn portefeuille of de goederen in zijn pakhuis, maar
ook (en vooral) door de ,,waarneming" van die omstandigheden,
welke invloed op de tegenwoordige of toekomstige
v/aarde dier aktiva kunnen uitoefenen. Die waarneming stelt
hem in staat tot het opmaken van zijn inventaris, tot het
vaststellen zijner reserves en afschrijvingen, en het boekhouden
verwerkt alweer die gegevens, om ze voor de toekomst te
bewaren en ten nutte te maken.
Zeker, dat waarnemen zelf moet met „oordeel des onder-scheids"
geschieden, en voorzooverre diè kunst en dat oordeel
tOt de boekhoudkunde mogen gerekend worden, bevat deze
.1 ik een niet-wiskundig, een ekonomies element. En welke
wetenschap verdient die naam eerder dan de ekonomie, het
denkend waarnemen van de maatschappij zelve ?
*
Tot welke gevolgtrekkingen nu kunnen deze en dergelijke
beschouwingen ons ten aanzien der te volgen methode voeren ?
10
Tot geen andere dan deze, dat die methode zodanig moet
zijn, dat hij enerzijds de werkelikheid, de waarheid, zoveel
mogelik tracht nabij te komen, anderzijds die waarheid in
zo-eenvoudig-mogelike, in zo-algemeen-verstaanbaar-mogelike
vorm moet trachten te brengen. Enerzijds het waarnemen, het
wikken en wegen, het „oordelen", niet ganselik zonder weten-schappelike
zin, en zelfs niet zonder een greintje wijsheid,
anderzijds het schabloneren en etiketteren van die verkregen
kennis naar een vast en algemeen geldig voorschrift.
Deze beide eisen nu zijn in zekere zin met elkander in
tegenspraak, altans tot elkander in tegenstelling: de werkelikheid
toch is éen-en-ondeelbaar en geen „feit" kan volkomen
worden gekend en begrepen, zonder rekening te houden met
andere feiten en andere omstandigheden. Dit opzichzelf vormt
reeds een grond, om iedere voorstelling van die werkelikheid
door cijfers onvoldoende en gebrekkig te achten. Er is
evenwel meer: de werkelikheid is ook voortdurend aan veranderingen
onderhevig, ja zelfs maken die veranderingen er
het eigenlike wezen van uit, en waar schijnbaar rust is, ondergaat
toch de betrekking tot het overige van de bestaande
wereld enige wijziging, of, om het huiselik uitte drukken: „de
tijd gaat zijn gang." Dit heeft tengevolge, dat het „cijfer", zelfs
al zou het voor een bepaald tijdstip de werkelikheid volledig
kunnen weergeven, toch in het volgend ogenblik daar weder
van zou afwijken. En juist de meerdere of mindere sne/Ae/d van
die afwijking is voor het beoordelen van de draagkracht van
dat cijfer zelf van het hoogste belang: niet het balanssaldo
alleen is voor de beoordeling ener onderneming voldoende, de
verandering van dat saldo, de winsten, welke de onderneming
oplevert of de verliezen, die zij lijdt, moeten daartoe bekend zijn.
Ook op meer eenvoudige betrekkingen is het gezegde van
toepassing: de waarde van een partij goederen, van een in-schuld,
van een staatsobligatie, is niet alleen nimmer met vol-
11
komen zekerheid te bepalen, daar zij afhangt van faktoren
(marktstand, solvabiliteit van de debiteur, handelsbalans), welke
slechts bij benadering bekend zijn, maar ondergaat ook voortdurend
wijzigingen '). Deze wijzigingen nu kunnen wel is waar
zo gering zijn, dat zij aan de waarneming en aan de voorstelling
door cijfers ontsnappen, maar vaak ook vormen zij een
levenskwestie voor de eigenaar, en reeds de grotere of kleinere
kans op verhoging of verlaging oefent zijn invloed uit op de
toestand van het ogenblik (risikofaktor, reserve voor dubieuse
debiteuren, enz.).
En welke middelen biedt nu de boekhoudkunst om al deze
schakeringen, dit wisselend spel van ekonomiese betrekkingen,
tot „cijfers" terug te brengen? Eigenlik slechts éen middel,
éen etiket, éen schablone: het onveranderlike, internationale
„debet-kredit."
Geen wonder, dat dat middel slechts onvolkomen aan de
eerste der door ons gestelde eisen: volledigheid van het ondernemingsbeeld,
vermag te voldoen.
Des te beter daarentegen wordt de tweede eis: duidelikheid
en algemeen-verstaanbaarheid door de debet-kredit-formule
vervuld. Het werkelike leven mag vol veranderlikheid en vaagheid
zijn, de handel (en de handel niet alleen!) heeft zekerheid
en beslistheid nodig. En die beslistheid is niet te verkrijgen
dan door het gelijksoortige, zij het ook in biezonder-heden
verscheiden, samen te vatten en daar, waar de verschijnselen
onmerkbaar in elkander overgaan, de begrippen scherp
van elkander te scheiden. /
Dit proces ligt nu eenmaal aan alle menselike geestesarbeid
') Dezelfde opmerking geldt in den grond der zaak evenzeer voor de
waarde van een bepaalde som gelds, daar deze, uitgedrukt in waren,
o.a. van de (wisselende) goudvoorraad afhankelik is-
Daar evenwel het geld zelf als waardemeter wordt gebezigd, blijft het
getal, dat die waarde voorstelt, hier onveranderd.
12
ten grondslag, zonder deze betrekkelike willekeur en opzettelike
onnauwkeurigheid is geen redelike verstandhouding, geen wisseling
van gedachten mogelik. Het is geen ander proces dan
dat van de induküe, het afleiden van het algemene uit het
biezondere, van het abstrakte uit het konkrete.
Een enkel voorbeeld moge deze gedachtengang verduideliken.
Wie aan een ander enige duizenden guldens leent om zijn
zaken uit te breiden, is „kredit" voor dat bedrag.
Er kunnen evenwel grote verschillen bestaan tussen de wijzen
van „lenen": verschillen die voor het bepalen van de aard
der betrekking tussen de twee handelende personen zowel als
voor de schatting van de dadelike of toekomstige „werkelike"
waarde der schuldvordering van het hoogste belang zijn.
Het kan n.l. zijn, dat A (om onze konkrete vriend op de
gebruikelike wijze tot een symbool te „abstraheren") in „het
eerlike gezicht" van B, al of niet door een ontvangbewijs
gesteund, voldoende waarborg heeft gevonden, dat hij zijn geld
te bepaalder (of tenminste te eniger) tijd terug zal zien. Het
kan ook zijn, dat hij in ruil voor zijn bankbilletten een reeks
netjes geschreven en gezegelde promessen (misschien wel met
een polis van levensverzekering erbij) terugontvangen heeft,
die de betalingstermijnen met grote beslistheid tot in een misschien
vrij verre toekomst vastleggen. Wellicht ook heeft hij,
om de gewenste waarborg te vinden, op een bepaalde, roerende
of onroerende bezitting van B het oog geslagen en zich
daarop pand- of hypotheekrecht verzekerd, misschien ook
heeft B zich van een soiiede borg kunnen voorzien of heeft
A zijn „kommerciëel risiko" bij een daartoe ingerichte maatschappij
kunnen verzekeren. ')
1) Dit komt vooral in België en Frankrijk voor.
13
B kan evenwel ook een andere weg liebben ingeslagen, om
A te bewegen, hem zijn kapitaaltje in handen te geven, en
wel door hem een kommanditair vennootschap, al of niet op
aandelen, in zijn zaak aan te bieden, of ook door zijn bedrijf
geheel in een naamloze vennootschap om te zetten, waarvan
zij beiden aandeelhouders en B tevens direkteur zullen zijn.
In deze gevallen wordt het woordje „lenen" niet meer gebruikt
en B's naam wordt niet meer aan die van A door
de debet-kredit-schakel gekoppeld, doch door een „zakelike"
rekening Aandelen of: Kommanditaire aandelen vervangen, die
echter, als de zaken onverhoopt eens mis mochten lopen, wel
eens blijken kon een vrij wat meer persoonlik karakter te
dragen dan b.v. de „persoonlike" rekening Hypotheek u/gl
Niet zelden ook volgen enige der genoemde (of niet genoemde)
afspraken en regelingen elkander op, de „post" verhuist
in A's boeken van het ene hoofd naar het andere, om
misschien ten slotte smadelik onder Failliete boedel B, of C
of D terecht te komen, door kleinere uitkeringen en grotere
afschrijvingen allengs te slinken en ten slotte door A zuchtend
te worden geroyeerd op grond van het ongeschreven doch
nimmer aangetaste wetsartikel: „waar niets is, verliest de keizer
zijn recht!" Echter is van dit vonnis altijd nog revisie mogelik,
en komt het voor (hoewel in romans vaker dan in werkelik-heid),
dat B, in betere omstandigheden gekomen, door de betaling
van zijn oude schuld A komt overtuigen, dat hij hem
(of zijn plaatsvervanger) te vroeg „wegens onvermogen" heeft
gekrediteerd.
In deze en dergelijke gevallen is niet alleen, gelijk reeds
werd opgemerkt, de aard der betrekking, die door het onver-anderlike
debet-kredit wordt aangewezen, zeer verscheiden,
maar komen ook overgangstoestanden voor, waarbij het hoogst
moeilik is uit te maken óf deze betrekking nog tussen de oor-spronkelike
hoofdpersonen der transaktie bestaat, dan wel op
14
anderen is overgedragen of zelfs geheel of ten dele is te niet
gegaan. Voeg daarbij nog de talloze gevallen, viraarin, hetzij
door boos opzet van een der partijen, hetzij door onduidelikheid
der getroffen overeenkomsten of door misverstand de onzekerheid
wordt vergroot en misschien langdurige processen nodig zullen
zijn, om over het recht van bestaan van het „debet-kredit" te beslissen,
en het zal duidelik videzen, dat in de praktijk geen enkele
definitie van debiteren en krediteren, hetzij die gebaseerd is
op het „geven en nemen" of op het „ontstaan of tenietgaan
van bezittingen en schulden," in staat is, alle „knopen door
te hakken," doch dat de betekenis dezer termen 1° afhankelik
is van bijkomende omstandigheden, en 2° vatbaar voor gelei-delike
wijziging of opheffing, en zij dus met alle andere aan
de levende werkelikheid ontleende begrippen de wezenstrekken
der betrekkelikheid (relativiteit) en der geleidelikheid (gradua-liteit)
gemeen hebben.
Op welke wijze deze beginselen op de theorie van het boekhouden
in het algemeen en van het dubbel-boekhouden in het
biezonder kunnen worden toegepast, stellen wij ons voor in
de volgende hoofdstukken nader uiteen te zetten. Daarbij zal
tevens gelegenheid zijn, enige eenvoudige hulpmiddelen aan
te wijzen, die er, naar wij hopen, iets toe kunnen bijdragen,
de nadelen, die uit het zwevende der verschijnselen en begrippen
noodzakelik voortvloeien, enigermate te verminderen.
HOOFDSTUK I.
WAARDE EN KAPITAAL. HET HOOFDDOEL VAN HET
BOEKHOUDEN.
De grondbegrippen van de boekhoudkunde zijn: waarde en
kapitaal.
De waarde (ruilwaarde) van een zaak op een bepaald tijdstip
en op een bepaalde plaats is de som gelds, waarvoor die
zaak op dat tijdstip en op die plaats onmiddellik en zonder
moeite kan worden geruild.
Alleen voor die zaken, w^elke in de groothandel voorkomen
(waren of handelswaren) bestaat als regel de mogelikheid tot
zulk een onmiddellike ruiling (verkoop) tegen een bepaalde
maatstaf (de beurs- of marktprijs of koers) en dan nog alleen,
voorzoverre niet de biezondere grootte van de „te realiseren"
warenhoeveelheid of andere omstandigheden die ruiling belemmeren.
Zo zal b.v. een partij koffie, zowel wanneer die zich in het
pakhuis, als wanneer zij zich nog op zee bevindt, jazelfs terwijl
zij nog op Java te velde staat, ter Amsterdamse beurze
te allen tijde tegen een bepaalde fhoewel dageliks wisselende)
prijs te gelde kunnen worden gemaakt, en derhalve aldaar ook
een bepaalde ruilwaarde bezitten. Alleen als de partij biezonder
groot is, kan het zijn, dat er moeilik een afnemer voor zou
te vinden zijn tegen de „koers van den dag"; de tekoopaan-bieding
zelf zou in dat geval een zekere (niet met zekerheid
van te voren te bepalen) invloed op die koers uitoefenen.
Ï6
Daarentegen is aan de verkoop van een schip, een stuk
land, een fabriek, een inboedel, of ook zelfs van een partij
winkelwaren meer moeite en meer onzekerheid verbonden.
Wel zullen ook die zaken voor verkoop vatbaar zijn, maar
het bedrag dat ervoor zal worden ontvangen is zelden van te
voren met zekerheid te voorspellen en groteliksafhankelik van
de wijze, waarop die verkoop zal worden beproefd.
Zowel in deze gevallen evenwel als in de eerstgenoemde
wordt iedere zaak ^), welk een onderwerp van de boekhouding^)
uitmaakt, door een bepaalde geldsom (de boekwaarde)
voorgesteld. Is de boven gedefinieerde ruilwaarde bepaald en
bekend, dan wordt de boekwaarde in den regel hieraan gelijkgesteld,
is dat niet het geval, dan tracht de boekhouder ^),
daarin zo nodig bijgestaan door deskundigen {taxateurs of
experts), zo nauwkeurig mogelik het bedrag vast te stellen,
waarvoor de bedoelde zaak zou kunnen worden geruild, indien
de omstandigheden, welke de daadwerkelike en onmid-dellike
verkoop onmogelik maken, niet bestonden.
In het laatste hoofdstuk van dit werkje komen wij op de
bepaling dezer boekwaarde nog nader terug.
ledere zaak nu, welke ruilwaarde bezit, heeft, zeldzame uit-
') Deze »zaak« behoeft niet steeds stoffelik te wezen. Voorbeelden
een servituut, een handelsmerk, een hoeveelheid elektries arbeidsvermogen.
') Hieronder niet te begrijpen de z.g. magazijnboekhouding, waarbij
de waardebepaling veelal wordt weggelaten. Juist hierom evenwel is zij
niet tot de eigenlike, stelselmatige boekhouding te rekenen, evenmin
als b. v. het houden van een brievenkopieboek, een informatieboek,
een agenda of een adresklapper.
^) Onder »boekhouder« is hier en in het volgende te verstaan de
persoon in wiens naam de boeken worden gehouden.
17
zonderingen daargelaten ') een bepaalde eigenaar, d.i. een
persoon, hetzij een „natuurlike" of een „rechtspersoon" ^), die
de bevoegdheid heeft over die zaak te beschikken, d.i. haar
te vervreemden, en, in geval van verkoop, de opbrengst te
zijnen bate aan te wenden.
Hierbij kunnen zich nu evenwel twee verschillende gevallen
voordoen: dat recht kan öf geheel onbeperkt zijn, öf het is
afhankelik van het vervullen van zekere voorwaarden. Zo kan
b.v. iemand, die eigenaar is van een bepaald gedeelte van een
nog onverdeelde nalatenschap, niet tot verkoop van dat gedeelte
overgaan, alvorens de boedelscheiding heeft plaats gehad
; zo kan een aandeel op naam in een maatschappij
enkel met toestemming der direktie op anderen worden overgedragen,
enz. Dergelijke beperkingen evenwel, die enkel het
vervullen van zekere formaliteiten betreffen, zijn voor ons doel
van geen belang. Van geheel andere aard daarentegen is een
beperking van het recht over de opbrengst van het goed te
eigen bate te beschikken (of het goed zelf weg te schenken).
Een dergelijke beperking bestaat b.v. ingeval iemand een
huis heeft gekocht en een gedeelte van de koopsom als hypotheek
op dat huis is blijven staan. Hij heeft nu wel het recht
het huis te verkopen, maar de opbrengst mag hij alleen dan
te eigen bate aanwenden, indien hij de hypotheek van te voren
heeft afgelost. Daarbij kan zich zelfs het geval voordoen, dat
de opbrengst van het huis niet groter is dan de terug te
betalen som gelds, en in dat geval heeft het eigendomsrecht
voor de oorspronkelike eigenaar (A) in werkelikheid nage-
1) N.l. toevallig onbeheerde voorwerpen, of waarden, waarvan de
rechthebbenden onbekend zijn, én die res niilUus genoemd worden.
Hiertoe behoren ook zaken als de lucht, het water van de zee e.d., die,
hoewel niet zonder ,,waarde" in de dagelikse zin van het woord (d.w.z.
niet zonder nuttigheid), toch geen (ruil)waarde in bovenbedoelde, ekono-miese
zin bezitten.
2) B.v. een naamloze vennootschap, een vereniging (zedeliklichaam)
of een publiek-rechterlik lichaam (de staat, een polderbestuur ed.).
2
18
noeg geen waarde meer, en men zegt in het dageliks leven
dan ook wel, dat de hypotheekhouder (B) reeds „feitelik" de
eigenaar is van het pand, A nog slechts eigenaar „in naam."
De eerste trouwens gedraagt zich in zulk een geval dikwijls
reeds enigszins als eigenaar, door het huis tegen brandschade
te verzekeren, e.d.
De betrekking nu, welke tussen deze beide personen bestaat,
kunnen wij het best uitdrukken door te zeggen, dat B zich
door het laten inschrijven der hypotheek een toekomstig-eigendomsrecht
verzekerd heeft op een deel of het geheel van
de ruilwaarde van het huis, waarvan A op het ogenblik nog
als eigenaar geldt.
Beschouwen wij tans het geval, dat A insgelijks slechts een
gedeelte van de koopsom heeft voldaan, zonder evenwel aan
B voor het overblijvende gedeelte hypotheek op zijn huis te
verlenen. A mag nu wel vrijelik het huis verkopen en ook over
de opbrengst daarvan naar willekeur beschikken (b.v. door die
te verbruiken of weg te schenken), mits hij nog andere eigendommen
heeft, waaruit hij B zal kunnen voldoen. Heeft hij
die niet, is het huis bv. zijn enige bezitting, dan zal hij, evenmin
als in het eerste geval, de opbrengst van het huis geheel
mogen verbruiken, doch is verplicht daarvan eerst aan B het
hem toekomende uit te keren. Het enige onderscheid is dan,
dat de zekerheid, dat A ook werkelik aan die verplichting
voldoen zal, voor B hier geringer is, dan in het geval, dat
hij een hypotheek op A's huis had.
In beide gevallen evenwel zegt men, dat A het bedoelde bedrag
(stellen wij ƒ 10.000) schuldig is aan B, of, zooals het
in de boekhoudkunde wordt uitgedrukt, dat „A aan B voor
ƒ 10.000 debet" en „B per A voor f 10.000 kredif' is.
Deze betrekking, welke het eigenlike onderwerp van het
boekhouden uitmaakt, is dus in het wezen der zaak een rechtsbetrekking,
welke tussen twee personen ten aanzien ener be-
19
paalde waarde bestaat, en die als volgt kan worden geformuleerd:
„A is debet aan B" (oi: „B is kreditper A")^) betekent, dat
B een toekomstig-eigendomsrecht bezit op een waarde, welke
tans aan A toebehoort.
De bedoelde waarde wordt een schuld van A aan B, en
tevens een schuldvordering (inschuld) van B op A genoemd.
Daar deze schuldvordering, hoewel een onstoffelike zaak, voor
verkoop („overdracht") vatbaar is, en dus waarde (ruilwaarde)
bezit ^), maakt zij deel uit van het eigendom van B. In het
boekhouden worden alle (stoffelike of onstoffelike, zaken, waarvan
iemand eigenaar is, zijn aktiva, of, met een minder juiste
uitdrukking, zijn bezittingen ^) genoemd, waarbij wij de onderscheiding
zullen invoeren, de vorderingen of inschulden als per-soonlike,
de overige (stoffelike of onstoffelike) eigendommen
als zakelike aktiva aan te duiden.
De schulden worden passiva genoemd.
1) Het is niet aan te bevelen van de uitdrukkingen «debet" en'«kredit",
gelijk dit gewoonlik geschiedt, twee afzonderlike definities te geven.
Immers deze termen duiden niet twee verschillende betrekkingen aan,
doch geven dezelfde betrekking in verschillende vorm weer. De éne term
is dus, wat men in de wiskunde noemt, de inverse van de andere, en
dient dan ook als zodanig te worden ingevoerd.
Een tweede opzicht, waarin de hier gegeven definitie van de gebrui-kelike
ten aanzien van de vorm afwijkt, is dat gewoonlik gedefinieerd
wordt op welke wijze de debet-kredit-betrekking ontstaat (genetiese deü-nitie),
terwijl hier een poging gedaan is tot kenschetsing van de toestand,
door die betrekking aangeduid (essentiële definitie). Beide methoden
hebben natuurlik hun recht van bestaan; daar evenwel juist de grootste
moeilikheid van het boekhouden gelegen is in de grote verscheidenheid
der gevallen waarin bedoelde betrekking ontstaat of tenietgaat, meenden
wij dat het vooropstellen van een eenvoudige «wezensbepaling" van het
debet-kredit- (d. i. van het schuld-) begrip als grondslag van de studie
van de wording of oplossing ervan de voorkeur verdiende.
2) In den regel zal deze waarde (de kontante waarde) lager zijn, dan
het bedrag, dat B later van A zal moeten ontvangen (de nominale waarde).
3) De term »bezit" duidt eigenlik geheel iets anders aan, dat voor het
20
Het voorgaande stelt ons in staat, het tweede grondbegrip
van het boekhouden te definiëren, n.l. het kapitaal of zuiver
vermogen. Dit is n.l. dat gedeelte van de waarde van iemands
gezamenlike eigendommen, dat hij onvoorwaardeltk te eigen bate
mag aanwenden, en wordt dus verkregen, door de waarde dier
eigendommen (aktiva) met de som zijner schulden (passiva)
te verminderen. Een staat, waarop iemands aktiva en passiva
worden opgesomd, en het saldo als zuiver vermogen vermeld
is, heet balans. De zakelike aktiva (zie bovenj vormen de
zakelike balansposten, de vorderingen en schulden de persoon-like
balansposten.
Hier doet zich evenwel reeds dadelik een moeilikheid voor,
welke wij eerst onder de ogen moeten zien, alvorens tot de
nadere uitwerking der aangegeven grondbegrippen over te gaan.
Hoe n.l. te handelen, als de som der schulden eens groter
is dan die der bezittingen? Of als iemand enkel schulden en
geen bezittingen heeft, een geval dat toch zeker niet als geheel
ondenkbaar mag worden terzijde gesteld, waar zelfs een zo
prozaïes dokument als ons beschrijvingsbillet van de bedrijfs-belasting
het uitdrukkelik vermeldt? In dit geval toch lijdt
naar alle schijn zelfs reeds onze zoeven opgestelde definitie
van het begrip schuld als waarde ener zaak, die tans het
eigendom is van A, doch op een bepaald toekomstig tijdstip
aan B zal toebehoren, schipbreuk.
boekhouden van zeer bijkomend belang is: het drukt niet, als het woord
«eigendom" een recht, doch een feitelike toestand uit, de toestand n.l.
die bestaat, als iemand de macht heeft, over een zekere zaak te beschikken
of die te bewaren. Er kan dus onrechtmatig bezit bestaan, maar
nooit onrechtmatige eigendom. Zo zullen b.v. de effekten, welke een
bankier in onderpand voor een geleende som gelds {beleening oi prolongatie)
ontvangt wel in zijn (in dit geval rechtmatig) bezit zijn, maar niet tot
zijn eigendom of aktief mogen worden gerekend.
Voorts dient nog te worden opgemerkt, dat het woord eigendom zowel
het recht, als de zaak (waarde) waarop dat recht betrekking heeft, aan
kan duiden.
21
Om deze moeilikheid op te lossen, herinneren wij nog eens
aan de reeds eenmaal aangevoerde onverbiddelike waarheid,
dat, waar niets is, zelfs „de keizer zijn recht verliest!" Wanneer
iemand inderdaad niets bezit, zelfs niet de kans om
eenmaal de een of andere bezitting te verwerven, dan kan zo
iemand ook geen schuldenaar zijn, dan is de vordering, die
een ander wellicht te zijnen laste gehad heeft, van nul en gener
waarde geworden en mag in diens boeken niet meer als een
aktief worden aangemerkt. Nu kan weliswaar tegenover de
aangevoerde spreekwijze een andere gesteld worden, en wel
deze: „zoolang er leven is, is er hoop", en de volstrekte zekerheid,
dat iemand nimmer meer in staat zal zijn, aan de
vroeger op zich genomen verplichtingen te voldoen (al was
het maar met behulp van een op het toneel toch zo vaak als
redder uit de nood fungerende „oom uit Amerika"!) zal wel
nimmer bestaan, voor de debiteur zelf uit het land der levenden
verdwenen en zijn „erfenis" door de rechthebbenden verworpen
is, maar toch kan aan het woord „schuld" onmogelik
een redelike betekenis worden gehecht, als niet van de veronderstelling
wordt uitgegaan, dat die eenmaal uit een toekomstige
bezitting van de debiteur zal kunnen worden gekweten.
Een boom of een steen kan geen „schuld" hebben!
Evenwel zal in zulk een twijfelachtig geval de schuldvordering
een vrij wat geringer (ruil)waarde (kontante waarde, vergelijk
de tweede noot op bldz. 19) hebben, dan het bedrag, dat
in het gunstigste geval aan de schuldeiser zal worden uitgekeerd.
Om die waarde te bepalen, zal de kans die er bestaat,
dat de schuldenaar later een even grote bezitting zal verwerven,
in geld moeten worden gewaardeerd, en slechts tot dat
bedrag is de schuldvordering als een aktief van de schuldeiser
aan te merken. Daar evenwel diezelfde kans een (zij
het ook onstoffelike) zaak is, die aan de schuldenaar toebehoort,
moet zij feitelik, ten belope van datzelfde bedrag tot
22
diens aktief worden gerekend, ja zelfs moet in het boekhouden
als vaste regel worden gesteld, dat een schuldvordering nimmer
als een aktief van de krediteur mag gelden, dan voorzover
daar een aktief van de debiteur tegenover staat, waaruit dus
tevens volgt, dat een bedrag nimmer in iemands passief kan voorkomen,
dan voorzover het door een even groot aktief is gedekt. ^)
Al is hiermede nu evenwel de bedoelde zwarigheid in
theorie uit de weg geruimd, zo is daarvoor, tenminste voor
degeen, die zich in de onaangename omstandigheid bevindt
„te kort te komen", een ander, prakties bezwaar in de plaats
getreden. Hoezeer hij zich wellicht met de hoop mag vleien,
eenmaal, misschien eerlang „in beteren doen" te geraken, hij
zoekt op de beurslijst tevergeefs naar een notering voor dat
artikel, en de gelegenheid zijn „kans" tegen klinkende munt
om te ruilen zal hem in negenennegentig van de honderd gevallen
ook wel ontbreken. Het is hem daarom veelal geheel
ondoenlik, van de toekomstige bezittingen die hij verwacht,
een (kontante) boekwaarde vast te stellen, die hij niet alleen
voor zichzelf, doch ook zo nodig tegenover derden, kan
verantwoorden. ^) Evenmin echter is hij gerechtigd, met zeker-
1) Deze grondtrek van het schuldbegrip wordt op eigenaardige wijze
weergegeven door de latijnse uitdrukking voor »schuld«, tiA.resalienae,
d. w. z. » vreemde ( = aan-anderen- toebehorende) zaken.« Hieruit blijkt, dat
oorspronkelik het schuldbegrip aan een bepaald voorwerp (een ploeg
b. V. of een stuk land) gehecht was, dat door de een aan de ander ten
gebruike was afgestaan. Eerst later ontstond daaruit het begrip geld-
(of waarde-) schuld, die wel in een bepaald bedrag, doch in willekeurige
muntstukken wordt voldaan.
2) Toch komt het voor, dat een dergelijk aktief zeer wel en op zeer
degelike gronden kan worden geboekt. Van dien aard zijn b.v. aktief-posten
als ^goodwill», »waarde der firma«, *handelsmerk<i, »koncessie«,
enz., welke feitelik hun waarde slechts ontlenen aan de stellige verwachting
van toekomstige baten. Een verwant (hoewel niet geheel
overeenkomstig) geval is de waardebepaling van loten, en (gedeeltelik)
van premieloten en van spekulatieve fondsen. Ja zelfs bij die van landerijen,
mijnen en machinerieën (produktiemiddelen) speelt de kansrekening
ten aanzien van toekomstige voordelen een grote rol. Zie laatste hoofdstuk.
23
held te zeggen, dat zijn bezittingen nihil zijn en blijven zullen,
om daarna op de bovenaangevoerde gronden met eigen hand
een streep door zijn schulden te halen! Zelfs al zou hij, door
zich failliet te laten verklaren, zijn zaak in handen van het
openbaar gezag stellen, dan nog behouden zijn krediteuren,
tenminste voorzover zij er niet vrijwillig afstand van hebben
gedaan, te allen tijde het recht, hem, mocht hij later vireder
bezittingen erlangen, tot betaling van het onvoldaan gebleven
deel hunner vordering „aan te spreken."
In dit geval nu laat men in de praktijk (d. w. z. in de
boeken) die toekomstige bezittingen onvermeld, boekt enkel de
schulden tot hun volle bedrag en vermindert hun som met
die der aanwezige, tastbare en waardeerbare aktiva. Het verschil
heet dan, ondanks alle theoretiese bezwaren „zuivere
schuld" ') en mag dan ook als zodanig op het bovengenoemde
beschrijvingsbillet prijken, om de toch reeds benarde schuldenaar
een zachter behandeling van wege de fiskus te waarborgen.
1) Ook v*rordt een dergelijke «zuivere schuld" weleens een negatief
kapitaal en een schuld in het algemeen een negatief bezit (lees: eigendom)
genoemd. Daartegen bestaat zeker geen bezwaar; integendeel kan
het vaak tot bekorting van anders omslachtige omschrijvingen strekken,
wanneer men daarbij slechts in het oog houdt, dat negatieve getallen
niet een andere «buitenissige" soort hoeveelheden voorstellen dan de
positieve dito's (»kleiner dan nul" b.v., zoals onze wiskunstige voorvaderen
ze noemden!), doch slechts getallen zijn, voorzien van een minus-d.
i. een aftrekteken en dus enkel een betekenis hebben, wanneer men
er zich een groter (of minstens een even groot) positief getal voorgeplaatst
denkt, waarvan dan de eenheden van het negatieve getal kunnen
worden afgenomen. Dat dat aftrektal niet steeds wordt neergeschreven,
misschien niet eens in de vorm van een bepaald getal aan de schrijver
der formule voor de geest heeft gestaan, doet aan het wezen der zaak
niet af.
De begripsverwarring, die lange tijd bij velen ten aanzien der positieve
en negatieve grootheden heeft geheerst, heeft zich ook in de boekhoudkunde
(voornaraelik in de leer van het dubbel-boekhouden) doen
gevoelen. Zie over de negatieve getallen: Q. MANNOURY, Methodolo-gisches
und Philosophisches zur Elementar Mathematik, Haarlem, P.
Visser Azn., 1909.
24
Daar het ons nu evenwel allereerst erom te doen is, een
juist inzicht in het wezen der finantiële betrekkingen tussen
de handelende personen te verkrijgen, zullen wij ons voorlopig
op het eenvoudiger, theoretiese standpunt plaatsen, door
te veronderstellen, dat alle, ook de minst „koelante" aktiva
op hun juiste waarde zijn geschat en in ieders boeken aangetekend;
ook zullen wij met éen pennestreek alle hangende
processen over schulden en schuldvorderingen voor uitgemaakt
verklaren — zodat het niet meer voorkomen kan, zoals tans in
dergelijke gevallen, dat A in zijn boeken B tot zijn debiteur
verklaart, doch B van zijn standpunt A niet als krediteur erkennen
wil — en meteen tweede pennestreek alle andere storende
omstandigheden opheffen, welke in de praktijk aan de alge-meen-
geldigheid der beide op bldz. 21/22 gestelde regels afbreuk
doen (of liever: deze algemeen-geldigheid aan de waarneming
onttrekken).
*
Dit vastgesteld zijnde, kunnen wij een eenvoudige opmerking
maken, welke echter belangrijk tot meerdere overzichtelik-heid
kan bijdragen, n.l. deze, dat zodra een groep personen
geen andere dan onderlinge schulden of inschulden heeft, de som
(K) hunner kapitalen steeds gelijk is aan de som (Z) hunner
zakelike aktiva. Immers, bestaat bedoelde groep uit slechts
twee personen, dan is het duidelik, dat A geen andere schulden
dan aan B en ook geen andere vorderingen dan op B kan
hebben, en omgekeerd, zodat noodzakelik:
de schulden van A (Sa) gelijk moeten zijn aan de vorderingen
van B (Vb),
de vorderingen van A (Va) gelijk moeten zijn aan de schulden
van B (Sb).
Stellen wij nu de zakelike bezittingen dier beide personen
voor door Za en Zb en hun kapitalen door Ka en Kb, zodat
25
Ka = Za + Va — Sa en Kb = Zb + Vb — Sb,
dan volgt uit de optelling dezer beide formules:
Ka + Kb = Za + Zb + Va + Vb — Sa — Sb,
en daar wij hierin Sa gelijk Vb en Sb gelijk aan Va mogen
substitueren, blijkt dat inderdaad:
Ka + Kb = Za + Zb.
zoals vooropgesteld was.
Geldt de opmerking een groep van meer dan twee personen,
dan is klaarblijkelik evenzeer de som van alle vorderingen
(V) gelijk aan de som van alle schulden (S) en wordt dus
door de optelling van de formules
Ka = Za + Va — Sa,
Kb = Zb + Vb — Sb,
Kc = Ze + Vc — Sc,
welke op de afzonderlike personen A, B, C, enz. betrekking
hebben, eerst:
K = Z + V — S,
en daarna, door het „wegvallen" van V en S, het gestelde
K = Z
verkregen.
Een eenvoudige grafiese voorstelling moge de duidelikheid
(welke bij het meer bewijskrachtige algebraïese bewijs wel
eens wat te wensen overlaat) verhogen.
Laten daartoe in onderstaande figuur (I) de beide rechthoeken
de kapitalen van A en B,
26
A B
Fig. I.
en in Fig. II de beide trapezia hun zakelike aktiva voorstellen
(waarbij wederom verondersteld wordt, dat geen van beiden
aan derden iets schuldig zijn of van derden iets te vorderen
hebben):
Fig. II.
dan moeten de beide grote rechthoeken dezelfde inhoud hebben
en blijkt bij het op elkander passen onmiddellik, welke debet-kredit-
betrekkingen tussen beiden gelden:
11
Fig. III.
Immers de betekenis van de vier, door cijfers aangeduide
27
vakjes van Fig. Ill zal blijkbaar de volgende zijn (zie boven):
i stelt voor: Sb en tevens Va,
•^ » » Vb „ „ ba,
3 + 2 „ „ Za (zie Fig. II),
4 + 1 „ „ Zb (zie Fig. II),
3 + 1 „ „ Ka (zie Fig. I),
4 + 2 „ „ Kb (zie Fig. I), '
zodat de genoemde betrekkingen zijn : ''
A aan B (of B per A)'): (2),
B aan A (of A per B) : (1),
waarbij de aan de figuur ontleende en tussen haakjes geplaatste
cijfers de bedragen der schulden (inschulden) voorstellen.
Ter oefening moge hier nog een grafiese voorstelling van
het geval van vier, geen andere dan onderlinge schulden of
vorderingen hebbende personen, een plaats vinden. Zonder
verdere verklaring zal de lezer ongetwijfeld in staat zijn de onderlinge
debet-kredit-betrekkingen dezer personen uit Fig. VI,
verkregen door het op elkander plaatsen van Fig. IV (kapitalen)
en Fig. V (zakelike aktiva), af te lezen. ^)
1) D.w.z. A debet aan B (of B kredit per A).
2) Ter zelf-kontróle zijn op de laatste bldz. van dit boekje bedoelde
betrekkingen opgegeven.
De hier gegeven voorstelling wint nog aan aansctiouwelikheid, als
men zicli (bij wijze van vóór-oefening) denkt, dat de getekende figuurtjes
stukken land voorstellen, en deze de enige bezittingen der bedoelde
personen uitmaken. Fig. I en IV kunnen dan geacht worden een aan-vangstoestand
voor te stellen, waarbij nog geen van allen een schuldvordering
op éen der anderen heeft, terwijl Fig. II en V dan een nieuwe
verdeling moeten verbeelden, welke de betrokkenen tot stand hebben
gebracht, door elkander (op krediet!) stukken gronds te verkopen. Fig.
Ill en VI duiden dan „res alienae" aan, waartoe die koop-transakties
hebben aanleiding gegeven.
28
A
D
B
C
Fig. IV.
Fig. V.
29
Fig. VI.
Het hoofddoel nu van alle boekhouding is het aantekening
houden van ieders bezittingen en schulden.
Wie deze plicht (hem trouwens, indien hij koopman is, door
de wet voorgeschreven) verwaarloost, loopt het gevaar dat zijn
bezittingen ongemerkt zodanig zouden kunnen verminderen,
dat hij aan zijn verplichtingen jegens zijn krediteuren niet meer
zou kunnen voldoen.
Ter bereiking van dit doel is het voldoende, de debet-kredit-betrekkingen,
waarin de boekhouder tot zijn handelsvrienden
staat, op afzonderlike lijsten (rekeningen) aan te tekenen, en
van tijd tot tijd een balans (zie bldz. 20) op te maken, waardoor
ook rekening kan gehouden worden met de wijzigingen,
die de waarden der zakelike aktiva hebben ondergaan. ')
1) Deze rekeningen heten persoonlike rekeningen, in onderscheiding
van de later te vermelden zakelike rekeningen. ledere, op de rekening
30
Deze, eenvoudigste, methode heet die van het enkel-boekhouden,
en vereist, behalve het bepalen van de boekwaarde
der aktiva (waarover nader in het laatste hoofdstuk), slechts
de kennis van het ontstaan en weder ophouden der schuld
betrekkingen. In een volgend hoofdstuk zullen wij dat onderwerp,
aan de hand van enige eenvoudige voorbeelden, nader
toelichten. Daarna eerst kunnen wij enige opmerkingen maken
over de grondbeginselen van die meer volmaakte wijze van
boekhouden (de dubbele methode), welke, naast het bovengenoemde,
maatschappelike doel, ook nog beoogt, voor de handelaar
of industrieel een richtsnoer in zijn zaken te vormenvan
een schuldeiser aangetekende schuld heet een kreditpost, iedere, op
de rekening van een schuldenaar aangetekende vordering een debetpost.
De op bldz. 25 vermelde gelijkheid van V en S kan met behulp dezer
termen nu aldus worden uitgedrukt, dat de som van alle debetposten op
de persoonlike rekeningen van een groep personen (als aldaar bedoeld)
gelijk is aan de som van alle kreditposten.
HOOFDSTUK H.
DE AANVANG VAN DE DEBET-KREDIT-BETREKKINQ.
Alvorens wij de verschillende gevallen stelselmatig onderzoeken,
die zich ten aanzien van het aanvangen of het eindigen
van een debet-kredit- of schuldbetrekking tussen twee personen
kunnen voordoen, dient êen opmerking vooropgesteld, welke
voor het onderscheiden dier gevallen van het hoogste belang
is, n.I. deze, dat het ontstaan of tenietgaan ener waarde nooit
opzichzelf wijziging kan teweegbrengen in enige debet-kredit-betrekking.
Deze opmerking is hierom van zoveel gewicht, omdat het
ontstaan en tenietgaan van waarden zowel in het dageliks
leven als in de handels- of finantiële wereld ieder ogenblik
voorkomt, hetzij doordat voorwerpen worden gefabriceerd en
dan een hogere ruilwaarde hebben dan de grondstoffen, waaruit
zij zijn samengesteld, hetzij doordien zaken, die ruilwaarde
bezitten, worden verbruikt, hetzij doordien de ruilwaarde van
enig artikel vermeerdert of vermindert tengevolge van gewijzigde
omstandigheden (verplaatsing b.v.). In het laatste geval
kan natuurlik de vermeerdering of vermindering dier waarde
zelf als een nieuw ontstane of als een verdwenen waarde
worden beschouwd.
Daar nu iedere nieuw ontstane waarde van rechtswege het
eigendom wordt van een bepaald persoon, zonder dat in het
algemeen een ander daarop een „toekomstig-eigendomsrecht"
(verg. bldz. 18) kan doen gelden, heeft dat ontstaan enkel
32
tengevolge dat het aktief, en wel het zakelik aktief van de
rechthebbende met dat bedrag wordt vermeerderd, zonder dat
zijn schulden of inschulden, evenmin als die van derden,
enige wijziging ondergaan, terwijl bij het tenietgaan ener
waarde hetzelfde kan gezegd worden.
Hierbij moet evenwel niet uit het oog worden verloren, dat
hier enkel sprake is van waardevorming of verdwijning op
zichzelf beschouwd. Zijn aan het bestaan der zaak, welke de
drager is der tenietgaande of ontstane waarde, aanspraken van
anderen verbonden, dan kunnen wel degelik schulden en vorderingen
tegelijk met die waarde zelf ontstaan of verdwijnen,
zoals in enige der na te noemen gevallen zal blijken.
* , *
Vragen wij ons dan in de eerste plaats af, hoe een schuldbetrekking
„A aan B" ontstaan kan, dan leert ons de boven-gegeven
definitie, dat daartoe vereist wordt het intreden van
een toestand, waarin aan een bepaalde waarde (W) twéé rechten
of aanspraken verbonden zijn, een „onmiddellik-eigendoms-recht"
(van A) en een „toekomstig-eigendomsrecht" (van B).
Hieruit vloeien al aanstonds verschillende mogelikheden voort:
ten eerste n.l. kan, voor het intreden van genoemde toestand
de waarde W reeds hebben bestaan, terwijl er evenwel de
bedoelde aanspraken óf geen van beide, öf altans niet
beide, aan verbonden waren, en ten tweede kan die waarde
zelf zijn ontstaan en tegelijkertijd het voorwerp dier beide
eigendomsrechten zijn geworden (welke veronderstelling derhalve
tot éen van de zoeven bedoelde mogelikheden behoort).
Wij zullen daarom achtereenvolgens de navolgende gevallen
beschouwen:
Geval I. De waarde W bestond reeds. De aanspraak
van A (onmiddellik-eigendomsrecht) nog niet.
33
Geval II. De waarde W bestond reeds en was
het eigendom van A. De a a n s p r a a k van B („toekom-stig-
eigendomsrecht") bestond nog niet.
Geval UI. De waarde W bestond vooraf nog niet.
De gevallen I en II zullen ons aanleiding geven tot een
splitsing.
Geval ï. De waarde W bestond reeds. De aanspraak
van A nog niet.
Hier is dus A eigenaar geworden van een waarde W, die
vóórdien aan een ander dan A in eigendom toebehoorde^.
Hier doen zich dadelik twee nieuwe mogelikheden voor:
die vroegere eigenaar kan óf B óf een derde (C) geweest zijn:
Geval I a. (Hoofdtype). De waarde W bestond
reeds en was het eigendom van B.
Hier heeft dus B zijn eigendom aan A overgedragen, doch
heeft zich het recht voorbehouden, op een bepaald later tijdstip
de waarde ervan te zullen terugontvangen.
Zoals uit het vervolg blijken zal, kan het hierbedoelde
geval als het eenvoudigste beschouwd worden, en kunnen de
overige gevallen er gemakkelik op worden teruggebracht,
waarom wij het dan ook als het „hoofdtype" zullen aanduiden.
Het vormt de meest voorkomende en normale wijze, waarop
een schuldbetrekking tussen twee personen ontstaat.
Daar evenwel de bijkomende omstandigheden en biezonder-heden
zeer verschillend kunnen zijn, zijn er een groot aantal
in naam en in betekenis van elkander onderscheiden „trans-akties",
die toch alle tot ditzelfde type behoren. Wij zullen
') Het geval eener res nullius (zie bidz. 17) kan hier gevoegelik buiten
rekening gelaten worden, daar het geheel gelijk te stellen is met dat
ener van te voren nog niet bestaande waarde. (Geval III)
34
er enkele van noemen en nader beschouwen (waarbij steeds
A en B de hoofdpersonen der debet-kredit betrekking, wier
ontstaan wordt bestudeerd, zullen voorstellen).
VOORBEELD 1. A koopt en ontvangt van B een partij
goederen, ter waarde van W, te b e t a l e n over drie
maanden.
Hier gaat dus de eigendom van die partij goederen (een
zakelik aktief) van B op A over. Had B daarbij geen betalings-beding
gemaakt, dan zouden wij met een schenking te doen
hebben; er ontstond dan geen schuldbetrekking, omdat één
der beide vereisten daartoe ontbrak, en er zou nóch in de
boeken van A, nóch in die van B een debet- of kreditpost
op enige (persoonlike) rekening zijn in te schrijven. Tans
echter is dit wèl het geval: A boekt het bedrag W op de
rekening, die hij ten name van B in zijn boeken geopend
heeft, met de bijvoeging : „kredit", daarmede te kennen gevend :
„B is kredit per mijzelve voor de waarde W"; B handelt
evenzo, doch schrijft bij de post, welke hij op A's rekening
bracht, het woordje „debet", met de bedoeling: „A is debet
aan mijzelve voor de waarde W". Beide personen boeken dus
dezelfde transaktie (of liever: de uit deze transaktie voortvloeiende
toestand), doch in verschillende bewoordingen.
Vestigen wij voorts de aandacht op de wijzigingen, die de
balansen van A en B tengevolge van deze koop ondergaan ('m
de veronderstelling, dat beide onmiddellik daarvoor en on-middellik
daarna zulk een balans zouden opmaken).
Voor A is op de balans een zakelik aktief en tegelijk een
passief W ontstaan. Zijn persoonlik aktief en dus ook zijn
zuiver vermogen zijn onveranderd gebleven.
Voor B is een zakelik aktief W verdwenen, een persoonlik
aktief W (zijn vordering op A) ontstaan en zijn passief onveranderd
gebleven. Ook zijn kapitaal behield dus dezelfde
waarde.
35
De in het vorig hoofdstuk toegepaste grafiese voorstellingswijze
leent zich ook zeer gemakkeiik tot het in beeld brengen
van de hier beschreven eenvoudige transaktie, wat aan de
lezer zij overgelaten.
VOORBEELD 2. A leent van B v o o r d r i e m a a n d en
e e n b e d r a g W.
Deze handeling is theoreties geheel aan de vorige gelijk. Het
enig onderscheid is, dat A hier een som gelds inplaats van
een partij goederen ontvangt.
VOORBEELD 3. A koopt van B e e n w i s s e l op C t er
w a a r d e W.
Daar bedongen is, dat A de koopprijs van de wissel
(welke wij hier eenvoudigheidshalve gelijk aan het wisselbe-drag
willen veronderstellen) later aan B zal moeten voldoen,
komt dit voorbeeld, ten aanzien van A en B, geheel met de
beide vorige overeen. Alleen is de waarde, waarvan het eigendom
van B op A overgaat, hier geen partij goederen (als in
voorbeeld 1), of een som gelds (als in voorbeeld 2) doch een
wissel, d.w.z. een vordering op C. Op de balans van A ontstaat
dus niet een zakelik doch een persoonlik aktief ^), en
wel door toedoen van B.
Het is evenwel duidelik, dat in het hier gegeven voorbeeld
het ontstaan der schuldbetrekking „A aan B" gepaard gaat
1) In overeenstemming met de vroeger (bladz. 19) door ons gemaakte
onderscheiding rekenen wij de wissels (die toch inderdaad niets a n d e rs
zijn dan de bewijsstukken van bestaande (zij het ook aan biezondere
bepalingen onderworpen) s c h u l d b e t r e k k i n g e n , tot de persoon-like
aktiva. Wel is er weinig bezwaar tegen ze (gelijk dikwijls geschiedt)
met zakelike aktiva gelijk te stellen, doch de verklaringen, die dan van
de boekingen bij het trekken van wissels plaats vinden, worden dan o.i.
enigszins gewrongen. Dezelfde opmerking geldt in den grond der zaak
voor bank- en muntpapier; ook dit vertegenwoordigt feiteUk persoonlike
aktiva (vorderingen op de bank of op de staat). Daar wij evenwel de
boekingen betrekkelik de uitgifle van bank- of muntbiljetten in dit werkje
niet ter sprake brengen, hebben wij eenvoudigheidshalve, enalsgebruikelik,
het papieren geld, evenals het andere, tot de zakelike aktiva gerekend.
36
met een wijziging in de verhouding dezer personen tot de
„derde" C. Deze wijzigingen evenwel behoren tot gevallen van
schuldwording of -verdwijning, welke wij nog moeten beschouwen.
Toch willen wij ze alvast aanstippen, daarbij naar
de betreffende, nog te behandelen gevallen verwijzend. Zij zijn:
lo. het ontstaan ener (wissel-) schuldbetrekking C aan B
(geval 11a);
2o. het tenietgaan ener (wissel-) schuldbetrekking C aan A
(geval Il'a).
Op de balans van C zal derhalve een passief W verdwijnen,
doch tegelijkertijd zal daarvoor een nieuw passief van hetzelfde
bedrag in de plaats komen. In de praktijk evenwel wordt van
deze verandering door C (die trouwens meestal onkundig van
de transaktie is), geen nota genomen.
VOORBEELD 4. A verkoopt a a n B een part ij goederen,
t e l e v e r e n over d r i e m a a n d e n . Het b e d r a g W
o n t v a n g t hij in k o n t a n t e n ' ) -
Hier ontvangt A de waarde W in geld, met de verplichting
ze later in de vorm van goederen terug te geven. Hoewel deze
verplichting van A gewoonlik niet door het woord „schuld"
wordt aangeduid, is zij toch van volkomen dezelfde aard en
wordt dus evenzeer door dezelfde debet-kredit-betrekking als
in voorbeeld 1 en 2 uitgedrukt.
Zoals wij reeds opmerkten, dragen de transakties, die tot
hetzelfde type behoren, vaak verschillende namen. Zo heet de
handeling van B in ons eerste en derde voorbeeld „leveren", in
het tweede „ter leen geven" (welke term weder gewijzigd wordt,
ingeval de aanspraak van B door verschillende bijkomstige
voorwaarden wordt gewaarborgd, verg. bldz. 12), en in het
vierde „betalen". In de theorie van het boekhouden duidt men
gewoonlik iedere overdracht van iemands eigendom aan een
') Hoewel kontante betaling in de termijnhandel niet gebruikelik is,
is deze veronderstelling hier volledigheidshalve bijgevoegd.
37
ander door „geven" en „ontvangen" aan, zodat wij alletrans-akties,
tot het hier behandelde hoofdtype behorende, kunnen
samenvatten, door te zeggen, dat de schuldbetrekking „A aan
B" is ontstaan tengevolge van
het door A van B ontvangen, onder gehoudenheid te moeten
teruggeven.
De balanswijziging van A bestaat dan steeds hierin, dat
tegelijk met een passief (schuld aan B), een even groot zake-lik
of persoonlik aktief ontstaat.
* * *
Gaan wij tans over tot de veronderstelling, dat de waarde
W vooraf aan een derde (C) toebehoorde, dan vallen hierbij
wederom twee gevallen te onderscheiden: óf het voor de debit-kredit-
betrekking vereiste „toekomstig-eigendomsrecht" van B
op bedoelde waarde bestond nog niet, doch werd tegelijk met
de eigendomsoverdracht der waarde (van C op A) daarop gevestigd
(geval Ib), óf deze aanspraak van B bestond reeds
daarvoor, dus in de gedaante van een schuldvordering van B
op C (geval Ie).
Geval !b. De w a a r d e W b e s t o n d r e e d s en was
h e t (onbezwaarde) e i g e n d o m van C.
In het hier beschouwde geval heeft dus C aan A „gegeven"
(zie boven), doch daarbij aan B het recht toegekend, diezelfde
waarde van A later te zullen ontvangen. C heeft hier dus eigen-lik
zijn eigen (onbeperkt) eigendomsrecht op de waarde W in
twee delen verdeeld : het „onmiddellik-" en het „toekomstig-eigendomsrecht."
Het eerste recht geldt slechts voor een bepaalde
termijn, en is door C aan A afgestaan, het tweede
recht vangt juist na afloop van die termijn aan en is aan B toegekend.
Men drukt deze transaktie uit, door te zeggen, dat C
38
„namens B" aan A de bedoelde waarde heeft „gegeven" (geleverd,
geleend, betaald, enz.).
Het zal niet nodig zijn, de tot deze rubriek behorende handelingen
even uitvoerig als bij het eerstbeschouwde geval uiteen
te zetten; wij zullen er ons daarom in hoofdzaak toe beperken,
aan de hand van enige voorbeelden de wijzigingen in de
balansen der betrokken personen na te gaan.
VOORBEELD 5. C schenkt aan B een postspaarbank-boekje
op diens naam ten bedrage van W.
In dit voorbeeld stelt de staat (hier vertegenwoordigd door
de administratie van de rijkspostspaarbank) de als A aangeduide
persoon voor. Immers C heeft een som gelds ter waarde
van W aan die administratie ter hand gesteld, onder voorwaarde,
dat deze dit bedrag later') aan B zal uitkeren. De
balansen der drie betrokkenen wijzigen zich als volgt:
voor A (de rijkspostspaarbank) ontstaat een zakelik aktief
(geld) en tevens een passief (schuld aan B); het kapitaal
blijft dus even groot.
Voor B (de begiftigde) ontstaat een persoon lik aktief (vordering
op A); zijn kapitaal wordt met het bedrag W vergroot.
Voor C gaat een zakelik aktief (geld) als zodanig te niet;
zijn kapitaal ondergaat een vermindering W.^)
Stellen wij deze transaktie grafies voor, dan vertoont zich
een belangrijk verschil met de in het vorig hoofdstuk in reke-
') Het tijdstip dezer uitkering is daarbij wel is waar niet uitgedrukt,
maar moet toch geacht worden ,,bepaald" te zijn, door het afhankelik
te stellen van de wil van B. Is (zooals somtijds geschiedt), daarbij de
beperking gemaakt, dat B geen terugbetaling op het bedoelde boekje
zal mogen eisen, dan met toestemming van C, dan heeft hij ook nog
generlei recht op een toekomstige eigendom van de waarde W verkregen,
en heeft er dus ook feitelik nog geen schenking plaats gehad.
Er ontstaat dan geen debet-kredit-betrekking, waarin B betrokken is,
terwijl ook diens kapitaal onveranderd blijft. Er is nu daarentegen (overeenkomstig
het hoofdtype) een schuldbetrekking „A aan C" ontstaan.
-) De som der kapitalen is dus even groot gebleven, zoals te voorzien
was. daar geen nieuwe waarde (zakelik aktief) is ontstaan. Verg. blz. 24.
39
ning gebrachte balanswijzigingen, daar hier de kapitaalverdeling
in de aanvangstoestand (Fig. VII) niet dezelfde is als die in de
eindtoestand (zie de doorgetrokken lijnen in Fig. IX). De zake-like
aktiva zijn aanvankelik verdeeld volgens Fig. VII en ten
slotte volgens Fig. VIII ( " de gestippelde lijnen in Fig. IX.)
A
C
B
Fig. VII.
Fig. VIII.
40
Fig. IX.
Het is duidelik, dat dit geval gemakkelik op het hoofdtype
kan worden teruggebracht, doordien de hier bedoelde gebeurtenis
voor ieder der betrokken personen volkomen hetzelfde
blijft (meer of minder gemak bij de uitvoering daargelaten),
indien wij die splitsen in twee handelingen: 1° C schenkt aan B
een bedrag W in geld; 2° B legt in bij de rijkspostspaarbank (d.i.
hij „leent" deze) hetzelfde bedrag. De handeling onder 1° wijzigt
enkel de kapitaalverdeling, doch doet geen debet-kredit-be-trekkingen
ontstaan of ophouden (zie bladz. 31), die onder 2°
komt met het hoofdtype (voorbeeld 2) overeen. Een splitsing
ener transaktie in een aantal andere, welke tezamen hetzelfde
resultaat teweegbrengen als de oorspronkelike, is in de boekhoudkunde
een belangrijk en vaak toegepast hulpmiddel, om
ingewikkelde handelingen tot eenvoudige types terug te brengen.
41
VOORBEELD 6. C ontvangt van B (geneesheer) een de-k
l a r a t i e ' ^ ten bedrage W voor hem v e r l e e n d e geneeskundige
diensten. Hij verzendt het bedrag
per postwissel.^)
Geschenken vormen in de praktijk, altans in die van handel
en industrie, nu eenmaal geen regel, maar uitzondering. Was dat
anders, de edele kunst van boekhouden was vrijwel overbodig! In
het algemeen zal dan ook C, die, zoals uit voorbeeld 4 bleek,
tengevolge van zijn betaling-aan-A-uit-naam-van-B zijn kapitaal
zag verminderen, daartoe niet overgaan, zonder daarvoor
te zijn schadeloos gesteld. In ons voorbeeld nu bestaat die
schadeloosstelling in de diensten, welke B hem als geneesheer
heeft bewezen. Die diensten evenwel, hoe nuttig, en misschien
hoe nodig ook, hebben hem niet in het bezit van enigerlei
waarde (zakelik aktief) gesteld, terwijl omgekeerd de bezittingen
van de geneesheer er niet door verminderd zijn. Daar ook
de vordering, welke B hier (als geadresseerde van een post-wissel)
op de staat heeft, van de aanspraken van een houder
van een spaarbankboekje enkel door de bijomstandigheden en
de voorgeschreven formaliteiten verschilt^), komt dit voorbeeld
in boekhoudkundig opzicht volkomen met het voorgaande
overeen. Het kan dan ook weder door een denkbeeldige splitsing
tot het hoofdtype worden teruggebracht, en wel door afzonderlik
te beschouwen de volgende handelingen: 1" C betaalt B
kontant (geen debet-kredit-posten, wèl kapitaalwijzigingen), 2"
B belegt het geld op de spaarbank (hoofdtype voorbeeld 2).
1) In gevallen als deze wordt het tijdstip van het ontstaan der schuldbetrekking
gewoonlik met dat van het ontvangen der deklaratie (nota,
advies, rekening) gelijkgesteld. Feitelik ontstaat die betrekking reeds,
zodra de betreffende diensten (of werkzaamheden in het algemeen) verricht
zijn.
2) Het is de bedoeling, hier de portkosten buiten rekening te laten.
3) Ter illustratie van deze overeenkomst diene, dat de spaarbankboekjes
door zuinige lieden wel eens, ter ontduiking van portkosten, inplaats
van postwissels voor geldverzendingen gebezigd worden!
42
VOORBEELD 7. C zendt aan B per p o s t w i s s e l ter leen
een bedrag W.
Dit voorbeeld verschilt van de beide voorgaande alleen ten
aanzien van de verhouding van B tot C, doch die tussen A
(hier wederom de staat, vertegenwoordigd door de postadmi-nistratie)
en B is volkomen dezelfde als in voorbeeld 4 en 5,
en door „A aan B" uit te drukken. Daar C hier evenwel voor
zijn betaling aan de postadministratie later door B zal worden
schadeloos gesteld, ondergaat zijn kapitaal hier (in tegenstelling
tot de beide voorgaande voorbeelden) geen verandering
(evenmin als dat van B).
De balanswijzigingen zijn tans:
voor A (als voren): ontstaan van een zakelik aktief en van
een passief;
voor B: ontstaan van een persoonlik aktief (vordering op
de postadministratie), en van een passief (schuld aan C;
hoofdtype);
voor C: ontstaan van een persoonlik aktief (vordering op
B) en tenietgaan van een zakelik aktief (geld) van dezelfde
waarde.
Het zal duidelik zijn, dat deze transaktie op volkomen dezelfde
wijze als die van het vorige voorbeeld tot het hoofdtype
kan worden teruggebracht.
De tot deze rubriek behorende transakties samenvattende,
kunnen wij zeggen, dat het ontstaan der betrekking A aan B
hier is veroorzaakt door:
het door A, namens B, van een derde ontvangen, onder gehoudenheid
te moeten teruggeven.
Evenals in het geval Ia ontstaat op de balans van A tegelijk
met een passief (schuld aan B), een aktief'), en blijft derhalve
diens kapitaal onveranderd.
1) In ieder onzer voorbeelden was dit een zakelik alitief. Wel is waar
is liet denkbaar, dat C aan A namens B een persoonlik alttief (dus een
43
*
Wij kunnen tans overgaan tot:
Geval Ie. De w a a r d e W b e s t o n d r e e d s , en
m a a k t e het v o o r w e r p ener s c h u l d v o r d e r i ng
van B op C uit.
VOORBEELD 8. A koopt van C een w o o n h u i s , bez
w a a r d met een h y p o t h e e k W t e n name van B.
De k o o p s o m ad ƒ 10.000 w o r d t d o o r hem a a n C
b e t a a l d .
Tegelijkertijd met het aanvaarden van de eigendom van het
huis, neemt A nu de verplichting op zich, aan B de waarde
W te voldoen. Beschouwen wij derhalve dat deel van de
waarde van het huis, dat met het bedrag van de hypotheekschuld
overeenkomt, dan voldoet dat aan de bovenstaande omschrijving,
zodat te dier zake een betrekking „A aan B" ontstaat.
Wat het overige gedeelte van de waarde van het huis
betreft (ad ƒ 10.000), dit wordt van C op de voet van een gewone
kontante koop overgenomen en geeft dus geen aanlei-leiding
tot enige (persoonlike) debet- of kreditpost, of tot
balanswijziging '). Wij kunnen derhalve deze kontante koop
(welke trouwens in ons voorbeeld alléén was verondersteld om
niet al te zeer van de praktijk af te wijken), buiten rekening
laten, en zien dan gemakkelik in, dat de balansen der drie
betrokkenen de volgende veranderingen ondergaan:
voor A: ontstaan van een zakelik aktief (huis) en van een
passief (hypotheekschuld);
vordering op X) zou afstaan, doch dergelijke gevallen zijn steeds tevens
(en dan gewoonlik eenvoudiger) als toepassingen van het hoofdtype te
beschouwen.
1) Hier en in het vervolg onder balanswijzigingen enkel te verstaan
wijzigingen in de drie "hoofdbedragen" (zakelik aktief, persoonlik aktief,
passief).
44
voor B: tenietgaan van een persoonlik aktief (vordering op C)
en ontstaan van een evengroot nieuw persoonlik aktief (vordering
op A; de hoofdbedragen van zijn balans ondergaan
dus geen wijziging);
voor C: tenietgaan van een zakelik aktief (het gedeelte W
van de waarde van het huis) en van een evengroot passief
(hypotheekschuld).
De kapitalen ondergaan geen verandering.
De grafiese voorstelling van dit voorbeeld (en van de volgende)
menen wij gevoegelik aan de lezer te kunnen overlaten
')•
Ook hier kan de transaktie gemakkelik tot het hoofdtype
worden teruggebracht, door aan te nemen, dat C de hypotheek
van te voren heeft afgelost, A hem de gehele waarde van het
huis (W -f- ƒ 10.000) kontant heeft betaald, en A daarna
weder bij B een nieuwe hypotheek van hetzelfde bedrag tegen
kontante betaling heeft gesloten. De laatste handeling vertegenwoordigt
dan wederom het hoofdtype (voorbeeld 2).
VOORBEELD 9. C verzendt aan B per p o s t w i s s e l een
bedrag W, ter vereffening ener b e s t a a n d e vordering.
1) Wij willen hier evenwel vooral de onderwijzer in het boekhouden
aanbevelen, van dit hulpmiddel bij voorkomende moeilikheden door zijn
leerlingen gebruik te doen maken en aldus de pedagogiese beginselen
van „aanschouwelikheid" en „zelfwerkzaamheid" in toepassing te brengen.
Door verschillend gekleurde inkt te bezigen (of. wat nog beter is,
door de eindverdeling der zakelike aktiva op doorschijnend kalkeerpapier
te laten tekenen, en deze tekening op die, welke de begintoestand voorstelt,
te laten plaatsen, kan de duidelikheid der voorstelling nog aan-merkelik
verhoogd worden.
De hier gevolgde wijze van in-tekening brengen leent zich zeer geschikt,
zelfs voor het voorstellen van vrij ingewikkelde transakties.
Alleen wanneer een balans moet voorgesteld worden, waarop het
zakelik aktief kleiner is dan het passief (een geval, dat trouwens theoretics
onbelangrijk is), zijn enige nadere aanwijzingen nodig om dubbelzinnigheid
te vermijden.
45
Het geld, dat A (de postadministratie) van C ontvangt, stelt
hier de waarde voor, die met het vorderingsrecht („toekomstig-eigendomsrecht")
van B „belast" is, en derhalve deze vordering
op A overdraagt, op geheel dezelfde wijze, als dit in
voorbeeld 8 met het huis (voorzover met hypotheek belast)
het gevai was.
Uit de gegeven voorbeelden blijkt de grote overeenkomst,
welke dit geval met het voorgaande (I b) vertoont. Het enig
onderscheid is, dat in het hierbedoelde geval een vooraf bestaande
betrekking C aan B eindigt, terwijl in geval Ib óf
een schuldbetrekking B aan C o n t s t a a t , öf de finantiële betrekking
tussen B en C geheel ongewijzigd blijft. Er is dan
ook weinig bezwaar tegen, deze transakties op dezelfde wijze
als in geval I b samen te vatten, door te zeggen, dat A hier
van C namens B heeft ontvangen. Ook voor de overige algemene
opmerkingen verwijzen wij naar het bij I b vermelde.
* * *
Als in de tweede plaats te beschouwen geval hebben wij
de veronderstelling gemaakt:
Geval II. De w a a r d e W b e s t o n d r e e d s en was
het e i g e n d o m van A. De a a n s p r a a k van B
(„toekomstig-eigendomsrecht") b e s t o n d nog n i e t.
Daar de bedoelde waarde op twee verschillende wijzen het
eigendom van A geweest kan zijn, n.l. öf onbeperkt, öf alreeds
bezwaard met een ander „toekomstig-eigendomsrecht",
dat bij de te beschouwen transakties slechts door het „toekomstig-
eigendomsrecht" van B vervangen wordt, splitsen wij
dit geval wederom in tweeën.
Geval lla. De w a a r d e W b e s t o n d r e e d s , was
46
h e t e i g e n d o m van A en t e v e n s het „toekom-s
t i g-e i g e n d o m " van een d e r d e (C). ')
De hier behorende transakties stellen, onder verschillende
vorm, gevallen van z.g. schuldvernieuwing voor. Immers, de
aanspraak, welke C op een deel van het bezit van A had,
is door hem (om welke reden dan ook), op B overgedragen.
VOORBEELD 10. C endosseert (remitteert) a a n B e e n w i s -
sel op A ( w a a r d e in r e k e n i n g ).
Door achter op de wissel te schrijven : „voor mij aan B"
draagt C (als houder of nemer, misschien ook als trekker van
de wissel) zijn recht om op de vervaldag het wisselbedrag van
de betrokkene A te ontvangen, aan de nieuwe houder B over.
Hoewel A hiervan in de meeste gevallen onkundig is en er
geen belang bij heeft, heeft er toch een wijziging plaats in
de financiële betrekkingen, waarin hij tot anderen staat. Immers,
zijn (wissel-) schuld aan C vervalt (en wel volgens het
hierna te behandelen geval Il'a) en een nieuwe schuld aan B
ontstaat. De hoofdbedragen van zijn balans ondergaan geen
verandering; alleen wordt een passief door een ander van
dezelfde waarde vervangen.
Wat B betreft, hij zal later (blijkens de bijvoeging „waarde
in , rekening", die op het endossement voorkwam) aan C het
bedrag van de wissel moeten vergoeden. Er ontstaat dus een
(gewone) schuldbetrekking B aan C en wel volgens het hoofd-
1) Strikt genomen, zou hier ook nog de veronderstelling kunnen worden
gemaakt, dat er reeds een "toekomstig-eigendomsrecht" van B op
de waarde W gevestigd was, die door het plaatsgrijpen der transaktie
door een ander "toekomstig-eigendomsrecht" van B werd vervangen.
Iets dergelijks heeft b.v. plaats, als B zich voor een reeds bestaande
vordering op A »dekt", door op deze te trekken. De gewone schuldbetrekking
wordt dan door een w/sseZ-schuldbetrekking vervangen, welke
echter dezelfde hoofdpersonen voor hetzelfde bedrag betreft. Het is evenwel
eenvoudiger, in zulke gevallen niet van het vernietigen en ontstaan
ener schuldbetrekking te spreken, doch van het voortbestaan ener zelfde
schuldbetrekking in gewijzigde vorm.
47
type, daar B van C een waarde (de vordering op A, dus een
persoonlik aktief) ontvangt. Op zijn balans worden dus twee
hoofdbedragen, het passief en het persoonlik aktief gewijzigd,
terwijl zijn kapitaal onveranderd blijft.
Van C eindelik verdwijnt een wissel-inschuld op A en ontstaat
een gewone inschuld op B. De hoofdbedragen van zijn
balans worden dus niet gewijzigd.
De lezer zal reeds hebben opgemerkt, dat het hier gegeven
voorbeeld in enigszins andere bewoordingen volkomen dezelfde
transaktie weergeeft als die, welke wij in voorbeeld 3 (blz. 35)
behandeld hebben; alleen de aanduidingen der personen zijn
veranderd. ')
Door te veronderstellen, dat A eerst zijn wisselschuld aan
C in kontanten had voldaan en daarna B op zich had laten
trekken, weder tegen vergoeding in kontanten, terwijl ten slotte
C hetzelfde bedrag weder (doch nu zonder de waarborg van
het wisselrecht^ aan B zou hebben geleend, kan men het ontstaan
der betrekking A aan B ook in dit voorbeeld weder op
het hoofdtype terugbrengen.
Het zal niet nodig zijn, meerdere voorbeelden van deze
rubriek te geven.
* * *
Geval ilb. De w a a r d e W b e s t o n d r e e d s en
was het o n b e z w a a r d e e i g e n d o m van A.
Hier is de enige verandering, welke nog voor het ontstaan
der debet-kredit-betrekking nodig is, het ontstaan van de aanspraak
van B op de toekomstige uitkering door A van de
bedoelde waarde.
Op overeenkomstige wijze, als wij dit bij Geval Ib (zie
1) En wel A, B en C uit voorbeeld 3 respektievelik in B, C en A In
voorbeeld 9.
48
bldz. 37) hebben uiteengezet, kan men ook hier aannemen,
dat A zijn onbeperkt eigendomsrecht op de waarde W heeft
gesplitst in een „onmiddellik" deel (dat hij voor zichzelf heeft
behouden) en een slechts in de toekomst geldig deel, dat hij
aan B heeft afgestaan. Het duidelikst komt dit uit, als wij
aannemen, dat A geheel „om niet" aan B deze gunst eerst
bewezen:
VOORBEELD 11. A schenkt {„cedeert") a a n B e e n k a p i t
a a l W, in d r i e m a a n d s - p r o m e s s e n.
Het passief van A en het persoonlik aktief van B zullen
hier tegelijkertijd met W worden vermeerderd, terwijl de overige
hoofdbedragen van beider balansen onveranderd blijven. Het
kapitaal van A zal dus (evenals bij alle tot deze rubriek behorende
transakties) met het bedrag W verminderen en dat
van B evenveel groter worden.
Terugbrenging op het hoofdtype kan hier weder geschieden,
door (evenals bij de schenking in voorbeeld 5, bldz. 38) aan
te nemen, dat A het bedrag in kontanten aan B had uitgekeerd,
om het daarna weder (tegen afgifte der promessen) van B ter
leen te ontvangen.
VOORBEELD 12. A ontvangt van B rekening voor te zijnen
behoeve v e r r i c h t e werkzaamheden.
Uit de bij voorbeeld 6 (bldz. 41) gegeven uiteenzetting volgt,
dat uit boekhoudkundig oogpunt deze handeling van A geheel
met die uit het vorig voorbeeld gelijk te stellen is.
Wij zullen daarom alle transakties van deze rubriek samenvatten
in het ontstaan ener debet-kredit-betrekking, door:
afstand-om-niet van een toekomstig-eigendomsrecht.
Als derde geval hadden wij verondersteld, dat de waarde
W, die het onderwerp uitmaakt van de schuldbetrekking A
49
aan B, wier ontstaan wij bestuderen, vooraf nog niet bestond.
Daar dus toen van een „toekomstig-eigendomsrecht" van B
evenmin sprake kon zijn, is er hier geen aanleiding, dit geval
in andere te splitsen.
Geval in. De waarde W bestond vooraf nog niet.
Dit geval komt in de praktijk zelden voor, wanneer het
natuurlike personen betreft, doch is daarentegen regel, wanneer
de eigenaar (A) van de nieuw ontstane waarde een naamloze
vennootschap is. In dit geval ontstaat voor:
A (als rechtspersoon beschouwd) tegelijkertijd met die eigendom,
tevens de verplichting, die waarde wederom af te staan
en wel óf aan de aandeelhouders (hetzij aan het eind van het
boekjaar in de vorm van dividend, hetzij bij likwidatie der
vennootschap) óf aan diegenen, welke op een zeker percentage
(„tantième") van de baten der vennootschap recht hebben
(direktie, kommissarissen, personeel).
Hieruit vloeit onmiddellik voort, dat een eigenlik „kapitaal"
of „zuiver vermogen" in de boven (bldz. 20) gedefinieerde zin,
op de balans ener naamloze vennootschap nimmer voor kan
komen, daar het overschot der aktiva, na vermindering met
de schulden aan niet-aandeelhouders een schuld (passief) uitmaakt
van de naamloze vennootschap.') Daar evenwel het
spraakgebruik niet medebrengt, deze bedragen onder het „passief"
van een naamloze vennootschap te begrijpen, zullen wij,
om verwarring te voorkomen, de aanspraken van de dividenden
tantième-gerechtigden het rest-passief der naamloze vennootschap
noemen, en de som van dit met het „gewone"
passief, zo nodig als totaal-passief aanduiden. Rest-passief en
„gewoon" passief beide zullen wij daarbij als hoofdbedragen
van de balans ener naamloze vennootschap beschouwen.
1) Voor andere rechtspersonen (zedelike of publiekrechterlike b-v.)
geldt deze opmerking niet.
4
50
Dit vooropgesteld zijnde, zal de verklaring der navolgende
voorbeelden weinig moeilikheid opleveren.
VOORBEELD 13. A (een landbouwmaatschappij op aandelen)
oogst een h o e v e e l h e i d l a n d b o u w p r o d u k t e n,
t e r w a a r d e W.
In dit voorbeeld stelt B de gezamenlike aandeelhouders en
rechthebbenden op tantièmes voor (of, wil men, éen hunner,
waarbij dan natuurlik ook slechts een zodanig deel van W
zou moeten worden beschouwd, als aan deze persoon, volgens
de statuten der maatschappij, zou toekomen). Het ontstaan
der waarde van de bedoelde landbouwprodukten (dat gemakshalve
als gelijktijdig met het oogsten wordt geacht te hebben
plaats gehad), gaat hier dus gepaard met het ontstaan der
beide, tot de schuldbetrekking A aan B vereiste rechten.
Op de balans van A ontstaat dus een zakelik aktief, opgewogen
door een rest-passief, op die van B (hoewel deze in
werkelikheid hiervan voorlopig onkundig blijft) een persoonlik
aktief (vordering op A), zodat, diens zuiver vermogen met het
bedrag W wordt vermeerderd. Wil men de handeling weder
op het hoofdtype terugbrengen, dan kan men veronderstellen,
dat de waarde van de oogst onmiddellik aan de aandeelhouders
zou worden uitgekeerd en daarna weder door hen in de
vennootschap zou worden „gestoken". De laatste handeling
levert dan weder een nieuwe vorm op, waaronder zich het
hoofdtype kan voordoen.
VOORBEELD 14. A (een assurantiemaatschappij op aandelen)
h e e f t C t e g e n b r a n d s c h a d e v e r z e k e r d . De
p r e m i e W v e r v a l t h e d e n.
Dit voorbeeld komt geheel met het voorgaande overeen, met
dit verschil, dat de nieuw ontstane waarde hier een persoonlik
aktief (vordering op C) inplaats van een zakelik is, en er dus,
behalve de betrekking A aan B ( = aandeelhouder, enz.) ook
>
51
de betrekking C aan A (en v/el volgens II b ; vergelijk voorbeeld
12, blz. 48) ontstaat.
VOORBEELD 15. A (makelaar) zendt C advies w^egens
c o u r t a g e s , ten b e d r a g e van 2 W. H i e r v an
k o m t , v o l g e n s g e s l o t e n o v e r e e n k o m s t , aan
B (mede-makelaar) de h e l f t , z i j n d e W, t o e.
In dit voorbeeld hebben wij een toepassing van geval III
op een natuurlik persoon (A). Immers de handeling vervalt in
twee gedeelten : voor de éne helft der courtage wordt A onbeperkt
eigenaar (vergroting van zijn kapitaal tengevolge van het
ontstaan van een persoonlik aktief, nl. de vordering op
C, volgens II b), voor het aan B toegezegde gedeelte ontstaat,
behalve de wederom volgens II b ontstaande betrekking
C aan A, ook de betrekking A aan B. Op de balans van
A is derhalve het persoonlik aktief tweemaal met het bedrag
W en tevens het passief éénmaal met dit bedrag toegenomen,
zodat zijn kapitaal in het geheel met W is vermeerderd; op
die van B is enkel een persoonlik aktief (vordering op A) ontstaan,
zodat ook diens zuiver vermogen met W is aangegroeid.
Het ontstaan der schuldbetrekking volgens dit geval kan
worden gezegd te hebben plaats gehad tengevolge van:
het door A behalen van een winst, ten bate van B als rechthebbende.
Het kapitaal van A blijft, zoals wij zagen, bij dit type van
transakties onveranderd.
Uit de voorgaande beschouwingen blijkt, dat het tot stand
komen ener schuldbetrekking op een aantal principieel verschillende
wijzen kan geschieden, welke evenwel alle, door
splitsing der transakties, kunnen worden teruggebracht op éen
hoofdtype: het ontvangen-onder-gehoudenheid-te-moeten-terug-
52
geven, al of niet gepaard gaande met twee andere transaktie-typen,
welke evenwel geen betrekking hebben op schulden of
vorderingen, te weten:
de ruiling van een zakelik aktief tegen een ander zakelik
aktief van dezelfde waarde, of een ajstand-om-niet, waarbij
onder dit laatste te verstaan is: een afstand-doen van een
waarde, zonder daarvoor een waarde terug te erlangen, ook
al draagt de handeling daarom nog niet het karakter van een
gunst („schenking"; zie bldz. 41).
Daar voorts de hier gegeven indeling op de ontleding van
de vooropgestelde begripsbepaling van de debet-kredit-betrek-king
berustte, hebben wij de zekerheid, dat er zich geen enkele
transaktie kan voordoen, welke dergelijke betrekkingen in het
leven roept, of zij kan op éen of meer der behandelde types,
en daardoor middellik weder op het hoofdtype, worden teruggebracht.
Vatten wij derhalve de behandelde gevallen samen, dan
kunnen wij het verkregen resultaat in de volgende stelling
neerleggen:
A wordt debet aan B, door van B (laj of namens B (Ib,
Ic^ te ontvangen, onder gehoudenheid een even groot bedrag
te moeten teruggeven,
doordien een reeds op hem rustende vordering van C bij
wijze van schuldvernieuwing op B overgaat (Ila),
door afstand-om-niet aan B van een toekomstig-eigendoms-recht
(11b),
of door het behalen ener winst ten bate van B als rechthebbende.
Het is evenwel niet moeilik, deze schijnbaar ingewikkelde
opsomming in een meer overzichtelike vorm te brengen, wanneer
wij letten op hetgeen in elk dier gevallen omtrent de
53
daarbij voorkomende balanswijzigingen van A is in het
midden gebracht. Wij merken dan op, dat, terwijl natuurlik
steeds voor A een passief (schuld aan B) ontstond, bovendien
op diens balans:
in de gevallen Ia, Ib, en Ie en III een aktief ontstond,
en in het geval Ila een passief verdween,
zodat in deze vijf gevallen het kapitaal van A ongewijzigd
bleef, terwijl in het overblijvende geval lib, (dat op het hoofdtype,
gekombineerd met een schenking was terug te brengen),
dit kapitaal een vermindering onderging.
Wij kunnen derhalve zeggen, dat de bedoelde betrekking
ontstaan kan:
lo. doordien A een waarde ontvangt, of eigenaar wordt van
een nieuw ontstane waarde, zonder dat evenwel zijn kapitaal
daardoor verandert,
2o. doordien hij om-niet een toekomstig-eigendomsrecht aan
B afstaat.
In een volgend hoofdstuk zullen wij volgens een geheel
overeenkomstige methode de verschillende wijzen nagaan,
waarop een bestaande schuldbetrekking weder kan te niet gaan.
HOOFDSTUK IM.
HET EINDIGEN VAN DE DEBET-KREDIT-BETREKKING.
DE HERSTELBOEKING.
Ook zonder de minste analyse zal het duidelik zijn, dat een
schuld door afbetaling ophoudt te bestaan, terwijl tevens het
spreekwoord ,,wie zijn schulden betaalt, verarmt niet" aantoont,
dat deze belangrijke stelling van de boekhoudkunde zich in
een zeer algemene bekendheid mag verheugen, zij het ook
dat de vox populi aan die formule een minder „droge" betekenis
hecht dan de accountant!
Het zal dan ook, naar wjj vertrouwen, geen al te groot
bezwaar opleveren, wanneer wij de logiese gedachtegang
voor een ogenblik afbreken, om reeds vóór wij het eindigen
van de schuldbetrekking „A aan B" in alle biezonder-heden
hebben bestudeerd, alvast onze aandacht te bepalen bij
de wijze, waarop die gebeurtenis in de praktijk wordt geboekt.
De eenvoudigste en ongetwijfeld de oudste en oorspronke-likste
handelwijze is zeker wel, in letterlike zin „een streep
door de rekening te halen", d.w.z. de aantekening in de boeken
van A, dat B „kredit" is voor het bedrag W en die in de
boeken van B, dat A „debet" is voor diezelfde som, zonder
meer te vernietigen.
Tegen deze primitieve methode van „boeken" bestaan evenwel
in de praktijk gewichtige bezwaren. Om nu maar niet te
spreken van de hartgrondige afkeer, die elk rechtgeaard boek-
55
houder koestert van doorhalingen of van (o groter gruwel!)
raderingen, en van de schromelike en soms onherstelbare
verwarring, die er zou kunnen ontstaan, als het potlood of
het radeermesje zijn heilloze vernielingstaak eens bij vergissing
een regeltje te hoog of te laag verrichtte, denken wij in de
eerste plaats aan de bewijskracht, die de koopmansboeken
ingevolge de voorschriften der wet bezitten, indien zij richtig
gehouden zijn. En onder zulk „richtig" houden wordt zeer
terecht, niet verstaan een handelwijze, die het vervalsen van
de eenmaal gemaakte aantekeningen toch wat al te gemakkelik
zou maken. Immers, indien b.v. een koopman, die door middel
van zijn boeken een door zijn tegenpartij betwiste schuldafdoening
wil bewijzen, zich daartoe eenvoudig op het „streepje"
beroepen kon, dat hijzelf door die veelzeggende cijfers heeft
getrokken, dan zou de waarborg, dat dat streepje niet door
kwade trouw of bij vergissing juist daar is terechtgekomen,
al heel gering zijn. Het is dan ook niet te verwonderen, dat
men een handelwijze heeft bedacht, die niet alleen die waarborg
aanmerkelik vergroot, doch ook het overzicht van de
stand der verschillende rekeningen ten zeerste vergemakkelikt.
Die handelwijze n.l. bestaat hierin, van het tenietgaan ener
bestaande schuldbetrekking evenzeer als van het ontstaan van
een nieuwe telkens door een afzonderlike aantekening te doen
blijken. Die aantekening geschiedt (behalve in het dagboek,
waarin de koopman alle transakties in welke hij betrokken is,
vermeldt), op de rekening van de betreffende schuldenaar of
schuldeiser, door de bedragen van de tenietgegane schulden
in een afzonderlike kolom, tegenover die, welke de oorspronke-lik
verschuldigde geldsommen bevat, onder elkander te plaatsen.
Stel dat A b.v. (hierin het in bijna alle landen algemeen
heersende gebruik volgend) de door hem aan B verschuldigde
bedragen op een rechter bladzijde van zijn boek (op de eerste
regel van het woord „kredit" voorzien) heeft vermeld, dan
56
plaatst hij de bedragen der (om welke reden dan ook) opgeheven
betalingsverplichtingen in éen kolom op de tegenoverliggende
linker bladzijde. B daarentegen, die de „debetposten"
ten laste van A op diens rekening op een linker bladzijde
(gemerkt: „debet") heeft aangetekend, schrijft iedere teniet-gegane
vordering op A op de daartegenoverliggende rechter
bladzijde.
Twee voor de hand liggende voordelen worden hierdoor
verkregen : in de eerste plaats is er gelegenheid, alle biezonder-heden,
die met het tenietgaan der debet-kredit-betrekking
„A aan B" in verband staan, kort doch duidelik aan te geven,
en in de tweede plaats kan het bedrag van het nog door
A aan B verschuldigde, zelfs al waren door A onregelmatige
of gedeeltelike „afbetalingen" geschied, steeds gemakkelik
worden berekend, door van het totaal der posten op de oor-spronkelike
debet- of kreditkolom (welke posten wij als
„u'orcfm^s"-posten zullen aanduiden, waarbij dan de betreffende
kolommen op dezelfde wijze kunnen worden benoemd)
te verminderen met die van de („/zersifc/-")posten op de tegenoverliggende
bladzijde. Beide soorten van posten tezamen
zullen wij, daar zij op het ontstaan of tenietgaan van werkelike
{reële) schulden betrekking hebben, en tevens ter onderscheiding
van nog in te voeren boekingen, als primaire of reële
posten aanduiden.')
Hiermede is evenwel, zoals de lezer bekend zal zijn, de
gebruikelike methode nog niet geheel aangegeven. Daartoe
behoort nog vermeld te worden, dat de algemene gewoonte
bestaat, boven een rec/ifer-herstelkolom (die dus tegenover een
linker of de6ef-„wordingskolom" staat) het woordje „kredit",
1) Behalve deze voordelen geef t bovendien de afzonderlike aantekening
in het dagboek (welk boek in de eerste, schoon niet in de enige plaats,
als bewijsmiddel in aanmerking komt) ook nog vrijwel zekerheid omtrent
de volgorde en daardoor omtrent het tijdstip der verrichte inschrijvingen.
57
boven een ///lArer-herstelkolom (tegenover een rechter- of
kredit-'woxArngskoXom geplaatst) het woordje „debet" te schrijven.
Waartoe dient het, deze termen, welke toch, volgens de aangenomen
definitie der debet-kredit-betrekking daar niet thuis
behoren, toch boven de „herstelkolommen" te plaatsen? Om
het grote gemak, dat hieraan verbonden is, in te zien, behoeven
wij slechts aan het zo vaak voorkomende geval te herinneren,
dat twee handelsvrienden A en B telkens bij afwisseling tot
elkander in de betrekking van schuldenaar tot schuldeiser of
van schuldeiser tot schuldenaar of, gdilk het heet, met elkander
in rekening-koerant staan. Heeft dan b.v. A zijn schulden aan
B op een bepaald ogenblik afgedaan, en wordt hij daarna
door een nieuwe betaling of levering voor enig bedrag per B
kredit, dan kan B gevoegelik de nieuwe rekening, die hij voor
A als schuldeiser openen moet, op hetzelfde paar tegenover
elkander liggende bladzijden schrijven, die voor de nu „afgesloten"
rekening van A in zijn hoedanigheid van schuldenaar
gebezigd waren. Doch dan komt de wordings- (nu kredit-) kolom
aan de rechterz\]de en dus juist onder de vroegere herstelkolom
te staan, terwijl de bij de nieuwe rekening behorende herstelkolom
(die in gebruik zal moeten worden genomen, zodra
omgekeerd B weder aan A diens vorderingen geheel of ten
dele zal voldoen) links, dus onder de vroegere debet- wordingskolom
behoort, terwijl het overeenkomstige voor de rekening
van B in de boeken van A geldt.
Voegen wij daar nog bij, dat het vaak voorkomt, dat A (of
B) door een enkele betaling (of andere handeling) plotseling
van de hoedanigheid van schuldenaar in die van schuldeiser
overgaat, en het zal duidelik zijn, dat het veel eenvoudiger en
gemakkeliker is, alle rechterkolommen van het woord „kredit"
en alle linkerkolommen van het woord „debet" te voorzien, dan
die termen zorgvuldig alleen daar te plaatsen, waar zij op
wordingsposten betrekking hebben. Verwarring kan daardoor
58
nimmer ontstaan, daar immers steeds de (in getallenwaarde)
kleinste kolom een herstel-, de grootste een wordings-kolom
moet zijn. Deze handelwijze is dan ook, gelijk wij reeds opmerkten,
al sedert eeuwen een vaste gewoonte en men duidt
derhalve het tenietgaan ener schuldbetrekking A aan B op
volkomen dezelfde wijze aan, als waarop het totstandkomen
ener nieuwe schuldbetrekking B aan A zou worden geboekt.
In de praktijk breekt men zich dan ook nimmer het hoofd
met het onderscheid tussen zulk een „herstelboeking" B aan
A met een „wordingsboeking" B aan A, noemt in beide gevallen
B de debiteur, A de krediteur, en de betreffende herstelposten
debet- en kreditposten zonder meer. Voor een recht begrip van
de theorie van het boekhouden daarentegen is het in het oog
houden van dit principiële verschil van groot belang, en dit
is dan ook de reden, waarom wij bij deze schijnbaar zo onbetekenende
aangelegenheid zo uitvoerig hebben stilgestaan.
Het zal daardoor, naar wij hopen, nu gemakkelik zijn in te
zien, dat aan de op bladz. 52, 53 geformuleerde stelling betreffende
het ontstaan der debit-kredit-betrekking de volgende
regel (doch nu niet krachtens de oorspronkelike begripsbepaling
doch alleen volgens de geldende gebruiken (en de gemaakte
afspraken) dient te worden toegevoegd:
A wordt debet aan B, indien een schuldbetrekking „B aan
A" tenietgaat').
') Evenals wij bij het gebruik der uitdrukking >zuivere schuld» (blz. 23)
opgemerkt hebben, bestaat ook hier gelegenheid de algebraïese termen
»positief« en "negatief* op boekhoudkundige begrippen aan te wenden,
en wel door een debet-post als een «negatieve kredit-post« en een kredit-post
als een "negatieve debet-post* aan te duiden. Ook hier kan het
gebruik dezer uitdrukkingen tot bekorting en tot samenvatting van gelijksoortige
gevallen van veel nut zijn, mits men de oorspronkelike en
eigenlike betekenis dier termen niet uit het oog verlieze. Zo zal een
herstelpost inderdaad met recht het negatieve moge heten van eenzelfde
post, in de tegenoverstaande kolom geplaatst, daar immers
59
De boeking der posten, welke op de toepassing van deze
regel berust, zullen wij eveneens als de (primaire of reële)
herstelboeking aanduiden. Zij vormt met de (primaire of reële)
wordingsboeking tezamen het middel, alle balanswijzigingen,
die op de beide persoonlike hoofdbedragen (en hun samenstellende
delen) betrekking hebben, in de vorm van debet- en
kreditposten op de betreffende rekeningen te boeken, en daarmede
aan de eisen te voldoen, welke het boekhouden volgens
de enkele methode aan de koopman of partikulier stelt. In een
volgend hoofdstuk zullen wij nog een tweede en een derde
soort posten leren kennen, (de identiese en de periodieke),
welke, hoewel eveneens van formeel karakter (d. w. z. niet als
uitvloeisel van reeds gegeven bepalingen, doch krachtens een
willekeurig daaraan toegevoegde afspraak ingevoerd), toch ook
van de herstelposten in beginsel verschillen. Deze beide laatste
boekingswijzen zullen dan met de vorige, het volledige systeem
der dubbele boekhouding voltooien.
Voor wij evenwel tot de uiteenzetting dezer methode overgaan,
rest ons nog het onderzoek naar de verschillende gevallen,
die zich bij het tenietgaan ener schuldverbintenis (en
die herstelpost bestemd is, van de som der wordingsposten te worden
afgetrokken, en in dit geval Itan men dan ook zonder gevaar voor verkeerde
gevolgtrekkingen de regel: positieve en negatieve eenheden "vernietigen
» elkaar, van toepassing verklaren. Het zou evenwel in het algemeen
niet toelaatbaar zijn, die regel ook in andere gevallen te doen gelden,
en in het biezonder, om twee tegengestelde wordingsposten, ook
al hebben zij op dezelfde hoofdpersonen betrekking, tegen elkaar te laten
«wegvallen». Immers, de gevallen, waarin een dergelijke z.g. «schuldvergelijking
» ten aanzien van een schuld en een inschuld tussen dezelfde
personen plaats mag grijpen, zijn bij de wet geregeld, terwijl in andere
gevallen die beide betrekkingen ieder afzonderlik blijven bestaan. Zo
zal het b.v. wel ieder duidelik zijn, dat als A op bepaalde voorwaarden
van rente en aflossing een hypotheekschuld jegens B heeft op zich genomen,
die schuld niet van zelve zal ophouden te bestaan, als A nu
toevallig eens een ten name van B in omloop zijnde wissel van hetzelfde
bedrag in handen krijgt.
60
dus in de herstelboeking) kunnen voordoen, en naar de omstandigheden,
welke deze transakties kunnen vergezellen.
Het zou gewis teveel van de aandacht van de lezer gevergd
zijn, dit onderzoek even uitvoerig te doen plaats hebben, als
dat van het ontstaan der schuldbetrekking, en te minder kan
dit nodig geacht worden, omdat de daartoe vereiste uiteenzettingen
voor een groot deel geheel gelijk aan die van het
vorig hoofdstuk zouden kunnen zijn, met dit verschil, dat
de transakties als in tegenovergestelde zin plaats grijpend
moeten worden gedacht. Wij zullen dan ook gevoegelik kunnen
volstaan, door eerst de verschillende (geheel met die der
schuldwording overeenkomstige) gevallen van schuldverdwijning
(„delging") op te sommen (daarbij al dadelik zowel de samenvatting
der bijbehorende transakties ais de plaatsgrijpende
balanswijzigingen van de „schulddelger" vermeldende), om
daarna aan deze opsomming enige opmerkingen toe te voegen,
die de toepassing van de geschetste indelingsbeginselen kunnen
vergemakkeliken. Een drietal voorbeelden betreffende wis-seltrekking
(welke aangelegenheid licht tot moeilikheden zou
kunnen leiden), zullen ons daarna gelegenheid verschaffen,
ook het gelijktijdig voorkomen van verschillende wordings-en
verdwijningstypes der schuldbetrekking toe te lichten.
De wezenlike verschillen dan tussen de wijzen van tenietgaan
der schuldbetrekking B aan A (waarbij wij de symboliese
aanduiding der hoofdpersonen hebben verwisseld, teneinde de
bijbehorende herstelboeking A aan B in dezelfde vorm als de
wordingsboeking uit het voorafgaande hoofdstuk te kunnen
schrijven), vloeien weder uit de drie elementen dier betrekking :
één waarde, die door middel van twéé „rechten" een schakel
61
vormt tussen de beide hoofdpersonen, voort. Wij hebben dus
te doen met de mogelikheid, dat deze waarde (W) óf blijft
bestaan, öf tenietgaat, en dat in het eerste geval het eigendomsrecht
van B daar al of niet op gevestigd blijft. Ook de
onderverdeling dezer gevallen kan volgens een overeenkomstige
gedachtegang als boven worden ingericht. Wij krijgen derhalve :
Geval r. De w a a r d e W b l i j f t b e s t a a n . De aans
p r a a k van B (eigendomsrecht) niet.
Geval Ia. (Hoofdtype). De w a a r d e W b l i j f t bes
t a a n en w o r d t het e i g e n d o m van A.
Samenvatting der transakties: het door B aan A geven ')
ingevolge ener op hem rustende verplichting.
Balanswijziging voor B:
tenietgaan van een {zakelik of persoonlik) aktief (gegeven
waarde) en van een passief (schuld aan A). Kapitaal onveranderd.
Geval Vh. De w a a r d e W b l i j f t b e s t a a n en
w o r d t het (onbezwaarde) e i g e n d o m van een d e r de
(C).
Samenvatting der transakties: het door B namens A geven
ingevolge ener op hem rustende verplichting.
Balanswijziging voor B:
tenietgaan van een (in het algemeen zakelik) aktief {gegeven
waarde) en van een passief (schuld aan A). Kapitaal onveranderd.
Geval Fe. De w a a r d e W b l i j f t bestaan en wordt
het v o o r w e r p e n e r s c h u l d v o r d e r i n g van A op C.
Samenvatting der transakties en balanswijziging als voren.
Geval IF. De waarde W blijft bestaan als eigendom
van B.
Geval IFa. De waarde W blijft bestaan als eigen-
1) Zie voor de boekhoudkundige betekenis van dit woord blz. 37.
62
dom van B, en wordt het „toekomstig-eigendom"
van een d e r d e (C).
Samenvatting der transakties: het bij wijze van schuldvernieuwing
overoaan van de op B rustende vordering van A op C.
Balanswijziging voor B:
ontstaan van een passief (schuld aan C), gepaard met het
tenietgaan van een even groot passief (schuld aan ^). Kapitaal
onveranderd.
Geval IFb. De w a a r d e W b l i j f t b e s t a a n a l s on-b
e z w a a r d e i g e n d o m van B.
Samenvatting der transakties: het door A om niet afstand
doen van zijn toekomstig-eigendomsrecht.
Balanswijziging voor B:
tenietgaan van een passief (schuld aan A). Kapitaalvermeerdering.
Geval III'. De w a a r d e W g a a t te n i e t.
Samenvatting der transakties:
het door B lijden van een verlies ten laste van A als aanspra-kelike
persoon.
Balanswijziging voor B:
tenietgaan van een öW/e/ (verdwenen waarde) en van een
even groot passief (schuld aan A).
Kapitaal onveranderd.
Bij wijze van kanttekeningen zij naar aanleiding van het
gegeven overzicht opgemerkt:
1". Dat het geval Ia wederom als „hoofdtype" is aangemerkt,
omdat alle andere gevallen door het hulpmiddel der splitsing
van transakties gemakkelik tot dit geval (al of niet gekombi-neerd
met „ruilingen" en „schenkingen") kunnen worden teruggebracht.
63
2°. Dat het onderscheid tussen de gevallen Fb en Ie zich
ten aanzien van A uit in het al (I'c) of niet (Fb) ontstaan
ener schuldbetrekking C aan A.
3". Dat het geval IFa geheel met het geval Ila is gelijk te
stellen, daar bij beide de eisende partij bij wijze van schuldvernieuwing
door een andere wordt vervangen.
4°. Dat de meeste in het vorige hoofdstuk gegeven voorbeelden
van transakties gemakkelik door een kleine wijziging
in voorbeelden van de overeenkomstige gevallen van schuldverdwijning
kunnen worden veranderd.
5?-. Dat in het biezonder opmerking verdient de toepassing,
die geval IIF vindt bij naamloze vennootschappen (B), waarbij
dan „A" de aandeelhouders en tantièmegerechtigden aanduidt.
6°. Dat het geval IIF evenwel een tweede vaak voorkomende
toepassing toelaat, waarvan het analoge geval bij III niet voor
kan komen: n.l. het tenietgaan ener schuldbetrekking tengevolge
van algeheel en blijvend onvermogen (eventueel onvermogend
overlijden; verg. bladz. 21) van de schuldenaar.
7°. Dat ook hier weder een nadere samenvatting van alle
gevallen mogelik is in de volgende vorm :
B wordt in de reële herstelboeking kredit per A: door het
geven ener waarde of door het tenietgaan ener hem toebehorende
waarde zonder daarmede gepaard gaande kapitaalverandering,
of ten gevolge van kwijtschelding-om-niet.
Ten slotte nog enige voorbeelden.
VOORBEELD 16. P (kommittent) /reit^ o p Q (kommissionnair)
voor een gedeelte W der k o n s i g n a t i e f a k t u u r , aan
de order van zichzelve.
Hier ontstaan tegelijkertijd twee schuldbetrekkingen: P aan
Q (schuld, gedekt door gekonsigneerde goederen) en Q aan P
64
(wisselschuld)'), welke beide vorderingen tot elkander wederkerig
in oorzakelik verband staan: de betrekking P aan Q
ontstaat, wijl P door Q (bij diens verondersteld wordende
akceptatie) in het bezit gesteld wordt van ten persoonlik aktief,
n.l. de (wissel-) inschuld Q aan P, en omgekeerd ontstaat
deze wisselschuldbetrekking Q aan P, doordien Q van P een toekomstig
eigendomsrecht op een aan deze toebehorende waarde
W verkrijgt, in de gedaante der vordering P aan Q. Beide
ontstaanswijzen vallen derhalve onder het hoofdtype (I a).
VOORBEELD 16. P (kommittent) trekt op Q(kommissionnair)
voor een gedeelte W d e r k o n s i g n a t i e f a k t u u r , aan
de order van R. Waarde in rekening.
Hier ontstaan tegelijkertijd drie schuldbetrekkingen: P aan
Q (schuld, gedekt door gekonsigneerde goederen), Q aan R
(wisselschuld), R aan P (rekening-koerant-schuld), en wel
wederom alle volgens het hoofdtype (I a), daar zij twee aan
twee tot elkander in hetzelfde oorzakelik verband staan: P
wordt debet aan Q, omdat hij van deze (immers tengevolge
van diens toestemming tot de transaktie) een vordering
op R erlangt, en R weder aan P, omdat hij van deze
een vordering op Q verkrijgt.
VOORBEELD 17. P (kommittent) trekt op Q(kommissionnair)
voor een gedeelte W van de k o n s i g n a t i e f a k t u u r,
aan de order van R. Waarde genoten.
Ofschoon in dit voorbeeld formeel dezelfde drie debet-kredit-
betrekkingen ontstaan als in het voorgaande voorbeeld,
behoren de ontstaansivyzen gedeeltelik tot andere rubrieken,
en wel omdat de bijvoeging „waarde genoten" aanduidt, dat
de ontstaande debet-kredit-betrekking R aan P een herstel-inplaats
van een wordings-hotV\ng is. Dienovereenkomstig
heeft hier het ontstaan der drie betrekkingen als volgt plaats:
') VergeL de opmerking^betreffende schuldvergelijking op bldz- 58, 59.
65
R aan P (herstel-boeking) volgens Va, omdat R van P een
vordering op Q erlangt, en P daardoor aan de jegens R op
zich genomen verplichting voldoet; P aa/z Q (wordingsboeking)
volgens II a, omdat P's schuldeiser R zijn rechten op Q
overdraagt; Q aan R (wordingsboeking) volgens I a, als in
voorbeeld 16.
h
HOOFDSTUK IV.
HET BIEZONDER DOEL VAN HET DUBBEL-BOEKHOUDEN.
DE IDENTIESE BOEKING.
DE BALANS ALS GROOTBOEK-REKENING.
DE PERIODIEKE BOEKING.
Door het nauwkeurig bijhouden der persoonlike rekeningen
met inachtneming van de in het voorgaande uiteengezette beginselen,
en gepaard met het op gezette tijden opmaken van
een balans wordt aan het hoofddoel van het boekhouden,
gelijk wij dat vroeger (verg. bldz. 29, 30) omschreven hebben,
volkomen voldaan.
Maar toch blijft het aldus ingerichte systeem van boekhouden
in gebreke, de betrokkene in te lichten omtrent datgene, wat
voor hem, niet zozeer met het oog op zijn betrekking tot
anderen, maar voor zijn eigen belangen, het allervoornaamste
is, n.l. omtrent de oorzaken van de wijzigingen, die zijn kapitaal
ondergaat. Zelfs al zou hij telkens na betrekkelik korte
termijnen zijn balans opmaken (wat in de praktijk veelal geheel
ondoenlik is), dan nog doet hem het vergelijken der beide
balansen, die op het begin en op het einde van zulk een termijn
betrekking hebben, wel nauwkeurig het bedrag kennen,
waarmede zijn zuiver vermogen in die tussentijd is vermeerderd
of verminderd, en zelfs kan hij, (indien tenminste de zakelike
aktiva op beide balansen behoorlik en volgens hetzelfde
indelingstelsel gespecificeerd zijn) nagaan, welke bestanddelen
der drie hoofdbedragen zijn toe- of afgenomen, maar omtrent
67
de wijze waarop de totale verandering van zijn kapitaal als
resultaat van misschien zeer vele gedeeltelike aangroeiingen
en verminderingen is ontstaan, laten hem deze beide doku-menten,
zowel als de door hem gehouden (persoonlike) rekeningen
geheel in het onzekere.
En nu vult zijn geheugen, een weinig ondersteund door het
aaneengeschakeld, schoon geheel ongeordend relaas van de
gang zijner zaken, dat hij in zijn dagboek heeft aangetekend,
de bedoelde leemte wel zo goed en zo kwaad als het gaat
aan, en zelfs is degeen, die de voordelen van de, zo aanstonds
uiteentezetten dubbele methode van boekhouden niet kent,
allicht geneigd, die aanvulling voldoende te noemen, de ondervinding
heeft geleerd, dat vooral daar, waar een aantal verschillende
en ongelijksoortige omstandigheden op de grootte van
het kapitaal invloed uitoejenen, niemand in staat is, zonder
biezondere hulpmiddelen op de invloed van al die faktoren
het oog te houden. Kan dan ook al b.v. een partikulier, die
een vast inkomen geniet en wiens uitgaven voor levensonderhoud,
ontwikkeling of ontspanning zich daarom slechts tussen
vrij vaste, hem door ondervinding welbekende grenzen kunnen
bewegen, met de enkele methode van boekhouden desnoods
volstaan (hoewel toch ook hier uit anderen hoofde aan de
dubbele de voorkeur zou kunnen worden gegeven), en al
kan hetzelfde van niet al te uitgebreide bedrijven gezegd
worden, welke zich tot vrij gelijksoortige en voor wijziging
weinig vatbare werkzaamheden bepalen (een eenvoudige expeditiezaak
b.v.), voor handels- en industriezaken in het algemeen
echter, en ook voor de meeste publiekrechterlike
lichamen, welke inkomsten hebben en eigendommen beheren,
(gemeenten b.v.) moet het dubbel-boekhouden ongetwijfeld als
de meest aangewezen methode worden aangemerkt. Voorzover
de handel betreft, wordt dit dan ook meer en meer ingezien,
68
en maakt de enkele methode voor de meer doelmatige dubbele
steeds meer plaats.
Het biezondere doel nu van het dubbel-boekhouden, uitsluitsel
over de aard der „winsten" of „verliezen" te geven, ')
wordt bereikt, door aan de persoonlike rekeningen van schuldeisers
en schuldenaren, nog een aantal aantekeningen toe te
voegen, die geheel naar hetzelfde model in telkens twee
kolommen tegenover elkander worden gerangschikt, en van de
aanwijzingen „debet" en „kredit" worden voorzien. Om
evenwel geen verwarring te scheppen, zullen wij eerst de
inrichting dier aantekeningen verklaren, zonder van deze (hier
weder enkel formeel ingevoerde) termen gebruik te maken.
Stellen wij ons te dien einde eenvoudigheidshalve eerst voor,
dat in het verzamelboek der rekeningen (dat in het dubbel-boekhouden
de naam van grootboek draagt) twee nieuwe
staten („rekeningen") worden toegevoegd, waarvan de éen een
opsomming van alle zakelike aktiva, de ander daarentegen
(voorlopig) slechts een enkel getal bevat, n.l. het bedrag van
het zuiver vermogen. Door deze toevoeging heeft het geheel
van alle rekeningen een ander karakter gekregen: immers tans
komen alle op de balans behorende bedragen in het grootboek
voor. Immers de persoonlike aktiva waren daarin reeds te
1) Zozeer treedt dit doel bij de dubbele methode op de voorgrond,
dat het algemeen gebruik is, om, geheel afgescheiden van de reeds tot
dat systeem behorende persoonlike rekeningen, nog in een afzonderlik
boek (het rekening-koerant-boek) diezelfde rekeningen, maar dan van
dag tot dag, of liever van uur tot uur, bij te houden. Dit laatste boek
nu, en niet het eigenlike hoofdboek van het dubbel-boekhouden wordt
geraadpleegd, als men de stand van een dier rekeningen op een bepaald
ogenblik v^renst te kennen.
69
vinden in de gedaante van de „saldi"') van die rekeningen,
welke schuldenaren voorstellen, terwijl de saldi der rekeningen
van schuldeisers tezamen het passief van de boekhouder aangeven.
Het derde hoofdbedrag vinden wij nu door de gezamen-like
posten der nieuw ingevoerde rekening voor de zakelike
aktiva, die wij als de „Z-A-rekening" zullen aanduiden, vertegenwoordigd,
terwijl de andere nieuwe rekening, de Kapitaalrekening^),
het getal vertoont, dat op de balans het verschil
aangeeft tussen de som der aktiva en die der passiva. We kunnen
dus nu de gezamenlike rekeningen van het grootboek als een
(zeer gedetailleerde) balans beschouwen, en daar men een balans
steeds, om redenen van symmetrie, in twee kolommen indeelt,
waarvan de éen de aktiva, de ander het passief en tevens het
zuiver vermogen bevat ^) (en die dus een even grote som vertonen),
ligt het voor de hand, de nieuw ingevoerde rekeningen
zó in te richten, dat men, door alle rekeningen van het grootboek
in gedachte onder elkander te plaatsen, ook werkelik
een balans in de gewone vorm zou krijgen. Daar nu de rekeningen
der schuldenaren enkel posten in de linker-{debet)-kolom
bevatten (de rechter- of herstelkolom diende immers enkel, om
een deel der linker- of wordingsposten te vernietigen, waaruit
voortvloeit, dat wij dat deel der wordings-, benevens de gezamenlike
herstelposten als niet aanwezig moeten beschouwen;
verg. de voetnoot op bldz. 58), en die der schuldeisers
enkel in de rechter-{kredit-)kolom (opmerking analoog aan
de vorige!), zullen wij het gestelde formele doel bereiken,
door de enige tot nu toe in gebruik genomen kolom van de
„Z-A-rekening" op de //nArer-bladzijde, en het op de Kapitaal-
1) Deze saldi (d.w.z. de verschillen der beide kolommen van iedere
rekening) zijn blijkbaar niets anders dan de sommen der (debet-)
wordingsposten, welke niet door (krté\t-)herstelposten zijn vernietigd.
2) Deze benaming is inderdaad in de praktijk gebruikelik, de vorige niet.
3) In het geval, dat de balans een z.g. „zuivere schuld" aanwijst
(zie bladz. 20—24), plaatst men die natuurlik aan de zijde der aktiva.
70
rekening voorkomende getal op de rec/zfer-bladzijde te schrijven.
De som van alle //nArer-posten in het gehele grootboek is nu
gelijk aan de som van alle recA^er-posten.
Gaan wij na, welke voordelen door deze (zoals wij aanstonds
zullen zien, nog voor verbetering vatbare) inrichting
van het grootboek zijn verkregen.
In de eerste plaats merken wij daartoe op, dat de zoeven
genoemde eigenschap (die, wat de vorm betreft, het eigenlike
kenmerk, de hoofdeigenschap dus, van de dubbele methode
uitmaakt), steeds moet behouden blijven, wanneer bij iedere trans-aktie
alle grootboekrekeningen geregeld worden bijgeschreven,
waarbij dan het stelsel van het vernietigen van een op te heffen
post door middel van het aantekenen van een „herstelpost" in
de tegenoverliggende kolom ook op de „Z-A" en op de
Kapitaalrekening dient te worden toegepast, en waarbij dan ook
de oorspronkelike, en in getallenwaarden grootste kolommen
dier rekeningen (dus de linker-koXom. van de „Z-A-" en de
rechter-ko\om van de Kapitaalrekening wederom als „wordingskolommen"
(en de daarop voorkomende posten als „wor-dingsposten")
aangeduid kunnen worden. Hieruit volgt ook on-middellik,
dat die bijschrijvingen voor iedere transaktieafzon-derlik
gelijkelik over de rechter- en linkerbladzijden van het
grootboek moeten zijn verdeeld. Hoewel, gelijk wij reeds opmerkten,
dit slechts een kwestie van vorm is, biedt deze omstandigheid
op zichzelf reeds een pjroot voordeel: zij vormt n.l.éen der belangrijkste
kontrólemiddelen, welke de dubbele methode boven
de enkele voor heeft. Immers, indien iemand zich, zonder de
steun van dit hulpmiddel, voornam, alle veranderingen in het
bedrag van zijn zuiver vermogen op een afzonderlike lijst aan te
tekenen, hoe licht zou het dan niet kunnen gebeuren, dat hij een
dier wijzigingen over het hoofd zag, of niet volgens het juiste
bedrag aantekende. Dergelijke verzuimen of vergissingen (die
natuurlik, hoewel minder gemakkelik, ook in andere posten
71
zouden kunnen voorkomen), zijn nu door het met elkander
vergelijken van alle op éen transaktie betrekkelike boekingen
onmiddellik te ontdekken.
Het zal, tot recht begrip der hoofdeigenschap, niet ondienstig
zijn, hare toepassing op enige biezondere transakties na te
gaan, waarbij wij ons evenwel, om nodeloze wijdlopigheid te
vermijden, zullen beperken tot die drie (elementaire) transakties,
waartoe (blijkens de opmerkingen op bldz. 52, 53 en 63, 1°)
alle andere') zich laten terugbrengen, n.\. het hoofdtype van het
ontstaan of verdwijnen ener schuldbetrekking, de ruiling en
de schenking (het laatste woord natuurlik weder in zijn boekhoudkundige,
en niet in zijn dagelikse betekenis op te vatten).
Wij hebben derhalve de volgende onderstellingen te beschouwen
:
1°. Ontstaan van een schuld van de boekhouder, volgens
het hoofdtype; blijkbaar zullen hier de volgende bijschrijvingen
moeten geschieden (zowel hier als in de na te noemen gevallen
steeds tot hetzelfde bedrag):
') Weliswaar werd in de aangehaalde opmerkingen slechts gesproken
van die transakties, welke verandering in de debet-kreditbetrekkingen van
de boekhouder tot anderen brengen, maar een transaktie, welke deze
persoonlike betrekkingen ongewijzigd laat, zal zich noodzakelik tot het
gebied der zakelike aktiva moeten beperken en dus moeten bestaan: óf
in het (voor de boekhouder) om-niet ontstaan of om-niet verdwijnen van
zulk een aktief (wat wij door de term „scfienking" hebben aangeduid),
óf het gelijktijdig en in verband met elkander ontstaan-van-een-zakelik-aktief-
en verdwijnen-van-een-even-groot-zakelik-aktief,(dus een „ruiling").
De drie genoemde transakties sluiten dus inderdaad alle andere in, tenzij
men ook die naam aan een gebeurtenis zou willen geven, welke geen
enkele verandering in een der hoofdbedragen of hun onderdelen teweegbrengt.
Dergelijke gebeurtenissen evenwel komen, op een enkele uitzondering
na (het ontvangen van een onderpand b.v.) niet in het dagboek
voor, en maken in ieder geval geen voorwerp der boekhouding uit.
72
op een rekening van een schuldeiser (een „passief rekening")
een kredit- (wordings-) post; en tevens:
óf op een rekening van een schuldenaar (een „persoonlike-aktiefrekening")
een debet- (wordings-) post,
óf op de „Z-A-rekening" een linker- (wordings-) post.
2". Tenietgaan van een schuld van de boekhouder, volgens
het hoofdtype; bijgeschreven moeten worden:')
op een passiefrekening een debet- (herstel-) post,
en tevens:
óf op een persoonlike-aktiefrekening een kredit- (herstel-)
post,
óf op de „Z-A-rekening" een rechter- (herstel-) post.
3". Ontstaan van een vordering van de boekhouder volgens
het hoofdtype; bijgeschreven moeten worden:
op een persoonlike-aktiefrekening een debet- (wordings-) post,
en tevens:
óf op een andere persoonlike-aktiefrekening een kredit- (herstel-)
post,
óf op de „Z-A-rekening" een rechter- (herstel-) post.
4°. Tenietgaan van een vordering van de boekhouder, volgens
het hoofdtype; bijgeschreven moeten worden:
op een persoonlike-aktiefrekening een kredit- (herstel-) post;
en tevens :
óf op een andere persoonlike-aktiefrekening een debet- (wordings-)
post,
óf op de „Z-A-rekening" een linker- (wordings-) post.
5". Ruiling (van een zakelik aktief tegen een ander van
dezelfde waarde). Hier moeten de „bijschrijvingen" beide plaats
hebben:
1) Het is aan te bevelen, dat de lezer deze en de volgende bijschrijvingen
voor zichzelf tracht na te gaan, en de tekst enkel ter kontroie
bezigt, om vervolgens het geleerde op meer samengestelde transakties
(inzonderheid op de vroeger gegeven voorbeelden) toe te passen.
73
op de „Z-A-rekening", en wel een /i«A:e/--(wordings-) post
en een rec/zfer-(herstel-) post.
6". Schenking (van een zakelik aktief) ten bate van de
boekhouder; bijgeschreven moet:
op de „Z-A-rekening" een /znA:e/--(wordings-) post,
op de Kapitaalrekening een rec/?/e/--(wordings-) post.
7". Schenking (van een zakelik aktief) ten nadele van de
boekhouder. Bijschrijvingen:
op de „Z-A-rekening" een rechter-{herste\-) post,
op de Kapitaalrekening een //n/:er-(herstel-) post.
Inderdaad is dus overal de som der rechter- gelijk aan die
der linkerbijschrijvingen, en zal hetzelfde bij iedere transaktie
plaats hebben.
* * *
Vragen wij ons nu af, welke betekenis de posten op de
Kapitaalrekening hebben, dan wordt het duidelik op welke wijze
de invoering van deze rekening tot bevordering van het biezon-dere
doel van het dubbel-boekhouden kan strekken. Immers
uit het voorgaande blijkt, dat de wordings- of recAfer-posten
op deze rekening betrekking hebben op hetgeen wij formeel
als „schenking ten bate van de boekhouder" hebben aangeduid,
d.w.z. op alle winsten of baten'), terwijl de herstel- of
//nArer-posten de verliezen of schaden voorstellen. Het grote
voordeel nu van deze inrichting is nog niet zozeer daarin gelegen,
dat wij na zeker tijdsverloop een nauwkeurige opgave
bezitten van alle afzonderlike baten en schaden, waaruit de
totale wijziging van het kapitaal gedurende dat tijdperk is
voortgekomen, doch veel meer nog in de gelegenheid, die ons
O De term «winst» («verlies») duidt meer in het biezonder een kapitaalvermeerdering
(-vermindering) tengevolge van een bedrijfshandeling
aan, terwijl «bate» («schade») de kapitaalswijzigingen in het algemeen
omvatten. Deze onderscheiding wordt evenwel gewoonlik niet streng
in acht genomen.
74
deze opgave biedt, om bij elk dier bate- en schade-posten de
oorzaak (zij het dan ook slechts de naastliggende) in een korte
omschrijving te vermelden. En vooral, wanneer men die oorzaken
op zoveel mogelik stelselmatige en tevens doelmatige
wijze in rubrieken verdeelt, wordt het doenlik, aan het einde
van zulk een tijdperk ook de totale invloed, die elk dier oorzaken
uitgeoefend heeft, te overzien.
Wij zeiden: „doenlik", want inderdaad gemakkelik zal dat
overzicht ook dan nog niet vallen: immers het zou vereisen,
dat wij uit de (gewoonlik zeer talrijke) posten, die in het bedoelde
tijdperk (dat toch in de praktijk in de regel een geheel
jaar omvat) op de kapitaalrekening zouden zijn aangetekend,
de tot elke rubriek behorende zouden gaan uitzoeken, waarbij
wij wel het voordeel hebben, dadelik aan de overeenstemming
tussen de (algebraïese) som van ieder dier getallengroepen met
de totale toename van het kapitaal te kunnen zien of wij ook
soms een of meer posten bij dat uitzoeken mochten hebben
overgeslagen (mits natuurlik de gemaakte fouten elkanders uitwerking
niet hebben vernietigd 1), maar dan toch in ieder geval
ook zonder zulke ongelukjes, een aanmerkelike arbeid zouden
hebben te verrichten, alvorens een juist overzicht over de gang
van zaken te verkrijgen. Vandaar dan ook het aanbrengen van
nog een nieuwe verbetering in de vorm van het grootboek,
die hierin bestaat, dat men op de Kapitaalrekening zelve niet
alle zoeven beschreven aantekeningen plaatst, doch daarop
enkel de aanwijzing van het oorspronkelike bedrag van het
zuiver vermogen laat staan, en alle latere bate- en schadeposten
over een aantal afzonderlike rekeningen, welke ieder de naam
van een der biezondere bate- of schadèoorzaken dragen (interest,
onkosten, (eigen) salaris, lonen, enz.), verdeelt. Al dadelik
zij hier opgemerkt, dat bij die verdeling zich het geval kan
voordoen, dat op zulk een rekening (in waarde) meer wordings-
(rechter-) posten dan herstel- (linker-) posten komen
75
te staan, in welk geval wij de rekening een bate-rekening
zullen noemen, (b.v. Salaris), maar het ook zeer wel kan voorkomen,
dat het bedrag der herstel- (linker-) posten, groter is
dan dat der wordings- (rechter-) posten {„schade-rekeningen",
b.v. Lonen); bij sommige rekeningen eindelik doet zich het geval
voor, dat zij (overeenkomstig hetgeen wij bij de rekeningen-koerant
hebben gezien) van karakter kunnen veranderen (zulk
een „bate- en schade-rekening" is bv. de rekening Interest).
Uit deze opmerking volgt, dat wij ten aanzien van deze rekeningen
afstand moeten doen van het tot nu toe geldende
onderscheidings-kenmerk van wordings- en herstelkolommen,
hierin bestaande, dat de eerste steeds de laatste in waarde
overtroffen.
Op geheel overeenkomstige wijze worden in de praktijk de
posten, op de verschillende soorten van zakelike aktiva betrekking
hebbende, over een aantal verschillende rekeningen verdeeld,
met dien verstande, dat de „Z-A-rekening" zelve, gelijk
wij reeds opmerkten, in de praktijk in het geheel niet wordt
gebezigd. Daar ook hier bij die verdeling geen verandering
wordt gebracht in de (rechter- of linker-)zz7de, waarop een
post volgens de vroegere afspraken thuisbehoort, zal het geen
betoog behoeven, dat noch de „hoofdeigenschap" noch een der
andere bovenaangeduide biezonderheden van het beschreven
stelsel van boekhouden door deze splitsing van de Kapitaal-en
de „Z-A-rekening" enige wijziging ondergaat, terwijl nu
het te voren gestelde doel als geheel bereikt mag gelden, daar
een eenvoudige berekening van de saldi van alle bate- en
schade-rekeningen (mits natuurlik volledig bijgehouden) ons de
werking der verschillende gunstige of ongunstige invloeden op
ons zuiver vermogen met een oogopslag doet kennen. Wat de
beste middelen zijn, die gunstige invloeden te versterken of
de (tenminste van egoïsties standpunt bezien !) ongunstige invloeden
te verzwakken, ja, dat moet in ieder biezonder geval
76
aan het oordeel van de „mercator sapiens" ') worden overgelaten.
Het bestaan van enig euvel te dien opzichte evenwel
kan hem op deze wijze niet verborgen blijven, en dat is al
veel gewonnen.
* *
*
Er resten ons, ter voltooiing van deze schets der geleidelike
wording van het stelsel van het dubbel-boekhouden (de bie-zondere
toepassing ervan ligt nagenoeg geheel buiten ons
bestek) nog de vermelding van twee biezonderheden, waarvan
de eerste enkel op de vorm der posten, de tweede ook op
de boekingen zelve betrekking heeft.
De eerste dezer biezonderheden dan is gelegen in de ongetwijfeld
als onmiddellik-voor-de-hand-liggend te beschouwen
afspraak, alle aan de rechterzijde geboekte posten der beide
laatstelik ingevoerde rekeningen, dus de wordings-posten van
de Kapitaal- en de Aersfe/posten van de „Z-A-rekening" (of van
de door splitsing uit deze beide ontstane rekeningen) als
„kredit-", de linkerposten {herstel- bij de Kapitaal, wordings-posten
bij de „Z-A-rekening") als „debef'-posten in de boeken
aan te duiden. Evenwel, hoe natuurlik deze afspraak zich ook
bij de reeds gemaakte aansluit, toch zullen wij er nog een
ogenblik bij moeten stilstaan, om het karakter ervan nader
aan te duiden. Dit karakter n.l. is tweeledig.
Om dit in het licht te stellen, zullen wij eerst eens aannemen,
dat iemands balans (en dus zijn grootboek), geen schulden
vertoont, dan staat dus in de rechterkolom het zuiver vermogen
tegenover de gezamenlike aktiva in de linkerkolom.
Splitsen wij nu in gedachte dat vermogen in twee delen, die
met het persoonlik en met het zakelik aktief van bedoelde
1) ,.De wijze koopman", een mensensoort, die, naar het spraakgebruik
te oordelen, in vroeger eeuwen meer scheen voor te komen dan tegenwoordig
!
77
boekhouder („A") overeenstemmen, dan stelt het eerste getal
het bedrag voor, dat A inderdaad te vorderen heeft van anderen,
waarvoor hij dus primair of reëel (zie bldz. 56) kredit is.
Voorzover dat bedrag aangaat, hebben wij dus eenvoudig de
afspraak te maken, dat de „Kapitaalrekening" |niet anders
zal beduiden dan de rekening van de boekhouder zelf, om
het „kredit" bij deze posten door de oorspronkelike definitie
van dat woord te motiveren.
Anders staat het met het overblijvende deel van het zuiver
vermogen, dat trouwens het geheel daarvan uitmaakt, indien
(gelijk wij tans willen veronderstellen^, de persoon in kwestie
oók geen vorderingen, dus enkel zakelike aktiva bezit. Nu is
het aanduiden van deze kolommen als debet- of kredit-kolommen
op geen enkele der bij de beide primaire boekingen geldige
regels terug te voeren, en moet het toepassen dier benamingen
als op een ander beginsel berustend worden aangemerkt.
Dit beginsel nu is gelegen in de aanname, dat A het
geheel onbeperkte eigendomsrecht, dat hij, in het vooronderstelde
geval, op zijn bezittingen kan doen gelden, splitst in een enkel
„onmiddellik-" en een „toekomstig-"eigendomsrecht, waarvan
het tweede dan kan gerekend worden in te gaan op een later
te bepalen tijdstip (zie bldz. 82) ')• Wanneer wij nu de
„Z-A-rekening" beschouwen als de rekening van „de onmid-dellike
eigenaar der aanwezige zakelike-aktiva" en de Kapitaalrekening
als die van „de toekomstige-eigenaar dierzelfde aktiva,"^)
dan is het enig onderscheid tussen de in te voeren
wordings-boeking: „Z-A-rekening" debet aan Kapitaalrekening
(of: Kapitaalrekening kredit per „Z-A-rekening") en een primaire
wordings-boeking P aan Q hierin gelegen, dat de hoedanigheden
van schuldenaar en schuldeiser tans in éen persoon
') Vergelijk voor deze splitsing bldz. 37 en 48.
^) Ter bekorting onzer verklaring laten wij de beschreven splitsing
dier beide rekeningen hier voor een ogenblik buiten rekening.
78
verenigd zijn. Wij zullen daarom de tot deze rubriek behorende
boekingen als de sekundaire of identiese wordings-boeking
samenvatten.
Veronderstellen wij in de tweede plaats, dat de boekhouder
geen vorderingen, doch wel schulden heeft, en zijn passief
met zijn zuiver vermogen tezamen op de balans tegenover
enkel zakelike aktiva geplaatst is, dan blijkt onmiddellik, dat
de ingevoerde splitsing van A's eigendomsrecht ook hier van-zelve
tot de gewenste toepassing der termen „debet" en „kredit"
voert. Immers het gehele saldo der „Z-A-rekening" is weder
in twee delen te splitsen, overeenkomstig passief en kapitaal.
Voor dat eerste deel is A inderdaad enkel „onmiddellik-eigenaar"
en berust het „toekomstig-eigendomsrecht" bij zijn schuldeisers.
Dit deel vormt dus een primaire of reële (wordings-)
debetpost op de „Z-A-rekening". Voor het overblijvende daarentegen
is A schuldenaar van zichzelf en behoren dus de
debetposten op de „Z-A-rekening" en daarmede ook alle kredit-posten
op de kapitaalrekening tot de sekundaire of identiese
boeking ').
Het zal niet nodig zijn, nader uiteen te zetten, dat ook ingeval
de drie hoofdbedragen op de balans voorkomen, sekundaire
posten moeten worden aangenomen en wel (aan de
debet- zowel als aan de kreditzijde) tot dat bedrag, dat gelijk
is aan het kleinste der saldi van de Kapitaal- en de „Z-A-rekening."
Daar voorts de herstelposten, die op deze beide rekeningen
(of op de deze vervangende rekeningen) betrekking hebben,
') Ingeval van een z. g. „zuivere schuld" is van de identiese boelcing
geen sprake. De debetzijde van de „Z-A-reI<ening" vormt dan met de
debet-ziide van de ..zuivere schuld" (in de grond der zaak eveneens een
rekening van zakelik, zij het onstoffelik aktiefï) de (primaire) vi^ordings-kolom
van A's rekening in zijn hoedanigheid van schuldenaar-aan-anderen.
Ook in de boeken ener naamloze vennootschap komen geen identiese
posten voor (verg. bldz. 49).
79
eveneens tot de primaire of tot de sekundaire boeking
zijn te rekenen, naarmate zij het tenietgaan van een reële of
van een idenüese „schuldbetrekking" aanduiden, zijn alle posten,
die dienen moeten om een transaktie volgens de methode van
het dubbel boekhouden tot uitdrukking te brengen, óf als primaire,
óf als sekundaire (en tevens óf als wordings- óf als
herstelposten) te beschouwen.
Toch zullen wij in het volgende nog een derde en laatste
overeenkomst moeten treffen, welke evenwel niet op het boeken
van een transaktie, doch op hetz. g. „afsluiten" en „heropenen"
der boeken betrekking heeft. Alvorens evenwel deze „periodieke
boeking" te bespreken, willen wij nog in het kort de tweede
der bovenbedoelde biezonderheden vermelden, welke evenwel
niet tot invoering van een nieuw boekingsbeginsel behoeft te
leiden, doch in de grond der zaak meer op het terrein van
de toepassing der reeds ingevoerde beginselen gelegen is.
De toevoeging, die wij op het oog hebben, betreft het gebruik
van hulprekeningen. Evenals wij dat bij de Kapitaalrekening
(en bij de slechts tijdelik door ons ingevoerde „Z-A-rekening")
hebben opgemerkt, kan het somtijds dienstig zijn,
de posten, welke op een bepaalde rekenin