|
klein (250x250 max)
gemiddeld (500x500 max)
groot
Extra Large
groot ( > 500x500)
Hoge Resolutie
|
|
IN DEN HANDEL Is in de Moderne^ Boekhouding plaats voor het Copieboek? (Artt. 7 en 10 Wetboek van Koophandel) 36 1 DO DTD Met een voorwoord van Mr» W, L. P* A» MolengraafiE Oud'Hoogleeraar qiD SB UITGAVE VAN LES & Co. AMSTERDAM Regelen omtrent het gebruik der boekerij van het Nederlands Instituut van Accountants, vastgesteld in de bestuursvergadering van 5 Mei 1948. 1. Leden en assistenten van het Instituut kunnen gratis van de bibliotheek gebruik maken. 2. De termijn van uitlening is als regel één maand; deze kan op aanvraag worden verlengd. 3. Indien een herinnering aan terugzending nodig is, betalen leden en assistenten hiervoor f O 10 administratiekosten. 4. Tijdschriften worden alleen in gebonden jaargangen uitgeleend; lopende jaargangen liggen ter inzage. 5. Boeken, welke voor examinatoren van belang kunnen zijn, kunnen indien nodig binnen de duur van een maand worden teruggevraagd. Van deze omstandigheid wordt als regel in de desbetreffende boeken melding gemaakt. 6. Anderen dan leden of assistenten van het Instituut kunnen van de bibliotheek geen gebruik maken, uitgezonderd: bibliotheken, ten aanzien waarvan wederkerigheid verzekerd is, en wel gratis, indien ook te dezen aanzien wederkerigheid bestaat, studenten van Nederlandse Universiteiten of Hogescholen, op dezelfde voorwaarden als die, welke ook voor assistenten van het Instituut gelden, personen die, ter beoordeling van de Adjunct-Secretaris van het Instituut, onder door hem te stellen voorwaarden tot het gebruik van de bibliotheek worden toegelaten. Koninklijk NIVRA 2060 017 1445 Is in de Moderne Boekhoudin plaats voor het Cöpteboek? (Artt. 7 en lO Wetboek van Koophandel) MET EEN VOORWOORD VAN MR. W. L. P. A. MOLENGRAAFF OUD-HOOGLEERAAR ^H-h UITGAVE VAN L. FLES & Co. AMSTERDAM VOORWOORD. Tot de bepalingen van het Wetboek van Koophandel, welke geheel verouderd zijn, behooren die over koopmans-boeken in den tweeden titel van het eerste boek. Bij moderne inrichting van boekhouding en administratie is nakoming dier bepalingen niet mogelijk. De heer Fles toont dit aan ten opzichte van het voorschrift van art. 7, volgens hetwelk elk koopman verplicht is van de brieven, welke hij afzendt, een kopijboek te houden. Het is een goed ding, dat een man van de praktijk zich rekenschap geeft van een der vele gebreken van ons Wetboek en bouwstoffen aanbrengt tot verbetering. Daarom heeft dit geschriftje, al worden daarin geen groote vraagstukken behandeld, zijn waarde. ROTTERDAM, Juni 1918. MOLENGRAAFF. Is in de Moderne Boekhouding plaats voor het Copieboek? (Artt. 7 en i'o Wetboek van Koophandel). Het is van algemeene bekendheid, dat ons Wetboek van Koophandel in alle opzichten verouderd is en het is daarom bijzonder toe te juichen, dat op initiatief van Prof. Molengraaff een actie zal worden begonnen voor het verkrijgen eener handelswetgeving, die meer met de eischen van den tegenwoordigen tijd in overeenstemming is. In dit geschriftje wenschen wij ons alleen bezig te houden met een onderdeel van genoemd wetboek, n.l. de voorschriften in de artt. 7 en 10, betreffende het copieboek, en wij zullen trachten aan te toonen, hoe noodzakelijk het is, dat daarin ten spoedigste wijziging wordt gebracht. Art. 7 zegt ons: „hij (de koopman) is verpligt de brieven, welke hij „ontvangt, te bewaren, en van diegene, welke hij afzendt, „een kopijboek te houden." Art. 10 van genoemd wetboek luidt in zijn geheel als volgt: „Indien de handeling niet geheel ontkend, of het bestaan „derzelve in het algemeen bewezen wordt, leveren rigtig 6 ,.gehouden koopmansboeken, desgevorderd met eede gesterkt „of door den dood bevestigd, het bewijs op tusschen koop- „Heden wegens zaken hunnen handel betreffende, ten aan- „zien van den tijd der handehng en der levering, de hoe- „ danigheid, de hoeveelheid en den prijs der goederen, „behoudens tegenbewijs; ^ook de kopijboeken van brieven, rigtig gehouden, kumien ^door den regter als middel van bewijs worden aangenomen.''' Uit het bovenstaande volgt dus, dat het houden van een coi^\t,boek door de wet uitdrukkelijk verplicht wordt gesteld, terwijl de praktijk leert, dat in het bijzonder in de laatste lo—15 jaar dit wetsvoorschrift door bijna iederen koopman wordt overtreden. Men heeft bevonden, dat in zaken van eenigen omvang een gebonden copieboek prac-tisch onmogelijk is en dat daarom het copieeren op losse bladen verreweg de voorkeur verdient. Reeds in Sept. 1906 werd door ons hierop de aandacht gevestigd door middel van een artikeltje in de voornaamste dagbladen van den volgenden inhoud : De troonrede en het Copieboek. Nu uit de Troonrede blijkt, dat het de Regeering ernst is met de herziening van het Bewijsrecht en het aangekondigde ontwerp verschillende bepalingen van het Burgerlijk Wetboek en het Wetboek van Koophandel in overeenstemming brengt met de nieuwe regeling van Bewijs in Burgerlijke Zaken, vermeenen wij, dat de tijd is aangebroken om tevens de aandacht te vestigen op de artikelen 7 en 10 van het Wetboek van Koophandel, sprekende over het Copieboek. Of de wetgever met dit artikel daarbij bepaald een boek op het oog had, dan wel of dit woord gebruikt werd, omdai men toen van een andere copiëerwijze geen voorstelling had, een feit is het, dat de moderne handelsbegrippen een wijziging te dien opzichte dringend noodzakelijk maken. Bij het voortdurend uitgebreider worden der correspondentie wordt het in vele zaken hoe langer hoe moeilijker, ja zelfs onmogelijk in boeken te copieeren. Sommige firma's houden zich nog wel aan de letter der wet, niettegenstaande zij de practische nadeelen ervan ondervinden; voor een aanzienlijk aantal hunner, en vooral de grootere, is het echter onmogelijk gebleken hun correspondentie op de oude wijze te 7 behandelen en zijn zij daarom reeds lang tot het copiëeren op losse bladen overgegaan. Het zal wel niet noodig zijn aan te toonen, om welke redenen aan het copiëeren op losse bladen inplaats van in een copieboek door den modernen handelsman de voorkeur wordt gegeven; de voornaamste is wel, dat de koopman, zijn brieven op losse vellen copiëerende, de correspondentie van één relatie in haar geheel (brief en copie) bij elkaar vindt, wat bij het naslaan een enorme tijdsbesparing geeft en het overzicht vergemakkelijkt. Het nieuwe Duitsche Handelswetboek van het jaar 1900 heeft den eisch van copieboek laten vallen; men heeft dit gewijzigd in het voorschrift, dat de koopman verplicht is zijn copiëen ordelijk te bewaren. Naar aanleiding van dit onderwerp hadden wij vóór eenige maanden een onderhoud met Zijne Excellentie den Minister van Justitie en hebben wij tevens de door Z. Exc. benoemde Staatscommissie over een en ander uitvoerig ingelicht. Alle firma's in Nederland, die met ons van oordeel zijn, dat de door ons aangegeven wijziging in artt. 7 en 10 W. v. K. voor den Handel een eisch des tijds is, gelieven ons door toezending van naamkaartje of op andere wijze van hun instemming blijk te geven, opdat wij bij onze verdere pogingen in die richting, gesteund door de adhaesie-betuiging van een zoo groot mogelijk aantal handelsfirma's, der Regeering een adres kunnen aanbieden. Met dank voor de plaatsing, Hoogachtend, L. FLES & Co. Amsterdam—Rotterdam, 25 Sept. 1906. Het weekblad van „Handel en R e c h t " schreef in haar n u m m e r van 3 Oct. 1906: Het Copieboek. In het „Handelsblad" en .de ,Nieuwe Rotterdammer" vestigt de firma L. Fles & Co. (Amsterdam — Rotterdam) in een ingezonden stuk er de aandacht op, dat, nu blijkens de Troonrede het bewijsrecht herzien zal worden en verschillende bepalingen in het Burgerlijk Wetboek en het Wetboek van Koophandel met de nieuwe regeling in overeenstemming gebracht zullen worden, de tijd aangebroken is om ook de artikelen 7 en 10 van het Wetboek van Koophandel, betreffende de copieboeken, te herzien. Het copiëeren in de bekende copieboeken wordt door haar, op gronden aan de practijk ontleend, omslachtig en ondoelmatig, zoo niet 8 onmogelijk geoordeeld, de wenschelijkheid betoogd, dat copiëen op losse vellen papier door den wetgever geoorloofd verklaard en aan die copieën zelve bewijskracht verleend behoorde te worden. Het is in verband hiermede niet ondienstig eens na te gaan wat onze wet omtrent copieboeken en hunne bewijskracht bepaalt. * 3! * Allereerst dient opgemerkt te worden, dat boekbewijs een niet onbelangrijke en bijna geheel op zich zelf staande uitzondering is op den algemeenen regel, dat niemand zich zelven een titel of bewijs kan verschaffen. Schriftelijk bewijs of bewijs door bescheiden (waartoe het bewijs door boeken behoort) kan volgens de algemeene geldende rechts-begrippen slechts geleverd worden tegen dengene, van wien het geschrift afkomstig is, terwijl het bijna van zelf spreekt, dat degene, die zich op eenig feit beroept, dit nimmer zal kunnen bewijzen door eenig geschrift of stuk door hem zelf opgemaakt of onderteekend. Toch heeft de wet in artikel lo Wetboek van Koophandel op dezen regel eene uitzondering toegestaan, door onder meer in het slot van dat artikel te bepalen, dat ook copieboeken van brieven, richtig gehouden, door den Rechter als middel van bewijs aangenomen kunnen worden. Men houde wel in het oog, dat dit bewijs alleen geldt tusschen kooplieden wegens zaken hunnen handel betreffende, evenzeer als ook aan hen alleen de verplichting is opgelegd de brieven die zij ontvangen, te bewaren en van diegene welke zij afzenden, een copieboek te houden, (art. 7 Wetboek van Koophandel). Vreemd genoeg, schrijft onze wet (die beide artikelen zonder eenige wijziging uit den Franschen Code de Commerce heeft overgenomen) voor, dat richtig gehouden copieboeken als bewijs kunnen aangenomen worden, zonder daarbij aan te geven wat onder richtig verstaan moet worden en van welken aard de bewijskracht is. Zal nu de Rechter geheel vrij zijn in de bepaling der vraag of copieboeken richtig gehouden zijn en welke bewijskracht daaraan toegekend moet worden ? Bij gebreke van eenige wettelijke bepaling daaromtrent, zal naar ons oordeel deze vraag toestemmend beantwoord moeten worden, al moet hier ook dadelijk aan worden toegevoegd, dat de Rechter bij de beantwoording dezer vragen in de allereerste plaats rekening zal houden met hetgeen het bestendig gebruik als richtig gehouden copieboek aanwijst, terwijl de bewijskracht van het copieboek wel voornamelijk zal afhangen van het feit of de partij tegen wie men zich op de copie beroept, de overeenstemming tusschen copie en origineel erkend heeft. * S! 9 Eene andere vraag, die in verband met het voorgaande meermalen gesteld wordt, is of de wetgever bij het terneerschrijven van de artikelen 7 en 10 van het Wetboek van Koophandel juist één enkel boek, bevattende in volgorde des tijds alle copieën, op het oog had, dan wel of copieën op losse vellen papier daaronder begrepen konden worden. Neemt men in aanmerking hetgeen we hiervoren betoogden omtrent het bijzondere en bij uitstek exceptieve karakter van het boeken-bewijs, dan vloeit hieruit onmiddellijk voort, dat de hier gemaakte uitzondering op voormelden algemeenen regel zoo strikt mogelijk moet worden toegepast en niet voor uitbreiding vatbaar is. Zoowel in artikel 7 als lo spreekt de wet van co^\tboeken, waarbij dus elk denkbeeld van copieën op losse vellen uitgesloten is, te meer nu bij het tot stand komen dezer artikelen (in het jaar 1838) het copiëeren in boeken de eenig gangbare methode was. * * Intusschen, we geven gaarne toe, dat het copiëeren in boeken niet geringe bezwaren met zich brengt. Eene correspondentie, die over eene eenigszins belangrijke tijdruimte verdeeld is, moet — in boeken copiëerende — opgevischt worden uit eene zee van andere brieven. Een totaal overzicht der geheele correspondentie op ééne zaak betrekking hebbende, onder één gezichtspunt vereenigd, ontbreekt geheel en al. Het meer en meer in gebruik komen der schrijfmachine, waarmede origineel en copie te zelfder tijd vervaardigd worden, beveelt als van zelf de laatste wijze van copiceren aan, waardoor het mogelijk wordt de correspondentie, op dezelfde zaak betrekking hebbende, tot één dossier te vormen, dat een duidelijk en gemakkelijk beeld geeft van de afwikkeling der zaak waarop ze betrekking heeft. En welk bezwaar kan er voor den wetgever bestaan om aan de afzonderlijke copie dezelfde bewijskracht toe te kennen als aan dezelfde copie, die in een daartoe bestemd boek opgenomen wordt ? We sluiten ons daarom gaarne aan bij den in het hoofd van dit schrijven geuiten wensch, dat l^ij de aanstaande herziening van het bewijsrecht, ook de artikelen, 7 en 10 Wetboek van Koophandel gewijzigd mogen worden in den door ons bedoelden geest. Alleen in het „Nieuwsblad voor den Boekhandel" van 2 Oct. 1906 vonden wij eenige bestrijding. Terwille der volledigheid vermelden wij hier hetgeen daaromtrent door „Ras" gezegd werd: 10 Copie-boek of losse bladen? Mijnheer de Redactetir! Mag ik heel bescheiden even.terugkomen op uwe mededeeling aangaande het schrijven van de firma L. Fles & Co. (Kopieboek) in het nummer van 28 Sept. 1.1. ? Dat losse bladen ooit voor de Rechtbank als bewijs zouden kunnen dienen, kan ik mij niet voorstellen. Men 7ou evengoed met een losse groot-boek pagina kunnen aankomen. De malversatien zouden vrij aardig toenemen in aantal. En hoe bedoelt de Duitsche .wetgever eigenlijk het „ordelijk bewaren van zijne kopieën ?" Maar zou het bovendien wel gewenscht zijn — althans voor heeren uitgevers — het kopie-ioek te vervangen door losse bladen. V Schijnt wel gemakkelijk, als men een afgedanen biicf doet opbergen ter plaatse waar zulks behoort, om dan tegelijk copie van 't antwoord erbij te voegen. Zoo'n copie schrijft men desnoods op de achterzijde van den brief; kopieerinkt en kopieerpers kunnen afgeschaft worden. Doch als nu na korteren of langeren tijd die brief moet opgezocht worden en 't voornaamste gegeven — de datum — is onbekend, hoe lang moet dan vaak niet worden gezocht ? Gesteld 't is een B. of een S.! Me dunkt, als 't co^\t.-boek, dat toch een register draagt, behoorlijk wordt bijgehouden, zal 't vaak een antwoord geven op de vraag: „op welken datum is dat of dat schrijven terug te vinden?" Om de correspondentie van en het antwoord aan éene firma of éen persoon bij elkander te bewaren en niet te doen opbergen bij de andere brieven, kan wel eens gemakkelijk zijn. Maar, o jemenie, als zoo'n heel pakket op een moment riet is te vinden. Ik zou liever bij 't oude blijven; brieven, als ze afgedaan zijn, behoorlijk opgeborgen, 't zij in 't loket van de A of van de Z en 't copie-^ö«/& accuraat bijgehouden. Hoogachtend, M. de Red., Uw dw. RAS. H i e r o p werd door ons op de v o l g e n d e wijze g e r e p l i c e e r d: Copieboek of losse bladen? Geachte Redactie! In het „Nieuwsblad" van 28 September werd door u overgenomen ons ingezonden stuk in diverse hoofdbladen, bevattende ons voorstel art. 7 en 10 W. v. K. in dien zin te veranderen, dat het copieboek niet langer als bij de wet verplicht zou worden aangemerkt. 11 De geachte inzender Ras voorziet, blijkens een ingezonden stuk in hel „Nieuwsblad" van 2 October, vele moeilijkheden, fraudes etc, waarop wij hiermede van repliek dienen. Wat de Duitsche wet verstaat onder het ordelijk bewaren der copieën, weten wij niet precies; doch meenen, dat daarmede bedoeld wordt, dat de koopman zijne brieven behoort te copieeren en die copieën op de voor hem meest practische wijze moet bewaren. Zooals bij alle wetten, zal ook hier de rechter in voorkomende gevallen te beoordeelen hebben, of en in hoeverre hieraan voldaan is. De heer Ras meent, dat het op losse bladen copieeren eerder tot malversation zal aanleiding geven';, die waarsrhijnlijkheid is echter zeer klein. Ten eerste bewijst het copieboek in rechten heel weinig; want het feit, dat een brief gecopiëerd is, verschaft nog niet de zekerheid, dat die brief ook is verzonden. Bovendien is er behalve een afzender ook. een ontvanger van een brief, die eventueel met het origineel in handen zou kunnen aantoonen, dat de bewering der tegenpartij onwaar is. Ook in een copicboek kan men op een gedeelte van een bladzijde, een briefkaart of een briefje later bijcopieeren; een regelrecht bewijs is ook daarom uit het copieboek nooit te putten. De heer Ras denkt nog te veel aan den ouden tijd, toen het copieeren daarin bestond, dat men den brief overschreef, — met de tegenwoordige „time-is-money"-opvatting gaat dat niet meer. Ook de wijze van opbergen in een loketkastje, waarvan de heer Ras spreekt, toont aan, dat de inzender niet op 't moderne standpunt staat. Die loketkastjes met letters van A—Z zijn nog alleen bij zeer conservatieve firma's te vinden. De B. of de S. zitten al lang propvol, terwijl A. C. F. etc. nog slechts enkele brieven bevatten; behalve nog veel belangrijke nadeelen, die wij, om het uwe Redaciie niet moeilijk te maken, hier niet zullen opsommen. Bij de opvatting copieeren op losse vellen, behoort ook een moderne wijze van registratie in briefmappen (dossiers) of briefordners. Ieder dossier bevat van één relatie de geheele correspondentie, zoowel brieven, copieën, orders etc, en 't spreekt van zelf, dat het voor den patroon een buitengewone tijdsbesparing is, indien hem de volledige correspondentie van één relatie kan worden gegeven. Een uitgever zal b.v. voor zijn drukker, zijn auteur, zijn leveranciers van papier, cliche's etc. een afzonderlijk dossier maken, hij heeft dan niet noodig uit diverse copieboeken op verschillende foUo's de betrekkelijke correspondentie op te diepen. De steeds scherper wordende strijd om 't bestaan noodzaakt ieder zijn omzet te vergrooten, en daardoor wordt hij verplicht zoo veel mogelijk in weinig tijd af te doen. Het khnkt den heer Ras en misschien ook anderen wel wat vreemd 12 en angstig in de, ooren, als de copieën op losse vellen komen, maar dit is slechts een kwestie van gewoonte. De brieven, briefkaarten, bonnetjes etc, die men ontvangt, zijn toch óok alle los en \'oor het wegraken daarvan is men niet bevreesd. De moderne techniek heeft zich in dat opzicht cok al in dienst gesteld van den handel. Er bestaan copicermachinas, die de brieven copiëeren evenals een rotatiepers ; zelfs is er een (geprepareerde papiersoort, waarmede men zonder eenige bevochtiging een onbegrensd aantal brieven tegelijk copiëeren kan. Tot de latere uitvindingen behooren-briefordners en briefmappen zonder perforatie en de meest moderne manier van brievenregistratie geschiedt door middel van het kaafcen-systeem. Bij de toepassing van dit laatste is men niet eens meer afhankelijk van de opvatting van den jongsten bediende bij welke letter een brief moet worden afgelegd. Bij dubbele namen (b.v. N. V. Boekhandel v.h. Höveker & Wormser) kunnen daii geen abuizen ontstaan; maar moet de correspondentie van één firma absoluut zeker in dezelfde dossier-map terecht komen. Hoogachtend, Amsterdam—Rotterdam. L. FLES & Co. Wij erkennen, dat er in één geval schijnbaar een nadeel verbonden is aan het copiëeren op losse bladen in plaats van in een copieboek, of beter gezegd het kan een nadeel zijn voor den koopman, die gedurende eenigen tijd op reis is geweest en bij zijn thuiskomst een overzicht wenscht te hebben van de antwoorden op de inmiddels ontvangen correspondentie. Met eenig overleg is ook hieraan tegemoet te komen, doch hierover zullen wij later spreken. Behalve het hiervoren genoemde geval is het nimmer een voordeel, dat de copieën in een boek bij elkaar gebonden zijn of op andere wijze zich in chronologische volgorde bevinden. Door de sedert jaren gevolgde methode van copie-boeken meent men soms, dat die chrohologiscbe volgorde wèl een voordeel is, doch wie er even over nadenkt, komt gemakkelijk tot de overtuiging, dat hij nooit de copieën noodig heeft van een zekeren datum of van een bepaald tijdvak, maar wèl de copieën van de correspondentie, die aan een zeker iemand gezonden is. Een dossier, waaronder wij hier verstaan de verzameling van correspondentie met 13 één relatie of op één onderwerp betrekking hebbende, is toch uit den aard der zaak onvolledig, als daarin zich alleen de ontvangen correspondentie bevindt, terwijl de andere helft, die tenminste even belangrijk is, n.l. de copieën van verzonden brieven, uit een aantal boeken bij elkaar moet worden gezocht. Hoe grooter het tijdvak, waarover men eene gevoerde correspondentie wenscht te consulteeren, hoe grooter het aantal copieboeken, dat men in zoo'n geval moet naslaan en het kwam bij degenen, die het oude systeem in praktijk brachten, dikwijls voor, dat men om den loop eener zaak na te gaan over een langeren termijn, daarvoor een dozijn of meer copieboeken op den lessenaar had liggen met uitstekende papiertjes om aan te geven, waar de copieën te vinden waren. Heeft men daarentegen een volledig dossier, waarin zich zoowel brieven als copieën bevinden, dan is een overzicht buitengewoon gemakkelijk, omdat zich dan alles bevindt in één map, die men des-verlangd mee kan nemen om een advocaat te consulteeren of om andere redenen. Bij het oude systeem komt het geregeld voor, dat men genoodzaakt is al de betreffende copieën te doen overschrijven, daar men anders een groot aantal copieboeken, in elk waarvan zich soms enkele van de gewenschte copieën bevinden, zou noodig hebben. De omstandigheid, dat bij een eenigszins uitgebreide zaak het vaste copieboek, zooals dit waarschijnlijk bij de wet bedoeld is, een onmogelijkheid werd, was aanleiding, dat men de copieën over verschillende boeken verdeelde, zoodat men een boek had voor binnenland, buitenland, agenten, enz. Of de interpretatie van de wet al dan niet toelaat, dat het copieboek niet zuiver chronologisch wordt gehouden, dus uit verschillende exemplaren mag bestaan, blijve hier buiten beschouwing. In ieder geval is het een feit, dat in sommige zaken lo of meer copieboeken tegelijkertijd in gebruik waren; dit was inderdaad een streven in de goede richting, maar geen oplossing van het vraagstuk. De praktijk toch leert, dat de te copiëeren brieven zoo laat mogelijk 14 tegen het sluitingsuur van het kantoor in de expeditie-afdeeling komen; zij moeten dan vlug gecopiëerd en behandeld worden en hoe grooter het aantal tegelijk in gebruik zijnde copieboeken, hoe grooter de mogelijkheid, dat de bediende, met copiëeren belast, zich vergissen zal, tengevolge waarvan de copieën voor boek A bestemd in boek B worden gecopiëerd. Het behoeft zeker geen betoog, dat bij dergelijke vergissingen een groote verwarring kan ontstaan, waardoor het vinden van de verlangde copieën zeer wordt bemoeilijkt. Copieert men daarentegen op losse bladen, dan behoeven de brieven niet eerst te worden gesorteerd, alles kan vlug-achter elkaar w-orden behandeld en den volgenden dag worden de copieën in de betreffende dossiers opgeborgen. Wie in vaste copieboeken copieert, moet dat doen met water en kwast, gummi- en vloeibladen; kantoor-artikelen, die onze kleinkinderen in een oudheidsmuseum zullen vinden en waarover men zich later nogal eens zal vermaken. Al waren er ook bedienden te vinden, die op deze wijze tamelijk goed leesbare copieën konden maken, zoo weet ieder, die van kantoorwerk op de hoogte is, toch wel, dat zulke bedienden tot de uitzonderingen behooren en dat het meermalen voorkwam, dat de betreffende jongste bediende te veel of te weinig water bij het copiëeren gebruikte, tengevolge waarvan de brieven óf vlekten en onleesbaar waren, óf zóó slecht werden gecopiëerd, dat de copie niet te lezen was. Deze wijze van copiëeren kan dan ook slechts op de gis gedaan worden; er is geen enkele aanwijzing, hoeveel water noodig is voor één of voor 20 brieven, hoe lang zij tusschen de pers moeten blijven en dergelijke. Wij brengen hier nog in herinnering, dat er abuizen gemaakt kunnen worden met het z.g. bijhouden der copieboeken, dat bij voorkeur aan het jongere personeel wordt opgedragen. Wij hebben nog het bezwaar te weerleggen, waarvan in den aanvang dezer brochure sprake was, n.l. wat er gedaan moet worden, indien iemand eenigen tijd op reis geweest 15 is en de copieën van de gevoerde correspondentie wenscht na te zien. De oplossing is eenvoudig deze, dat men gedurende die afwezigheid óf de copieën voorloopig alfabetisch opbergt, óf alle brieven dubbel copiëert. De laatste methode is de meest practische, de registratuur kan gewoon doorgaan en men heeft alleen het onbelangrijke nadeel van de overtollige copiëen later te vernietigen. Wij vermeenen hiermede de voordeelen van het copieëren op losse bladen voldoende te hebben aangetoond en rest ons alleen nog om het allergrootste bezwaar tegen losse copieën te bespreken, n.l. de voorschriften in het Wetboek van Koophandel. Wie zich strikt wil houden aan hetgeen daaromtrent bij de wet is voorgeschreven, zal allicht huiverig zijn daarvan af te wijken en alhoewel in geval van kwestie de rechter zeker rekening zal houden met de algemeene usances in den handel, toch is het niet uitgesloten, dat een dergelijk bezwaar gelden kan en dat in geval van proces door de tegenpartij wordt aangevoerd, dat alleen aan copieën die overeenkomstig de letter der wet zijn bijgehouden, rechtsgeldigheid mag worden toegekend. Wij moeten hierbij opmerken, dat, voor zoover het copieboek of de copieën in aanmerking zouden moeten komen als middel tot bewijs, dit het geval zou kunnen zijn, indien door de tegenpartij de ontvangst van eea bepaald schrijven ontkend wordt. Voorts kan de koopman zich vooral dan van zijn copieboek als bewijsmiddel bedienen, als niet de ontvangst van een brief wordt ontkend, maar als de wederpartij, de ontvangst niet ontkennende maar wel den beweerden inhoud, weigert den brief over te leggen. Dan kan het copieboek in het geding worden gebracht, waardoor de tegenpartij wordt genoodzaakt den brief zelf over te leggen of den inhoud van de copie tegen zich te laten gelden. Alleen in deze beide gevallen zou het copieboek als bewijs kunnen dienen, maar dan nog zou zulk een bewijs uiterst zwak zijn. De omstandigheid, dat de copie van een 16 brief in het copieboek is te vinden, levert nog geen bewijs op, dat die brief verzonden, respectievelijk ontvangen werd, zoodat de eventueele ontkenning van de tegenpartij door het bloote feit, dat de copie van den brief bestaat, niet teniet kan worden gedaan. Wat zou er op die manier "gemakkelijk misbruik van het copieboek kunnen worden gemaakt! Ieder weet, dat het mogelijk is, om op een gedeelte van een niet geheel gebruikt blad een briefkaart of een memorandum later te copieëren en het ligt voor de hand, dat iets dergelijks toch niet als bewijs zou mogen dienen, dat een zeker bericht aan de tegenpartij is toegezonden. Hierbij is nog in aanmerking te nemen, dat het gebruik van de schrijfmachine ook heenwijst naar het gebruik van losse copieën (doorslagen). Wij meenen te mogen aannemen, dat met het copieboek waarvan in het W. v. K. sprake is, bedoeld wordt het boek, waarin de koopman de brieven overschreef, waarvan het origineel door hem verzonden werd. Al kunnen wij slechts glimlachen bij de veronderstelling, dat de zakenman van heden op die manier zijn brieven zou copiëeren, toch blijft het gevaar bestaan, dat in geval van kwestie de tegenpartij gebruik zou kunnen maken van een wetsvoorschrift, zelfs al is dit door de usance krachteloos gemaakt, hetgeen o.a. blijkt uit de hierna volgende uitspraak van den Hoogen Raad. Deze besliste op 21 April 1871 (zie ,W. v/h R." No. 3322), dat vermoedens geput uit kopijbrieven van koopmansboeken als wettige bewijzen mogen worden aangenomen en zegt in haar overwegingen; dat derhalve het Hof de rente-overeenkomst (waarvan in het bedoelde proces sprake was) heeft aangenomen niet regtstreeks op schriftelijk bewijs maar op zoodanige aan 's regters oordeel en voorzichtigheid overgelaten vermoedens als zijn bedoeld en veroorloofd bij art. 1959 B. W.; dat deze vermoedens door het Hof zijn gegrond op den 17 inhoud der wederzijds erkende briefwisseling waarvan het tegendeel niet was gebleken; en dat het zich daartoe terecht heeft beroepen op het slot van art. lo W. v. K. waarbij als middel van bewijs tusschen kooplieden worden toegelaten de rigtig gehouden kopijboeken van brieven, zoo echter dat zij als zoodanig door den regter niet moeten, maar (zooals de bepaling luidt) kunnen worden aangenomen. Op grond van deze overwegingen werd de vordering in kwestie toegewezen. Concludeerende komen wij dus tot de slotsom, dat de handel al sedert jaren heeft ingezien, dat het nauwkeurig opvolgen der bedoelde wetsvoorschriften een onmogelijkheid is, waaruit dus blijkt, dat in dit opzicht de wet door de usance is overvleugeld. Dit neemt echter niet weg, dat het aan te bevelen is, deze overbodige wetsvoorschriften te laten vervallen of meer in overeenstemming te brengen met de eischen van den tegenwoordigen tijd. De „Haagsche Post" schreef in haar nummer van 8 Febr. 1918 daaromtrent het volgende: ,Ik schreef onlangs over de noodzakelijkheid van meer moderne Handelswetgeving. Het interesseert U ongetwijfeld te hooren, dat de firma L. Fles & Co., in een ingezonden stuk in het Handelsblad, de aandacht vestigt van belanghebbenden op att. 7 en 10 v;in het Wetboek van Koophandel, betreffende het copieboek. Dit wetboek dateert van 1838 en is dus ju'st 80 jaar oud. Het behoeft waarlijk geen betoog, dat men bedoelde wretsbepalingen tot de verouderde mag rekenen. Vooral in de laatste 10—15 jaar zijn deze voorschriften voor de praktijk onhoudbaar gebleken; met het gevolg, dat, met uitzondering van enkele conservatieven, de kooplieden zich daaraan niet gehouden hebben; het is allerwege usance geworden, op losse bladen te copiëeren. Ik hoop met genoemde firma, dat de door Prof. Molengraaff op touw gezette actie de dringend noodige herziening van onze handelswetgeving ten goede zal komen en de afschaffing van het copieboek in handelszaken ook wettelijk zal worden gesanctioneerd. Wel te verstaan, niet het afschaffen van het copiëeren zelf, doch 18 de verplichting het resultaat van den noesten vlijt onzer kantoorjongmaatjes in een boek te verzamelen. Vele en vooral de groole zaken zouden eetivotidlg niet te drijven zijn als zij zich in dit opzicht aan de Wet hielden." De Kamer van Koophandel en Fabrieken te 's-Hertogen-bosch zond ons een brief van den volgenden inhoud: „Naar aanleiding van Uw ingezonden stuk der vorige week, bracht ondergeteekende het daarin door U verhandelde ter sprake in de zitting der Kamer van Koophandel alhier, met het gevolg, dat besloten werd de adhaesie der andere kamers hier te lande te vragen om bij de regeering in den door U gewenschten geest aan te dringen, op her ziening van artikel 7 en lo van het Wetboek van Koophandel." Wij meenen hiermede de onhoudbaarheid der artt. 7 en 10 W. V. K. voldoende te hebben aangetoond en rest ons nog den Heer Prof. Molengraaff te danken voor de welwillend verstrekte inlichtingen en voor zijn initiatief om verbetering te brengen in het bestaande reeds lang verouderde Wetboek van Koophandel en wat daarmede samenhangt. Wij vertrouwen, dat de belanghebbenden niet zullen achterblijven en mede door zich aan te sluiten bij de door Prof. Molengraaff op te richten vereeniging, het tot stand brengen van een geheel nieuwe, met de eischen des tijds in overeenstemming zijnde handelswetgeving mogelijk zullen maken. L. FLES & Co. AMSTERDAM, Juni 1918. If- H 00343
Click tabs to swap between content that is broken into logical sections.
Titel | Is in de moderne boekhouding plaats voor het copieboek? |
Auteur | L. Fles & Co. ; met een voorw. van W.L.P.A. Molengraaff |
Collectienaam | NIVRA Historisch Archief, UBVU gedigitaliseerd |
PPN | 344553736 |
UBVU-ID | 0411020343001 |
Toegangsgegevens (URL) | http://imagebase.ubvu.vu.nl/getobj.php?ppn=344553736 |
Signatuur origineel | NIVRAHA343 |
Transcript | IN DEN HANDEL Is in de Moderne^ Boekhouding plaats voor het Copieboek? (Artt. 7 en 10 Wetboek van Koophandel) 36 1 DO DTD Met een voorwoord van Mr» W, L. P* A» MolengraafiE Oud'Hoogleeraar qiD SB UITGAVE VAN LES & Co. AMSTERDAM Regelen omtrent het gebruik der boekerij van het Nederlands Instituut van Accountants, vastgesteld in de bestuursvergadering van 5 Mei 1948. 1. Leden en assistenten van het Instituut kunnen gratis van de bibliotheek gebruik maken. 2. De termijn van uitlening is als regel één maand; deze kan op aanvraag worden verlengd. 3. Indien een herinnering aan terugzending nodig is, betalen leden en assistenten hiervoor f O 10 administratiekosten. 4. Tijdschriften worden alleen in gebonden jaargangen uitgeleend; lopende jaargangen liggen ter inzage. 5. Boeken, welke voor examinatoren van belang kunnen zijn, kunnen indien nodig binnen de duur van een maand worden teruggevraagd. Van deze omstandigheid wordt als regel in de desbetreffende boeken melding gemaakt. 6. Anderen dan leden of assistenten van het Instituut kunnen van de bibliotheek geen gebruik maken, uitgezonderd: bibliotheken, ten aanzien waarvan wederkerigheid verzekerd is, en wel gratis, indien ook te dezen aanzien wederkerigheid bestaat, studenten van Nederlandse Universiteiten of Hogescholen, op dezelfde voorwaarden als die, welke ook voor assistenten van het Instituut gelden, personen die, ter beoordeling van de Adjunct-Secretaris van het Instituut, onder door hem te stellen voorwaarden tot het gebruik van de bibliotheek worden toegelaten. Koninklijk NIVRA 2060 017 1445 Is in de Moderne Boekhoudin plaats voor het Cöpteboek? (Artt. 7 en lO Wetboek van Koophandel) MET EEN VOORWOORD VAN MR. W. L. P. A. MOLENGRAAFF OUD-HOOGLEERAAR ^H-h UITGAVE VAN L. FLES & Co. AMSTERDAM VOORWOORD. Tot de bepalingen van het Wetboek van Koophandel, welke geheel verouderd zijn, behooren die over koopmans-boeken in den tweeden titel van het eerste boek. Bij moderne inrichting van boekhouding en administratie is nakoming dier bepalingen niet mogelijk. De heer Fles toont dit aan ten opzichte van het voorschrift van art. 7, volgens hetwelk elk koopman verplicht is van de brieven, welke hij afzendt, een kopijboek te houden. Het is een goed ding, dat een man van de praktijk zich rekenschap geeft van een der vele gebreken van ons Wetboek en bouwstoffen aanbrengt tot verbetering. Daarom heeft dit geschriftje, al worden daarin geen groote vraagstukken behandeld, zijn waarde. ROTTERDAM, Juni 1918. MOLENGRAAFF. Is in de Moderne Boekhouding plaats voor het Copieboek? (Artt. 7 en i'o Wetboek van Koophandel). Het is van algemeene bekendheid, dat ons Wetboek van Koophandel in alle opzichten verouderd is en het is daarom bijzonder toe te juichen, dat op initiatief van Prof. Molengraaff een actie zal worden begonnen voor het verkrijgen eener handelswetgeving, die meer met de eischen van den tegenwoordigen tijd in overeenstemming is. In dit geschriftje wenschen wij ons alleen bezig te houden met een onderdeel van genoemd wetboek, n.l. de voorschriften in de artt. 7 en 10, betreffende het copieboek, en wij zullen trachten aan te toonen, hoe noodzakelijk het is, dat daarin ten spoedigste wijziging wordt gebracht. Art. 7 zegt ons: „hij (de koopman) is verpligt de brieven, welke hij „ontvangt, te bewaren, en van diegene, welke hij afzendt, „een kopijboek te houden." Art. 10 van genoemd wetboek luidt in zijn geheel als volgt: „Indien de handeling niet geheel ontkend, of het bestaan „derzelve in het algemeen bewezen wordt, leveren rigtig 6 ,.gehouden koopmansboeken, desgevorderd met eede gesterkt „of door den dood bevestigd, het bewijs op tusschen koop- „Heden wegens zaken hunnen handel betreffende, ten aan- „zien van den tijd der handehng en der levering, de hoe- „ danigheid, de hoeveelheid en den prijs der goederen, „behoudens tegenbewijs; ^ook de kopijboeken van brieven, rigtig gehouden, kumien ^door den regter als middel van bewijs worden aangenomen.''' Uit het bovenstaande volgt dus, dat het houden van een coi^\t,boek door de wet uitdrukkelijk verplicht wordt gesteld, terwijl de praktijk leert, dat in het bijzonder in de laatste lo—15 jaar dit wetsvoorschrift door bijna iederen koopman wordt overtreden. Men heeft bevonden, dat in zaken van eenigen omvang een gebonden copieboek prac-tisch onmogelijk is en dat daarom het copieeren op losse bladen verreweg de voorkeur verdient. Reeds in Sept. 1906 werd door ons hierop de aandacht gevestigd door middel van een artikeltje in de voornaamste dagbladen van den volgenden inhoud : De troonrede en het Copieboek. Nu uit de Troonrede blijkt, dat het de Regeering ernst is met de herziening van het Bewijsrecht en het aangekondigde ontwerp verschillende bepalingen van het Burgerlijk Wetboek en het Wetboek van Koophandel in overeenstemming brengt met de nieuwe regeling van Bewijs in Burgerlijke Zaken, vermeenen wij, dat de tijd is aangebroken om tevens de aandacht te vestigen op de artikelen 7 en 10 van het Wetboek van Koophandel, sprekende over het Copieboek. Of de wetgever met dit artikel daarbij bepaald een boek op het oog had, dan wel of dit woord gebruikt werd, omdai men toen van een andere copiëerwijze geen voorstelling had, een feit is het, dat de moderne handelsbegrippen een wijziging te dien opzichte dringend noodzakelijk maken. Bij het voortdurend uitgebreider worden der correspondentie wordt het in vele zaken hoe langer hoe moeilijker, ja zelfs onmogelijk in boeken te copieeren. Sommige firma's houden zich nog wel aan de letter der wet, niettegenstaande zij de practische nadeelen ervan ondervinden; voor een aanzienlijk aantal hunner, en vooral de grootere, is het echter onmogelijk gebleken hun correspondentie op de oude wijze te 7 behandelen en zijn zij daarom reeds lang tot het copiëeren op losse bladen overgegaan. Het zal wel niet noodig zijn aan te toonen, om welke redenen aan het copiëeren op losse bladen inplaats van in een copieboek door den modernen handelsman de voorkeur wordt gegeven; de voornaamste is wel, dat de koopman, zijn brieven op losse vellen copiëerende, de correspondentie van één relatie in haar geheel (brief en copie) bij elkaar vindt, wat bij het naslaan een enorme tijdsbesparing geeft en het overzicht vergemakkelijkt. Het nieuwe Duitsche Handelswetboek van het jaar 1900 heeft den eisch van copieboek laten vallen; men heeft dit gewijzigd in het voorschrift, dat de koopman verplicht is zijn copiëen ordelijk te bewaren. Naar aanleiding van dit onderwerp hadden wij vóór eenige maanden een onderhoud met Zijne Excellentie den Minister van Justitie en hebben wij tevens de door Z. Exc. benoemde Staatscommissie over een en ander uitvoerig ingelicht. Alle firma's in Nederland, die met ons van oordeel zijn, dat de door ons aangegeven wijziging in artt. 7 en 10 W. v. K. voor den Handel een eisch des tijds is, gelieven ons door toezending van naamkaartje of op andere wijze van hun instemming blijk te geven, opdat wij bij onze verdere pogingen in die richting, gesteund door de adhaesie-betuiging van een zoo groot mogelijk aantal handelsfirma's, der Regeering een adres kunnen aanbieden. Met dank voor de plaatsing, Hoogachtend, L. FLES & Co. Amsterdam—Rotterdam, 25 Sept. 1906. Het weekblad van „Handel en R e c h t " schreef in haar n u m m e r van 3 Oct. 1906: Het Copieboek. In het „Handelsblad" en .de ,Nieuwe Rotterdammer" vestigt de firma L. Fles & Co. (Amsterdam — Rotterdam) in een ingezonden stuk er de aandacht op, dat, nu blijkens de Troonrede het bewijsrecht herzien zal worden en verschillende bepalingen in het Burgerlijk Wetboek en het Wetboek van Koophandel met de nieuwe regeling in overeenstemming gebracht zullen worden, de tijd aangebroken is om ook de artikelen 7 en 10 van het Wetboek van Koophandel, betreffende de copieboeken, te herzien. Het copiëeren in de bekende copieboeken wordt door haar, op gronden aan de practijk ontleend, omslachtig en ondoelmatig, zoo niet 8 onmogelijk geoordeeld, de wenschelijkheid betoogd, dat copiëen op losse vellen papier door den wetgever geoorloofd verklaard en aan die copieën zelve bewijskracht verleend behoorde te worden. Het is in verband hiermede niet ondienstig eens na te gaan wat onze wet omtrent copieboeken en hunne bewijskracht bepaalt. * 3! * Allereerst dient opgemerkt te worden, dat boekbewijs een niet onbelangrijke en bijna geheel op zich zelf staande uitzondering is op den algemeenen regel, dat niemand zich zelven een titel of bewijs kan verschaffen. Schriftelijk bewijs of bewijs door bescheiden (waartoe het bewijs door boeken behoort) kan volgens de algemeene geldende rechts-begrippen slechts geleverd worden tegen dengene, van wien het geschrift afkomstig is, terwijl het bijna van zelf spreekt, dat degene, die zich op eenig feit beroept, dit nimmer zal kunnen bewijzen door eenig geschrift of stuk door hem zelf opgemaakt of onderteekend. Toch heeft de wet in artikel lo Wetboek van Koophandel op dezen regel eene uitzondering toegestaan, door onder meer in het slot van dat artikel te bepalen, dat ook copieboeken van brieven, richtig gehouden, door den Rechter als middel van bewijs aangenomen kunnen worden. Men houde wel in het oog, dat dit bewijs alleen geldt tusschen kooplieden wegens zaken hunnen handel betreffende, evenzeer als ook aan hen alleen de verplichting is opgelegd de brieven die zij ontvangen, te bewaren en van diegene welke zij afzenden, een copieboek te houden, (art. 7 Wetboek van Koophandel). Vreemd genoeg, schrijft onze wet (die beide artikelen zonder eenige wijziging uit den Franschen Code de Commerce heeft overgenomen) voor, dat richtig gehouden copieboeken als bewijs kunnen aangenomen worden, zonder daarbij aan te geven wat onder richtig verstaan moet worden en van welken aard de bewijskracht is. Zal nu de Rechter geheel vrij zijn in de bepaling der vraag of copieboeken richtig gehouden zijn en welke bewijskracht daaraan toegekend moet worden ? Bij gebreke van eenige wettelijke bepaling daaromtrent, zal naar ons oordeel deze vraag toestemmend beantwoord moeten worden, al moet hier ook dadelijk aan worden toegevoegd, dat de Rechter bij de beantwoording dezer vragen in de allereerste plaats rekening zal houden met hetgeen het bestendig gebruik als richtig gehouden copieboek aanwijst, terwijl de bewijskracht van het copieboek wel voornamelijk zal afhangen van het feit of de partij tegen wie men zich op de copie beroept, de overeenstemming tusschen copie en origineel erkend heeft. * S! 9 Eene andere vraag, die in verband met het voorgaande meermalen gesteld wordt, is of de wetgever bij het terneerschrijven van de artikelen 7 en 10 van het Wetboek van Koophandel juist één enkel boek, bevattende in volgorde des tijds alle copieën, op het oog had, dan wel of copieën op losse vellen papier daaronder begrepen konden worden. Neemt men in aanmerking hetgeen we hiervoren betoogden omtrent het bijzondere en bij uitstek exceptieve karakter van het boeken-bewijs, dan vloeit hieruit onmiddellijk voort, dat de hier gemaakte uitzondering op voormelden algemeenen regel zoo strikt mogelijk moet worden toegepast en niet voor uitbreiding vatbaar is. Zoowel in artikel 7 als lo spreekt de wet van co^\tboeken, waarbij dus elk denkbeeld van copieën op losse vellen uitgesloten is, te meer nu bij het tot stand komen dezer artikelen (in het jaar 1838) het copiëeren in boeken de eenig gangbare methode was. * * Intusschen, we geven gaarne toe, dat het copiëeren in boeken niet geringe bezwaren met zich brengt. Eene correspondentie, die over eene eenigszins belangrijke tijdruimte verdeeld is, moet — in boeken copiëerende — opgevischt worden uit eene zee van andere brieven. Een totaal overzicht der geheele correspondentie op ééne zaak betrekking hebbende, onder één gezichtspunt vereenigd, ontbreekt geheel en al. Het meer en meer in gebruik komen der schrijfmachine, waarmede origineel en copie te zelfder tijd vervaardigd worden, beveelt als van zelf de laatste wijze van copiceren aan, waardoor het mogelijk wordt de correspondentie, op dezelfde zaak betrekking hebbende, tot één dossier te vormen, dat een duidelijk en gemakkelijk beeld geeft van de afwikkeling der zaak waarop ze betrekking heeft. En welk bezwaar kan er voor den wetgever bestaan om aan de afzonderlijke copie dezelfde bewijskracht toe te kennen als aan dezelfde copie, die in een daartoe bestemd boek opgenomen wordt ? We sluiten ons daarom gaarne aan bij den in het hoofd van dit schrijven geuiten wensch, dat l^ij de aanstaande herziening van het bewijsrecht, ook de artikelen, 7 en 10 Wetboek van Koophandel gewijzigd mogen worden in den door ons bedoelden geest. Alleen in het „Nieuwsblad voor den Boekhandel" van 2 Oct. 1906 vonden wij eenige bestrijding. Terwille der volledigheid vermelden wij hier hetgeen daaromtrent door „Ras" gezegd werd: 10 Copie-boek of losse bladen? Mijnheer de Redactetir! Mag ik heel bescheiden even.terugkomen op uwe mededeeling aangaande het schrijven van de firma L. Fles & Co. (Kopieboek) in het nummer van 28 Sept. 1.1. ? Dat losse bladen ooit voor de Rechtbank als bewijs zouden kunnen dienen, kan ik mij niet voorstellen. Men 7ou evengoed met een losse groot-boek pagina kunnen aankomen. De malversatien zouden vrij aardig toenemen in aantal. En hoe bedoelt de Duitsche .wetgever eigenlijk het „ordelijk bewaren van zijne kopieën ?" Maar zou het bovendien wel gewenscht zijn — althans voor heeren uitgevers — het kopie-ioek te vervangen door losse bladen. V Schijnt wel gemakkelijk, als men een afgedanen biicf doet opbergen ter plaatse waar zulks behoort, om dan tegelijk copie van 't antwoord erbij te voegen. Zoo'n copie schrijft men desnoods op de achterzijde van den brief; kopieerinkt en kopieerpers kunnen afgeschaft worden. Doch als nu na korteren of langeren tijd die brief moet opgezocht worden en 't voornaamste gegeven — de datum — is onbekend, hoe lang moet dan vaak niet worden gezocht ? Gesteld 't is een B. of een S.! Me dunkt, als 't co^\t.-boek, dat toch een register draagt, behoorlijk wordt bijgehouden, zal 't vaak een antwoord geven op de vraag: „op welken datum is dat of dat schrijven terug te vinden?" Om de correspondentie van en het antwoord aan éene firma of éen persoon bij elkander te bewaren en niet te doen opbergen bij de andere brieven, kan wel eens gemakkelijk zijn. Maar, o jemenie, als zoo'n heel pakket op een moment riet is te vinden. Ik zou liever bij 't oude blijven; brieven, als ze afgedaan zijn, behoorlijk opgeborgen, 't zij in 't loket van de A of van de Z en 't copie-^ö«/& accuraat bijgehouden. Hoogachtend, M. de Red., Uw dw. RAS. H i e r o p werd door ons op de v o l g e n d e wijze g e r e p l i c e e r d: Copieboek of losse bladen? Geachte Redactie! In het „Nieuwsblad" van 28 September werd door u overgenomen ons ingezonden stuk in diverse hoofdbladen, bevattende ons voorstel art. 7 en 10 W. v. K. in dien zin te veranderen, dat het copieboek niet langer als bij de wet verplicht zou worden aangemerkt. 11 De geachte inzender Ras voorziet, blijkens een ingezonden stuk in hel „Nieuwsblad" van 2 October, vele moeilijkheden, fraudes etc, waarop wij hiermede van repliek dienen. Wat de Duitsche wet verstaat onder het ordelijk bewaren der copieën, weten wij niet precies; doch meenen, dat daarmede bedoeld wordt, dat de koopman zijne brieven behoort te copieeren en die copieën op de voor hem meest practische wijze moet bewaren. Zooals bij alle wetten, zal ook hier de rechter in voorkomende gevallen te beoordeelen hebben, of en in hoeverre hieraan voldaan is. De heer Ras meent, dat het op losse bladen copieeren eerder tot malversation zal aanleiding geven';, die waarsrhijnlijkheid is echter zeer klein. Ten eerste bewijst het copieboek in rechten heel weinig; want het feit, dat een brief gecopiëerd is, verschaft nog niet de zekerheid, dat die brief ook is verzonden. Bovendien is er behalve een afzender ook. een ontvanger van een brief, die eventueel met het origineel in handen zou kunnen aantoonen, dat de bewering der tegenpartij onwaar is. Ook in een copicboek kan men op een gedeelte van een bladzijde, een briefkaart of een briefje later bijcopieeren; een regelrecht bewijs is ook daarom uit het copieboek nooit te putten. De heer Ras denkt nog te veel aan den ouden tijd, toen het copieeren daarin bestond, dat men den brief overschreef, — met de tegenwoordige „time-is-money"-opvatting gaat dat niet meer. Ook de wijze van opbergen in een loketkastje, waarvan de heer Ras spreekt, toont aan, dat de inzender niet op 't moderne standpunt staat. Die loketkastjes met letters van A—Z zijn nog alleen bij zeer conservatieve firma's te vinden. De B. of de S. zitten al lang propvol, terwijl A. C. F. etc. nog slechts enkele brieven bevatten; behalve nog veel belangrijke nadeelen, die wij, om het uwe Redaciie niet moeilijk te maken, hier niet zullen opsommen. Bij de opvatting copieeren op losse vellen, behoort ook een moderne wijze van registratie in briefmappen (dossiers) of briefordners. Ieder dossier bevat van één relatie de geheele correspondentie, zoowel brieven, copieën, orders etc, en 't spreekt van zelf, dat het voor den patroon een buitengewone tijdsbesparing is, indien hem de volledige correspondentie van één relatie kan worden gegeven. Een uitgever zal b.v. voor zijn drukker, zijn auteur, zijn leveranciers van papier, cliche's etc. een afzonderlijk dossier maken, hij heeft dan niet noodig uit diverse copieboeken op verschillende foUo's de betrekkelijke correspondentie op te diepen. De steeds scherper wordende strijd om 't bestaan noodzaakt ieder zijn omzet te vergrooten, en daardoor wordt hij verplicht zoo veel mogelijk in weinig tijd af te doen. Het khnkt den heer Ras en misschien ook anderen wel wat vreemd 12 en angstig in de, ooren, als de copieën op losse vellen komen, maar dit is slechts een kwestie van gewoonte. De brieven, briefkaarten, bonnetjes etc, die men ontvangt, zijn toch óok alle los en \'oor het wegraken daarvan is men niet bevreesd. De moderne techniek heeft zich in dat opzicht cok al in dienst gesteld van den handel. Er bestaan copicermachinas, die de brieven copiëeren evenals een rotatiepers ; zelfs is er een (geprepareerde papiersoort, waarmede men zonder eenige bevochtiging een onbegrensd aantal brieven tegelijk copiëeren kan. Tot de latere uitvindingen behooren-briefordners en briefmappen zonder perforatie en de meest moderne manier van brievenregistratie geschiedt door middel van het kaafcen-systeem. Bij de toepassing van dit laatste is men niet eens meer afhankelijk van de opvatting van den jongsten bediende bij welke letter een brief moet worden afgelegd. Bij dubbele namen (b.v. N. V. Boekhandel v.h. Höveker & Wormser) kunnen daii geen abuizen ontstaan; maar moet de correspondentie van één firma absoluut zeker in dezelfde dossier-map terecht komen. Hoogachtend, Amsterdam—Rotterdam. L. FLES & Co. Wij erkennen, dat er in één geval schijnbaar een nadeel verbonden is aan het copiëeren op losse bladen in plaats van in een copieboek, of beter gezegd het kan een nadeel zijn voor den koopman, die gedurende eenigen tijd op reis is geweest en bij zijn thuiskomst een overzicht wenscht te hebben van de antwoorden op de inmiddels ontvangen correspondentie. Met eenig overleg is ook hieraan tegemoet te komen, doch hierover zullen wij later spreken. Behalve het hiervoren genoemde geval is het nimmer een voordeel, dat de copieën in een boek bij elkaar gebonden zijn of op andere wijze zich in chronologische volgorde bevinden. Door de sedert jaren gevolgde methode van copie-boeken meent men soms, dat die chrohologiscbe volgorde wèl een voordeel is, doch wie er even over nadenkt, komt gemakkelijk tot de overtuiging, dat hij nooit de copieën noodig heeft van een zekeren datum of van een bepaald tijdvak, maar wèl de copieën van de correspondentie, die aan een zeker iemand gezonden is. Een dossier, waaronder wij hier verstaan de verzameling van correspondentie met 13 één relatie of op één onderwerp betrekking hebbende, is toch uit den aard der zaak onvolledig, als daarin zich alleen de ontvangen correspondentie bevindt, terwijl de andere helft, die tenminste even belangrijk is, n.l. de copieën van verzonden brieven, uit een aantal boeken bij elkaar moet worden gezocht. Hoe grooter het tijdvak, waarover men eene gevoerde correspondentie wenscht te consulteeren, hoe grooter het aantal copieboeken, dat men in zoo'n geval moet naslaan en het kwam bij degenen, die het oude systeem in praktijk brachten, dikwijls voor, dat men om den loop eener zaak na te gaan over een langeren termijn, daarvoor een dozijn of meer copieboeken op den lessenaar had liggen met uitstekende papiertjes om aan te geven, waar de copieën te vinden waren. Heeft men daarentegen een volledig dossier, waarin zich zoowel brieven als copieën bevinden, dan is een overzicht buitengewoon gemakkelijk, omdat zich dan alles bevindt in één map, die men des-verlangd mee kan nemen om een advocaat te consulteeren of om andere redenen. Bij het oude systeem komt het geregeld voor, dat men genoodzaakt is al de betreffende copieën te doen overschrijven, daar men anders een groot aantal copieboeken, in elk waarvan zich soms enkele van de gewenschte copieën bevinden, zou noodig hebben. De omstandigheid, dat bij een eenigszins uitgebreide zaak het vaste copieboek, zooals dit waarschijnlijk bij de wet bedoeld is, een onmogelijkheid werd, was aanleiding, dat men de copieën over verschillende boeken verdeelde, zoodat men een boek had voor binnenland, buitenland, agenten, enz. Of de interpretatie van de wet al dan niet toelaat, dat het copieboek niet zuiver chronologisch wordt gehouden, dus uit verschillende exemplaren mag bestaan, blijve hier buiten beschouwing. In ieder geval is het een feit, dat in sommige zaken lo of meer copieboeken tegelijkertijd in gebruik waren; dit was inderdaad een streven in de goede richting, maar geen oplossing van het vraagstuk. De praktijk toch leert, dat de te copiëeren brieven zoo laat mogelijk 14 tegen het sluitingsuur van het kantoor in de expeditie-afdeeling komen; zij moeten dan vlug gecopiëerd en behandeld worden en hoe grooter het aantal tegelijk in gebruik zijnde copieboeken, hoe grooter de mogelijkheid, dat de bediende, met copiëeren belast, zich vergissen zal, tengevolge waarvan de copieën voor boek A bestemd in boek B worden gecopiëerd. Het behoeft zeker geen betoog, dat bij dergelijke vergissingen een groote verwarring kan ontstaan, waardoor het vinden van de verlangde copieën zeer wordt bemoeilijkt. Copieert men daarentegen op losse bladen, dan behoeven de brieven niet eerst te worden gesorteerd, alles kan vlug-achter elkaar w-orden behandeld en den volgenden dag worden de copieën in de betreffende dossiers opgeborgen. Wie in vaste copieboeken copieert, moet dat doen met water en kwast, gummi- en vloeibladen; kantoor-artikelen, die onze kleinkinderen in een oudheidsmuseum zullen vinden en waarover men zich later nogal eens zal vermaken. Al waren er ook bedienden te vinden, die op deze wijze tamelijk goed leesbare copieën konden maken, zoo weet ieder, die van kantoorwerk op de hoogte is, toch wel, dat zulke bedienden tot de uitzonderingen behooren en dat het meermalen voorkwam, dat de betreffende jongste bediende te veel of te weinig water bij het copiëeren gebruikte, tengevolge waarvan de brieven óf vlekten en onleesbaar waren, óf zóó slecht werden gecopiëerd, dat de copie niet te lezen was. Deze wijze van copiëeren kan dan ook slechts op de gis gedaan worden; er is geen enkele aanwijzing, hoeveel water noodig is voor één of voor 20 brieven, hoe lang zij tusschen de pers moeten blijven en dergelijke. Wij brengen hier nog in herinnering, dat er abuizen gemaakt kunnen worden met het z.g. bijhouden der copieboeken, dat bij voorkeur aan het jongere personeel wordt opgedragen. Wij hebben nog het bezwaar te weerleggen, waarvan in den aanvang dezer brochure sprake was, n.l. wat er gedaan moet worden, indien iemand eenigen tijd op reis geweest 15 is en de copieën van de gevoerde correspondentie wenscht na te zien. De oplossing is eenvoudig deze, dat men gedurende die afwezigheid óf de copieën voorloopig alfabetisch opbergt, óf alle brieven dubbel copiëert. De laatste methode is de meest practische, de registratuur kan gewoon doorgaan en men heeft alleen het onbelangrijke nadeel van de overtollige copiëen later te vernietigen. Wij vermeenen hiermede de voordeelen van het copieëren op losse bladen voldoende te hebben aangetoond en rest ons alleen nog om het allergrootste bezwaar tegen losse copieën te bespreken, n.l. de voorschriften in het Wetboek van Koophandel. Wie zich strikt wil houden aan hetgeen daaromtrent bij de wet is voorgeschreven, zal allicht huiverig zijn daarvan af te wijken en alhoewel in geval van kwestie de rechter zeker rekening zal houden met de algemeene usances in den handel, toch is het niet uitgesloten, dat een dergelijk bezwaar gelden kan en dat in geval van proces door de tegenpartij wordt aangevoerd, dat alleen aan copieën die overeenkomstig de letter der wet zijn bijgehouden, rechtsgeldigheid mag worden toegekend. Wij moeten hierbij opmerken, dat, voor zoover het copieboek of de copieën in aanmerking zouden moeten komen als middel tot bewijs, dit het geval zou kunnen zijn, indien door de tegenpartij de ontvangst van eea bepaald schrijven ontkend wordt. Voorts kan de koopman zich vooral dan van zijn copieboek als bewijsmiddel bedienen, als niet de ontvangst van een brief wordt ontkend, maar als de wederpartij, de ontvangst niet ontkennende maar wel den beweerden inhoud, weigert den brief over te leggen. Dan kan het copieboek in het geding worden gebracht, waardoor de tegenpartij wordt genoodzaakt den brief zelf over te leggen of den inhoud van de copie tegen zich te laten gelden. Alleen in deze beide gevallen zou het copieboek als bewijs kunnen dienen, maar dan nog zou zulk een bewijs uiterst zwak zijn. De omstandigheid, dat de copie van een 16 brief in het copieboek is te vinden, levert nog geen bewijs op, dat die brief verzonden, respectievelijk ontvangen werd, zoodat de eventueele ontkenning van de tegenpartij door het bloote feit, dat de copie van den brief bestaat, niet teniet kan worden gedaan. Wat zou er op die manier "gemakkelijk misbruik van het copieboek kunnen worden gemaakt! Ieder weet, dat het mogelijk is, om op een gedeelte van een niet geheel gebruikt blad een briefkaart of een memorandum later te copieëren en het ligt voor de hand, dat iets dergelijks toch niet als bewijs zou mogen dienen, dat een zeker bericht aan de tegenpartij is toegezonden. Hierbij is nog in aanmerking te nemen, dat het gebruik van de schrijfmachine ook heenwijst naar het gebruik van losse copieën (doorslagen). Wij meenen te mogen aannemen, dat met het copieboek waarvan in het W. v. K. sprake is, bedoeld wordt het boek, waarin de koopman de brieven overschreef, waarvan het origineel door hem verzonden werd. Al kunnen wij slechts glimlachen bij de veronderstelling, dat de zakenman van heden op die manier zijn brieven zou copiëeren, toch blijft het gevaar bestaan, dat in geval van kwestie de tegenpartij gebruik zou kunnen maken van een wetsvoorschrift, zelfs al is dit door de usance krachteloos gemaakt, hetgeen o.a. blijkt uit de hierna volgende uitspraak van den Hoogen Raad. Deze besliste op 21 April 1871 (zie ,W. v/h R." No. 3322), dat vermoedens geput uit kopijbrieven van koopmansboeken als wettige bewijzen mogen worden aangenomen en zegt in haar overwegingen; dat derhalve het Hof de rente-overeenkomst (waarvan in het bedoelde proces sprake was) heeft aangenomen niet regtstreeks op schriftelijk bewijs maar op zoodanige aan 's regters oordeel en voorzichtigheid overgelaten vermoedens als zijn bedoeld en veroorloofd bij art. 1959 B. W.; dat deze vermoedens door het Hof zijn gegrond op den 17 inhoud der wederzijds erkende briefwisseling waarvan het tegendeel niet was gebleken; en dat het zich daartoe terecht heeft beroepen op het slot van art. lo W. v. K. waarbij als middel van bewijs tusschen kooplieden worden toegelaten de rigtig gehouden kopijboeken van brieven, zoo echter dat zij als zoodanig door den regter niet moeten, maar (zooals de bepaling luidt) kunnen worden aangenomen. Op grond van deze overwegingen werd de vordering in kwestie toegewezen. Concludeerende komen wij dus tot de slotsom, dat de handel al sedert jaren heeft ingezien, dat het nauwkeurig opvolgen der bedoelde wetsvoorschriften een onmogelijkheid is, waaruit dus blijkt, dat in dit opzicht de wet door de usance is overvleugeld. Dit neemt echter niet weg, dat het aan te bevelen is, deze overbodige wetsvoorschriften te laten vervallen of meer in overeenstemming te brengen met de eischen van den tegenwoordigen tijd. De „Haagsche Post" schreef in haar nummer van 8 Febr. 1918 daaromtrent het volgende: ,Ik schreef onlangs over de noodzakelijkheid van meer moderne Handelswetgeving. Het interesseert U ongetwijfeld te hooren, dat de firma L. Fles & Co., in een ingezonden stuk in het Handelsblad, de aandacht vestigt van belanghebbenden op att. 7 en 10 v;in het Wetboek van Koophandel, betreffende het copieboek. Dit wetboek dateert van 1838 en is dus ju'st 80 jaar oud. Het behoeft waarlijk geen betoog, dat men bedoelde wretsbepalingen tot de verouderde mag rekenen. Vooral in de laatste 10—15 jaar zijn deze voorschriften voor de praktijk onhoudbaar gebleken; met het gevolg, dat, met uitzondering van enkele conservatieven, de kooplieden zich daaraan niet gehouden hebben; het is allerwege usance geworden, op losse bladen te copiëeren. Ik hoop met genoemde firma, dat de door Prof. Molengraaff op touw gezette actie de dringend noodige herziening van onze handelswetgeving ten goede zal komen en de afschaffing van het copieboek in handelszaken ook wettelijk zal worden gesanctioneerd. Wel te verstaan, niet het afschaffen van het copiëeren zelf, doch 18 de verplichting het resultaat van den noesten vlijt onzer kantoorjongmaatjes in een boek te verzamelen. Vele en vooral de groole zaken zouden eetivotidlg niet te drijven zijn als zij zich in dit opzicht aan de Wet hielden." De Kamer van Koophandel en Fabrieken te 's-Hertogen-bosch zond ons een brief van den volgenden inhoud: „Naar aanleiding van Uw ingezonden stuk der vorige week, bracht ondergeteekende het daarin door U verhandelde ter sprake in de zitting der Kamer van Koophandel alhier, met het gevolg, dat besloten werd de adhaesie der andere kamers hier te lande te vragen om bij de regeering in den door U gewenschten geest aan te dringen, op her ziening van artikel 7 en lo van het Wetboek van Koophandel." Wij meenen hiermede de onhoudbaarheid der artt. 7 en 10 W. V. K. voldoende te hebben aangetoond en rest ons nog den Heer Prof. Molengraaff te danken voor de welwillend verstrekte inlichtingen en voor zijn initiatief om verbetering te brengen in het bestaande reeds lang verouderde Wetboek van Koophandel en wat daarmede samenhangt. Wij vertrouwen, dat de belanghebbenden niet zullen achterblijven en mede door zich aan te sluiten bij de door Prof. Molengraaff op te richten vereeniging, het tot stand brengen van een geheel nieuwe, met de eischen des tijds in overeenstemming zijnde handelswetgeving mogelijk zullen maken. L. FLES & Co. AMSTERDAM, Juni 1918. If- H 00343 |
Evaluatie |
|
|
|
B |
|
C |
|
D |
|
F |
|
H |
|
K |
|
M |
|
N |
|
O |
|
P |
|
V |
|
|
|