|
klein (250x250 max)
gemiddeld (500x500 max)
groot
Extra Large
groot ( > 500x500)
Hoge Resolutie
|
|
r'^.^wt tiek- J. ? • - ' < , : > ^ - ; A?- ^ d . - * > " * # ^ . v,?:> Regelen omtrent het gebruik der boekerij van het Nederlands Instituut van Accountants, vastgesteld in de bestuursvergadering van 5 Mei 1948. 1. Leden en assistenten van het Instituut kunnen gratis van de bibliotheek gebruik maken. 2. De termijn van uitlening is als regel één maand; deze kan op aanvraag worden verlengd. 3. Indien een herinnering aan terugzending nodig is, betalen leden en assistenten hiervoor f O 10 administratiekosten. 4. Tijdschriften worden alleen in gebonden jaargangen uitgeleend; lopende jaargangen liggen ter inzage. 5. Boeken, welke voor examinatoren van belang kunnen zijn, kunnen indien nodig binnen de duur van een maand worden teruggevraagd. Van deze omstandigheid wordt als regel in de desbetreffende boeken melding gemaakt. 6. Anderen dan leden of assistenten van het Instituut kunnen van de bibliotheek geen gebruik maken, uitgezonderd: bibliotheken, ten aanzien waarvan wederkerigheid verzekerd is, en wel gratis, indien ook te dezen aanzien wederkerigheid bestaat, studenten van Nederlandse Universiteiten of Hogescholen, op dezelfde voorwaarden als die, welke ook voor assistenten van het Instituut gelden, personen die, ter beoordeling van de Adjunct-Secretaris van het Instituut, onder door hem te stellen voorwaarden tot het gebruik van de bibliotheek worden toegelaten. E>a,ic X Koninklijk NiVRA \ 1 ^. - •— ''*fe^-^^l.-ilL i DB BOEKHOUDING VAN HYPOTHEEK-BANKEN r 1 DE BOEKHOUDING VAN HYPOTHEEK-BANKEN EEN HAND- EN STUWEBOEK VOOR DIRECTEUREN, COMMISSARISSEN EN AANDEELHOUDERS VAN HYPOTBEEKBANKEN, PANDBRIEVENHOUDERS. ACCOUNTANTS, BOEKHOUDERS EN STUDEERENDEN VOOR PRACTIJK- EN STAATSEXAMENS DOOR W. H. BAKKER ISOEKIIOÜDER EX I. E E E A A 11 M. O, 3 0W - 2'' veel vonnoerderdc druk AV. E. J. TJEEXlv WILLINK - ZWOLLE 1907 VOORBERICHT VOOR DEN l'" DRUK. Het September-nnraraer van den 2'"''" Jaargang (1896) van hot „Maandblad voor het Boekhouden" bracht mij het bericht, dat de Jury mijn antwoord op de door dat blad uitgeschreven prijsvraag eene bekroning had waardig gekeurd. Sedert heb ik getracht, mijn voordeel doende met de wenken van de Jury, mijn Averk nog zoo veel mogelijk te verbeteren. 't Is mij nu een behoefte mijn hartelijken dank te betuigen aan de leden der Jury, de H.H. C. J. TUEÜNISSE en J. D. REIIIAN voor de welwillende, opbouwende kritiek, maar vooral ook aan den Heer J. G. Cir. VOLMAR, te Utrecht, die mij aanmoedigend tot deelname, zijn onwaardeerbaren steun verleende, waardoor het mij mogelijk werd de werken te raadplegen, wier studie bij een dergelijken arbeid noodig is. Moge dit boekje vele* eene welkome handleiding zijn. Voor aanmerkingen, die tot verbetering kunnen leiden, houd ik mij aanbevolen. BRUSSEL, Juli '97. VOORBERK^HT VOOR DEN 2^" DRUK. Toen mij verzocht werd van de Boekhouding van Hypotheekbanken een herdruk te bezorgen ontveinsde ik mij geenszins de bezwaren hieraan verbonden, aangezien het boekje, dat in 1898 het eerst het licht zag, in velerlei opzicht verouderd was. Toch aanvaardde ik de opdracht en het blijve der critiek overgelaten te beoordeelen in hoeverre ik bij mijn arbeid slaagde. De oor- VI VOORBERICHT. spronkelijke indeeling: „Algenieene Beschouwingen, Het Rekeningsysteem en De Boeken" bleef behouden; de verschillende hoofdstukken ondergingen echter belangrijke wijziging en uitbreiding, iets wat bij de actualiteit van het onderwerp geen verwondering zal baren. Ook werd ten behoeve van examen-candidaten na Hoofdstuk IV, 't welk posten in chronologische volgorde behandelt, een nieuw Hoofdstuk toegevoegd, uitsluitend gewijd aan de oplossing resp. bespreking van examen-vraagstukken. 't Ligt niet op den weg in dit voorwoord verdere details, den inhoud Ijetreffende, te vermelden, genoeg zij het, dat zooveel doenlijk naar volledigheid is getracht. Het voegt mij hier een hartelijk woord van dank te uiten aan het adres van den Heer Mr. H. R. VAN MAASDIJK, Directeur der Zuider-Hypotheekbank te Breda, die mij een uitgebreid materiaal welwillend ter beschikking stelde. Verschillende modellen der hulp- en bijboeken bij genoemde Hypotheekbank in gebruik, zijn in het werkje opgenomen en maakten het mij mogelijk ook hier de gewenschte volledigheid nabij te streven. Moge het boek in zijn nieuw gewaad een goedgunstig onthaal vinden. KLEEF, Dec. 1906. W. H. BAKKER. INHOUD. VII HOOFDSTUK I. Hypotheekbanken in het Algemeen l-öl § 1. OORSPRONG 1 § 2. DOEL EN BELANGRIJKHEID UIT ECONOMISCH OOGPUNT. . 3 § 3. DE OPRICHTING, HET AANDEELENKAPIÏAAL EN DE AANDEELHOUDERS 8 S 4. DE HYPOTHEKEN 13 I. De Aanvraag 13 IL De panden en hunne schatting 1.") n i . Verschillende voorwaarden omtrent het onderpand 18 IV. Het bedrag der leening en de Hypotheekacte . 24 V. De aflossingen en de rentebetaling 30 VI. Inpandneming van Grossen 36 § 5. DE PANDBRIEVEN 37 § (). CONTROLE . 43 HOOFDSTUK II. Het Rekeningsysteem 52-i)5 § 1. WETTELIJKE RANQRCUIKKLXG ALS NAAMLOOZE VENNOOTSCHAP 52 § 2. RANGSCHIKKING DER REKENINGEN 52 § 3. DE REKENINGEN VAN HET AANDEELENKAPITAAL. . . 53 § 4. „ „ DER HYPOTHEKEN 56 § 5. „ „ DER PANDBRIEVEN 61 § 6. „ „ DER KASMIDDELEN EN HUNNE BELEGGING 74 § 7. „ ,, VAN DEN INTEREST 77 § 8. „ „ VAN ONKOSTEN 82 S 9. „ „ DIE UIT VERPLICHTINGEN DER WINST VOORTSPRUITEN 84 § 10. REKENINGEN VAN AFSLUITING 87 § 11. METHODE VAN BOEKHOUDEN 89 § 12. VOORBEELDEN VAN GROOTBOEKREKENINGEN, PROEF-BALANS EN ANNUITEITENTAFEL 91 jj^jjBijBpiyijli»! nil niv*iii»WH I 'I .I'll »i IJ 11^ #Hi •,,•;••' .^ , ;:-,<? "••-- ilNlïOUl). ^•>^ » ? ! - > . > . , . „ . . . . ; r * f ' ! •'' Pag. H0ÖPB#i.T-üï<7|I..,.-De Boeken 96-145 (Hoofd-, Hulp- en Byboeken). § 1. ISLEIDING 96 § 2. JouRMAAL, GROOTBOEK E.\ BALANSBOEK 96 § 3. HULP- EN BIJBOEKEX 100 § 4. HET KASBOEK C A 102 § 5. HET MEMORIAAI, lOli § 6. DK BI.TBOEKEX 121 I. Het Aandeelenregister 122 n. Het Hypotheek- of Leeningregister 126 III. Pandbrievenverkoopboek en Pandbrievenregister 130 IV. Oontinuatieboek voor Geldleeningen . . . . 136 V. Aanvragenboek ., „ . . . . 137 A'I. Boek voor Splitsing van Annuïteiten en Annui-teiten- Registers 139 VII. Coiiponplakboek 141 VIII. Diverses 144 § 7. Pr-AN VAN AFLOSSI.NTG , 144 HOOFDSTUK IV. Practische Voorbeelden . . . . 146-169 HOOFDSTUK V. Examen-Opgaven 170-190 a. Uitgifte v/h, maatschappelijk kapitaal. Plaatsing boven pari 170 b. Sluiten cener hypothecaire geldleening 172 o. Verkoop van Pandbrieven en Aandeelen door Agent, overschrijving van Aandeelen 170 d. Overname der Hypotheek door een derde 177 e. Verkoop van het pand, wegens insolventie van den debiteur 180 f. Hypothecaire Obligatiën 182 g. Balans 183 WETTELI.JKE BEPALIXUEN 191 Pi . m-|[iiiÏÉ'YNim-^-iil|-|(i*riaft...-oltei^ •I HOOFDSTUK I. HYPOTHEEKBANKEN IN HET ALGEMEEN. § 1. Oorsprong. De Hypotheekbanken, die zoowel in ons vaderland als daarbuiten in de laatste tientallen van jaren vrij belangrijke uitbreiding hebben gekregen, danken haar ontstaan aan Frederik den Groeten. Een oorlog — de zevenjarige — die geheel Duitschland, maar vooral Silezië teisterde, gaf den stoot tot hare oprichting. Achteruitgang hunner goederen had deh Silezischen grondeigenaren genoopt hunne bezittingen geducht te bezwaren en ten slotte waren zij niet meer in staat aan hunne verplichtingen dienaangaande te voldoen en werden met algeheelen ondergang bedreigd. Door den achteruitgang der landerijen leverden deze geen voldoenden waarborg meer op voor de geldschieters, die daarom hunne kapitalen opeischten. Nu kwam in dezen moeielijken toestand Frederik de Groote tusschenbeide en noodzaakte de crediteuren door uitvaardiging van een z.g. moratorium (mora = vertoef, vertraging) hun schuldenaren een uitstel van drie jaren te verleenen. "Waren hierdoor de grondeigenaars tijdelijk geholpen, er stond daartegenover eene niet onbelangrijke schaduwzijde, want 't laat zich begrijpen, dat voortaan geen kapitalist meer genegen was gelden op Silezische gronden te schieten. Het grondcrediet kreeg hierdoor dus een gevoeligen" knak. Om aan dezen onhoud-baren toestand een einde te maken, werd in 1770, overeenkomstig de plannen van een Berlijnsch koopman, met name Büring, door de grondeigenaars eene vereeniging opgericht, die het karakter , droeg eener groote hypotheekinstelling. De inrichting dezer vereeniging en hare werking week van die onzer hedendaagsche W. H. BAKKEK, Boeldiouding Tan Hypotheekliankeii. 2e dr. 1 2 Hypotheekbank belangrijk af, hoewel toch beide op denzelfden grondslag berusten, n.l. de tweeledige handeling: geld schieten op Hypotheek en zich daartoe, door uitgifte van hypothecaire obligation, de middelen verschaiïen. 't Ligt niet op onzen weg hier de inrichting en werking dier eerste vereeniging uitvoerig te beschrijven, genoeg zij het te vermelden, dat uit haar de moderne Hypotheekbank onzer dagen langzamerhand is voortgekomen, 't Eerst vond het stelsel ingang in Duitschland, waar in 1788 het koninkrijk Pruisen reeds vijf z.g. Landschaften in werking had. In de andere Duitsche staten en ook in het overige Europa volgde meer of minder spoedig de oprichting van dergelijke vereenigingen; zoo had in België in 1835 de oprichting der eerste hypotheekinstelling plaats, die „Caisse des propriétaires" genoemd werd, terwijl eene tweede inrichting in hetzelfde jaar den naam van „Caisse hypothecaire" ontving. Frankrijk en ook ons land volgden eerst laat; in het eerstgenoemde dagteekent de instelling van 1852, terwijl ten onzent eerst in 1861 de eerste Hypotheekbank — de Nationale Hypotheekbank te Amsterdam — werd opgericht. Wel waren reeds vroeger pogingen daartoe in het werk gesteld, vooral ook op aandringen van Prof. Ackersdijk, doch deze waren mislukt. Het rijk — men wilde aanvankelijk de medewerking van den staat om tot de oprichting van eene Rijks-Hypotheekbank te geraken — achtte de zaak niet van overwegend belang, ja zelfs nutteloos en onuitvoerbaar, on het is wel daaraan toe te schrijven, dat men slechts uiterst langzaam het beoogde doel bereiken kon en dat tusschen de allereerste pogingen — 1840 — en de definitieve oprichting dier eerste Bank — 1861 — een tijdperk van twintig jaar ligt. Toen echter eenmaal de Nationale met succes werkte, volgde al heel spoedig de oprichting van andere Banken. Zoo in 1864 de Rotterdamsche Hypotheekbank te Rotterdam, in 1877 de Hollandsche Hypotheekbank te Amsterdam enz. Deze drie Banken zijn nog op het oogenblik, wat het bedrag harer hypothecaire leeningen en der zich in circulatie bevindende pandbrieven betreft, de grootste. Aan een desbetreffend overzicht, voorkomende in de „Jaarcijfers voor het Koninkrijk der Nederlanden", bewerkt door het Centraal Bureau voor de Statistiek, ontleenen wij voor de genoemde 3 Banken, wat het bedrag der Hypotheken betreft, voor de jaren 1895/1904 eene toename van 24 op 33 millioen voor de Nationale, 33 „ 40 „ „ „ Rotterdamsche, 26 „ 37 „ ,, „ Hollandsche. Dan volgen de Utrechtsche met per uit" December 1904 23 millioen, de Zuid-Hollandsche met 20 millioen, de Amster-damsche met 18 millioen enz. Het bedrag der circuleerende pandbrieven beweegt zich natuurlijk in ongeveer gelijke banen. Einde 1904 waren deze cijfers voor de Nationale 33.6 millioen, de Rotterdamsche 41.3 millioen, Hollandsche 38.8 millioen, Utrechtsche 23.6 millioen, Zuid-Hollandsche 20.5 millioen, Ani-sterdamsche 18.7 millioen gulden. (Voor uitvoerige behandeling omtrent het ontstaan der Hypotheek- banken verwijzen wij o. a. naar PIERSON'S Staathuishoudkunde en ook Mr. W. C. D. OLIVIER: Over Grond-crediet en Hypotheek-banken). § 2. Boel en belangrykheid nit economisch oogpunt. Uit de voorafgaande paragraaf is reeds voldoende gebleken, dat de behoefte aan crediet oorzaak was van het ontstaan der Hypotheek-banken, en werkelijk zijn deze inrichtingen dan ook niet anders dan crediet-instellingen, gewoonlijk Naamlooze vennootschappen, wier doel het is, gelden ter leen te verstrekken onder hypothecair verband en zich daartoe de middelen te verschaffen door uitgifte van schuldbekentenissen aan toonder of op naam. De werking eener Hypotheekbank is dus gelijk te stellen met die eens commissionnairs; de Bank treedt als tusschen-persoon op voor den kapitalist aan den eenen kant, die zijn geld op solide wijze wenscht te beleggen, en den eigenaar van onroerende goederen, die, tegen pandrecht daarop, geld tracht te leenen, aan den anderen kant i. Op die wijze wordt de 1 Over 't algemeen kent men ten onzent slechts een dusdanige werkkring der Hypotheekbanken, zij spelen de zuivere rol van tusschenpersoon, welke statutair voorgeschreven is. In het buitenland is dit niet zoo en de Duitsche wet op de Hypotheekbanken (Das Hypothekenbankgesetz vom 13 Juli 1899) beperkt in § 5 de bevoegdheid der Hypotheekbanken om ook andere zaken te doen dan het leenen van geld onder hypothecair verband en het uitgeven van pandbrieven. 4 instelling voor beiden van groot nut; niet alleen dat zij den eigenaar der goederen, die geld behoeft, het verkrijgen daarvan gemakkelijk maakt, zij verplicht hem bovendien slechts tot eene meestal matige rente en stelt hem niet bloot aan het gevaar om op eenig onverwacht oogenblik tot algeheele aflossing te worden aangesproken. Bovendien, hoewel de keus van aflossing van het geleende veelal bij den geldschieter berust, zoo wordt in deze toch ook den geldnemer eene zekere mate van vrijheid gelaten. Wat den kapitalist betreft, hem wordt eene wijze van geldbelegging aangeboden, waaraan vele voordeelen zijn verbonden. Voor zijn gestort kapitaal krijgt hij de z.g. pandbrieven in handen, waardoor de voldoening van zijn interest hem, zoo RI niet altydy dan toch in de meeste gevallen meer is gewaarborgd dan wanneer hij geld aan een particulier schiet en evenzoo zal het hem gemakkelijker zijn het belegde kapitaal weder vlottend te maken. Een en ander zal natuurlijk verband houden met de meer of mindere soliditeit der Bank ^. Ook ontneemt deze wijze van kapitaalbelegging den geldgever tal van beslommeringen, als daar zijn: het voortdurend toezicht houden op het verhypothekeerde goed en vooral ook het voeren van gedingen tegen nalatige schuldenaars. Toch mag geenszins worden ontkend dat het voor den kapitalist door verschillende omstandigheden dikwijls zeer moeilijk zal zijn eene goede en juiste keuze te doen voor de belegging van zijn geld in pandbrieven, en kan hier de noteering ter beurze alleen niet den doorslag geven. Over de zekerheid der pandbriefhouders is in den laatsten tijd heel wat geschreven en verschillende voorslagen zijn gedaan ter verhooging daarvan, 't Is hier niet de plaats nader daarop in te gaan, dewijl hierbij zooveel verschillende factoren in aanmerking komen dat dit ons èn te ver zou voeren èn meer thuis hoort bij eene bespreking over de Pandbrieven zelve. Uit een economisch oogpunt is het bestaan der Hypotheekbanken ongetwijfeld van groot nut en dragen zij Maar in punt 4/6 van dit artikel verkrijgt de Bank bijna algeheele vrijheid voor het uitoefenen van het Bankiers- en Effecten-bedrijf. Slechts „Zeitgeschiiften" zijn uitdrukkelijk verboden en het bedrag der deposito's begrensd tot de helft van, het gestort kapitaal. 1 De jongste malversatiën bij de Hollandsche Hypotheekbank voorgekomen leeren, dat de zekerheid van kapitaalbelegging voor den pandbriefhouder in hoofdzaak van de eerlijkheid der directie en een goede controle afhankelijk blijft. 5 daardoor het hare bij tot de algemeene welvaart. Haar aantal is dan ook nog steeds toenemende en zijn thans 'ongeveer een 60 tal banken uitsluitend in het binnenland werkzaam. Ook deze veelheid van banken, die alle hare pandbrieven ter markt brengen, vergemakkelijkt eene keuze voor den belegger geenszins, blijkt toch de grootste bank niet steeds de meeste.waarborg te bieden. Wat het bedrag der uitstaande Hypotheken betreft, de stijging te dien opzichte overtrof in niet geringe mate de toename bij de Banken. De particuliere geldbelegging door het nemen van Hypotheek schijnt ten onzent, ondanks het daaraan verbonden risico, altijd nog meer geliefd, dan eene zulke in pandbrieven, en over 't algemeen kan zij dan ook als vrij solide worden beschouwd. Ook de Hypotheekgever zal in sommige gevallen lichter er toe overgaan zich tot een particulier dan tot een Bank te wenden, kan de eerste hem toch allicht tegen een lager percent geld op zijn onderpand schieten dan de Bank. De laatste heeft rekening te houden met den rentestand harer pandbrieven, die zelve weder influenceert op de verkoopbaarheid dezer schuldbekentenissen. Bij de Bank hangt alles ten zeerste met den stand der geldmarkt tesaam en daar zij alleen tusschenpersoon is, gevoelt zij bij een hoogen geldkoers den terugslag bij den verkoop der pandbrieven. Het verschil tusschen de rente der hypotheken en die der pandbrieven is dan ook dikwijls zeer gering. Aan deze omstandigheden zal het wel in hoofdzaak toe te schrijven zijn, dat den Hypotheelibanken in Nederland een niet zoo groote uitbreiding wacht als elders het geval is, bijvoorbeeld in Duitsch-land waar (zie Pierson pag. 246) reeds in 1881 voor meer dan 3100 millioen mark aan pandbrieven in omloop was, welk bedrag intusschen tot 8244.46 millioen (in 1905) is gestegen i. Ten onzent is de verhouding tusschen het totaalbedrag der uitstaande hypotheken en hetgeen daarvan door Hypotheekbanken is ver- 1 Op mijne aanvrage aan „die Redal^tioii des Deutsclicn Oelronomist" in Berlin, beleend als „Special-Organ für Eealcredit und Hypothekenbankwesen" werd mij geantwoord: „....dasz eine Statistik der im Deutschen Reiche ausstehenden „hypothekarischen Darlehen nicht existiert. Wir bringen in unserem Blatte nur „regelmiissige Nachweisungen über den Hypothekenbestand und den Pfandbrief- „umlauf der Deutschen Hypothekenbanken . . . . Eiade li)05 betrug der Hypotheken- „bestand der 40 Deutschen Hypothekenbanken M. 8494-.87 Millionen, der Pfand- „briefumlauf M. 8244.46 Millionen." strekt ongeveer als 10 : 2, hetgeen uit de volgende overzichtstabel (getrokken uit de reeds genoemde „Jaarcijfers der Statistiek") blijkt. In 1894 bedroeg dit verhoudingscijfer nog 15 : 2 wat dus wèl op een vermeerderde geldschieting der banken wijst. Uit de tabel blijkt verder een hoogst belangrijke toename der hypotheken. Vooral na 1895 is de stijging zeer groot. Bedroeg zij in 1894 rond 30 millioen gulden, waarvan 17 millioen voor de Banken, de volgende jaren van 1895/96 af, zien wij deze toename bijna verdrievoudigen. In de jaren 1899, 1900 en '01 bedroeg zij reeds vrij constant 60 millioen, daarna in 1902 ruim 74 millioen om in 1903 met ruim 88 millioen gulden haar hoogtepunt te bereiken. Het daarop volgend jaar valt zij dan weer tot 70 millioen, een bedrag dat toch altijd vrij hoog te noemen blijft, vooral in vergelijking met de jaren vóór 1895. Volgens mededeehng van het Centraalbureau voor de Statistiek te 's Gravenhage bedroeg op uit" December 1905 het bedrag der openstaande inschrijvingen f 1827.826.000, wat aantoont dat ook voor 1905 de inschrijvingen de doorhahngen met bijna 79 millioen overtreffen. Er is dus in de belangrijke toename der laatste jaren nog geen stilstand gekomen. Ook op de Banken is dit niet zonder invloed gebleven en steeg het bedrag harer Hypotheken van 158 millioen in 1894 tot 345 millioen in 1904, en deze bedragen zijn feitelijk te gering, aangezien de Statistiek der Jaarcijfers niet alle Banken, doch slechts de voornaamste vermeldt. Van de ± 60 Banken vinden wij er slechts 22, wel is waar de grootste, met name genoemd. In een artikel in de „Accountant" I P jaargang September 1905 vinden wij door den heer P. van Voorst het totaal bedrag der Hypotheken per 31 December 1904 voor de Banken op 436 millioen gulden becijferd. Men zal dus niet zoo heel ver van de waarheid af zijn door dit bedrag voor 1905 op 450 millioen te stellen en vindt men dan voor het verhoudingscijfer tusschen totaalbedrag en dat der Banken 1828/450 of 8 : 2. Als men nu nagaat dat alzoo einde 1905 ruim 1370 millioen door particulieren en 450 millioen door Banken was uitgezet, dan is wel in vergelijking met vroeger eene verbetering voor de Banken te co.n-stateeren, maar toch is die verhouding nog niet wat zij zijn kon. Echter zijn onder dit particulier bedrag ook talrijke voogdij-hypotheken en de leeningen door voorschotbanken, assurantie-en levensverzekering-maatschappijen enz. begrepen, zoodat de 7 vergelijking niet geheel en al juist is en zich inderdaad voor de Banken eenigszins minder ongunstig zal stellen. Ouerziclitstahel der uitstaande Hypotheken in Nederland. 1881—1904. .JAAE. 1881 1882 1883 1884 1885 1886 1887 1888 1889 1890 1S91 1892 1893 1894 1895 1896 1897 1898 1899 1900 1901 1902 1903 1904 OPENSTAANDE INSCHRIJVINGEN OP ULT". DECEMBEE. f 871.131.000 •-> 914.307.000 » 959.949.000 >' 983.592.000 » 1010.966.000 » 1030.584.000 '• 1047.352.000 .. 1060.874.000 .. 1074.679.000 » 1097.857.000 » 1119.629.000 » 1139.352.000 » 1162.968.000 » 1192.442.000 » 1217.017.000 .. 12.58.431.000 » 1292.347.000 » 1337.075.000 » 1397.113.000 » 1456.682.000 » 1516.218.000 » 1590.717.000 » 1678.755.000 » 1748.970.000 WAAEVAN VOOR HYP.BANKEN. f 47.584.000 . 54.033.000 -'•• • » 63.872.000 » 71.983.000 » 79.081.000 >- 85.336.000 » 89.667.000 •» 96.402.000 1' 104.410.000 » 112.321.000 >' 119.391.000 >' 130.130.000 » 141.282.000 » 158.326.000 » 174.390.000 » 189.457.000 » 202.687.000 -. 219.238.000 » 236.091.000 .. 252.759.000 >. 273.505.000 » 295.829.000 >. 324.326.000 ) 345.021.000 Loop der Hypotheken. 1891—1904. JAAK. 1891 1892 1893 1894 1895 1896 1897 1898 1899 1900 1901 1902 1903 1904 A.iNTAI. ISSCHRIJVINGEN. 28741 30619 30293 31072 326.-),-) 328G1 32210 33221 3412 [ 35072 37329 4017.-) 42520 44000 AANTAI, DOORHALINaEN. 21832 26541 2()248 27.377 28707 28321 27013 27729 28637 28671 30734 32277 33182 34190 MEER INGESCHREVEN DOORGEHAALD. 3909 4078 1045 3()95 3948 4340 5203 5492 .5487 6401 6.-)95 7898 9338 981(1 BEDRAG DER INSCHRIJVINGEN. /• 120.660.000 127.231.000 . 130.348.000 143.629.000 . 1,58.892.000 102.7.00.000 1.->1.126.000 .. 165.111.000 . 202.351.000 .. 189.915.000 .- 205.978.000 224.090.000 • 243.182.000 . 235.374.000 liEDRAG DER DOORHALINGEN. /• 98.887.000 107.507.000 106.732.000 114.154.000 134.320.000 121.286.000 117.210.000 • .. 120.383.000 142.313.000 » 130.346.000 146.442.000 149..-)91.000 . 155.144.000 l(i5.1,58.000 S-ALDO. /• 21.773.000 19.724.OOC . 23.616.001 29.475.00( . 24.572.00( 11.414.000 33.916.00( 44.728.000 (50.038.000 59.569.00( 59..-)36.000 74.499.000 , 88.Ü38.00( 70.215.000 8 • Wij willen ons hier van het geven van verdere overzichtstabellen onthouden, ook schijnt het vrij gewaagd op grond der enorme toenamen der laatste jaren een conclusie te trekken ten opzichte der algemeene welvaart. Daartoe ware het noodig ook de onderpanden en de verdeeling in bebouwde en onbebouwde eigendommen te weten, en ook dan nog blijft een juiste gevolgtrekking zeer moeilijk. Met de toename der uitstaande hypotheken hield, wat de Banken betreft de toename der zich in circulatie bevindende pandbrieven ongeveer gelijken tred. Per einde 1904 becijfert men het totaal bedrag dezer beleggingswaarden op ongeveer 435 millioen gulden. § 3, Be Oprichting^ hd Aandeelenkapitaal en de Aandeelhouders. De wijze waarop eene Hypotheekbank tot stand komt, wijkt in geen enkel opzicht van die van andere vennootschappen af en de wet legt aan hare oprichting geen enkele moeielijkheid in den weg; zij beschouwt haar als eene gewone Naamlooze Vennootschap zonder meer. In zooverre zijn evenwel de wettelijke bepalingen voor de oprichting van laatstgenoemde ook op die eener Hypotheekbank van toepassing. Zooals bekend is wordt hiertoe de koninklijke goedkeuring vereischt en moet zij geschieden bij notai'iëele acte; beide moeten worden ingeschreven in de hiertoe bestemde openbare registers, terwijl verder publiceering door middel van de Staatscourant en andere nieuwsbladen is voorgeschreven. De oprichters moeten samen minstens Vs van het kapitaal vertegenwoordigen. Is aan de verschillende wettelijke bepalingen voldaan, dan kan de Bank, mits één tiende van haar kapitaal gestort zij, in werking treden. Tot zoover stemt alles volkomen overeen met den gang van zaken bij iedere andere Naamlooze Yennootschap. Aard en strekking van het Aandeelenkapitaal zijn echter bij de Hypotheekbank eene geheel andere, zooals nader zal worden aangetoond. Het aandeelenkapitaal wordt gewoonlijk tot een vrij groot nominaal bedrag opgevoerd, minder dan een millioen zal het zelden bedragen; maar daartegenover staat, dat de stortingen gewoonlijk niet veel meer zullen beloopen, dan de Wet als 9 minimum voorschrijft '. De reden hiervan is niet ver te zoeken. Bij iedere handelszaak vormt het kapitaal de basis, waarop alles berust; het is en blijft het fondament van het gebouw en levert de middelen voor het bedrijf. Dit nu is bij de Hypotheekbank in veel mindere mate het geval, de behoefte aan een groot bedrijfskapitaal doet zich hier niet zoozeer gevoelen, want, zooals in paragr. 2 is aangetoond, is haar werkkring die eens tusschen-persoons en bezigt zij de gelden, die zij voor hare pandbrieven ontvangt, alsmede hetgeen haar toevloeit uit aflossingen, tot het aangaan van nieuwe leeningen. Dit verklaart het geringe fournissement. De hooge opvoering van het nominale kapitaalsbedrag evenwel verhoogt het crediet der vennootschap en strekt nevens de onderpanden der uitstaande leeningen en andere activa als waarborg tegenover de houders der pandbrieven. Immers. bij achteruitgang der zaken rust op de aandeelhouders de verplichting tot volstorting hunner aandeelen of liever tot bijstorting van zooveel als door de omstandigheden gevorderd wordt. Hierin schuilt echter mede een gevaar voor de Bank. Als wij zien dat het grootste kapitaal waarmede ten onzent eenige Bank werkt 5 millioen gulden bedraagt (Rotterdamsche), dit bedrag dooreengenomen echter het millioen niet overschrijdt — er zijn zelfs tal van Banken die een geplaatst kapitaal hebben van vijf, vier ja drie honderd duizend gulden — en dat de stortingen meestal slechts 10 "/^ bedragen, - dan ligt het voor 1 In verband met den meeromvattender werlskring en zeker ook met het grooter abeidsveld is dit in Duitschland anders. Vrij algemeen is het kapitaal der Banken daar belangrijk grooter. In het „Qeschiiftsbericht" der Rheiniseh- Westiïilischo Boden-Credit-Bank in Kiiln iiber 1904 lezen wij: „Die zunehmende Entwickelung in allen Zweigen unsercs geschüftlichen Be- „triebes muszte uns schon seit geraumer Zeit den Gedauken an eine weitere „Einberulung aul' das Actienkapital nahelegen Der Aufsichtsrat hat aus „diesen Gründen unseren Antrag auf Einberufnng weiterer M. 3.000.000.— behufs „Vollzahlung der Actiën Serie C genehmigt. Die Einberufung ist derart erfolgt, „dasz vom 1 Januar 100.") ab das erhöhte Kapital von M. U.000.000.— an der „Dividende teilnimmt." Op een nominaal kapitaal van M. 20 millioen zijn hier M. 14 millioen ten volle betaald. Eene dusdanige verhouding - 70 o Q gestort kapitaal — vindt men ten onzent slechts bij uitzondering. ^ Enkele Banken hebben een belangrijk liooger fournissement tot '20, 30 ja 40%; als uitzondering komt zelfs wel een volgefourneerd kapitaal voor (Nationale en Holland Bank Amsterdam) doch vrij algemeen geldt 10% storting als regel. 10 de hand, dat het bij de oprichting niet zoo heel moeilijk zal zijn om het gewenscht aantal deelnemers te vinden. Met de wetenschap, dat op elk aandeel van /'lOOO slechts ƒ 100 gestort behoeft te worden, kan het gebeuren dat zij die als aandeelhouders optreden een te groot risico op zich nemen en in tijden van malaise niet in staat zullen zijn aan hunne verplichting tot bijstorting te voldoen. Zal het publiek, 't welk bij de wetenschap omtrent de soliditeit der aandeelhouders overwegend belang heeft, eenigszins tot oordeelen in staat zijn, dan is het geen overdreven eisch, dat de jaarverslagen der Banken ook de namen der aandeelhouders met het getal hunner aandeelen vermelden. Zoover ons bekend hebben dan ook eenige Banken dezen maatregel reeds in toepassing gebracht *. Het gevaar dat er ligt in een hooge opvoering van het nominaal Kapitaal en een slechts gering fournissement, wordt derhalve door plaatsing der aandeelen bij kapitaalkrachtige aandeelhouders opgeheven. Zij alleen zullen tot eventueele volstorting hunner aandeelen in staat zijn. Niet een besluit der Directie, maar een besluit genomen door 't zij het college van Commissarissen, 't zij door de Directie in overleg met Commissarissen, 't zij door de Algemeene Vergadering van aandeelhouders bepaalt de hoegrootheid dezer verdere stortingen en kan het in sommige gevallen van overwegend belang zijn, dat niet te veel aandeelen in ééne hand zitten. (Men zie over den waarborg tegenover de pandbrief-houders paragraaf 5). Wel is waar bevatten de statuten der verschillende Hypotheekbanken in deze eenigszins afwijkende voorschriften, doch ten slotte zal naar wij meenen de Algemeene Vergadering in hoogste instantie beslissen, vooral dan als de bijstorting moet geschieden teneinde de Bank aan hare wettelijke verplichtingen kunne voldoen. Omtrent aandeelenkapitaal en aandeelhouders, overdracht van aandeelen, niet verplichte bijstorting etc. bevatten de statuten meer of minder uitvoerige bepalingen, welke met de wettelijke nauw samenhangen. We noemen daarvan o. a. de volgende: l*" de grootte van het nominale kapitaal, meestal verdeeld in aandeelen van /"lOOO. 2"= de splitsing van het kapitaal in twee of meer series. 1 O. a. de Zuidei- Hypotheekbank te Breda. 11 S" de verplichte storting in percenten op het geplaatste kapitaal. Deze bepaling brengt noodwendig eene andere met zich, n.l. dat de aandeelen op naam moeten staan, een gevolg van het in art. 41 W. v. K. vervatte voorschrift. 4*^ de bepaling van den tijd, binnen welken de overige series geplaatst moeten zijn. Dit voorschrift is meestal een wassen neus, want wel is waar schrijft de wet (art. 50 W. v. K.) het bepalen van dien termijn voor, maar zij geeft in hetzelfde artikel tevens de vennootschap de bevoegdheid om verlenging bij herhaling aan te vragen, eene bevoegdheid, waarvan vooral de Hypotheekbank ruimschoots gebruik maakt. 5'' bepalingen omtrent de stortingen en omtrent den aandeelhouder, die in gebreke mocht blijven aan zijne verplichtingen daartoe te voldoen. 6"^ de wijze van overdracht van aandeelen. Ook hier niets anders dan eene herhaling van de bepalingen der wet. De overdracht vindt plaats door eene eenvoudige verklaring van den vennoot en den in diens plaats tredende, waarvan in de boeken der Bank aanteekening wordt gehouden. Wanneer evenwel zoodanige aandeelen niet zijn volgefourneerd, dan kan die overdracht alleen plaats vinden, indien de bestuurders der vennootschap zich met den nieuwen eigenaar hebben tevreden gesteld. Is dit niet het geval, dan is alleen de oorspronkelijke vennoot tot eventueele volstorting van het aandeel gehouden (art. 43 W. v. K.) Voor de overschrijving der aandeelen laat de Bank zich gewoonlijk een kleine vergoeding betalen, welke van fO.bO tot f2.— per aandeel varieert. Wanneer we hier nog aan toe voegen, dat statutair het getal aandeelen die in ééne hand mogen zitten meestal tot 25 a 30 beperkt is, dan kunnen wij verdere bepalingen der statuten hier buiten beschouwing laten. Nog een enkel woord omtrent het fournissement. Het geringe bedrag daarvan in vergelijking met de nominale kapitaalsgrootte heeft ten gevolge, dat de winst in verhouding tot den inleg dikwijls zeer groot is en dat den aandeelhouders ten goede komt, wat feitelijk door anderen (geldnemers en pandbrievenhouders) te veel betaald, respectievelijk te weinig genoten is. Door uitgifte van pandbrieven. 12 waaraan geringe interest, maar tevens aandeel in de winst verbonden is,- wordt hieraan bij sommige Hypotheekbanken te gemoet gekomen. Tevens kan deze maatregel het plaatsen van pandbrieven — wat thans niet altijd even vlot geschiedt — vergemakkelijken. Het ware intusschen meer in overeenstemming met het doel, waarvoor Hypotheekbanken heeten te worden opgericht (men denke o.m. ook aan de belangen van den landbouw), indien b.v. 50 <*/g der overwinst den hypotheekgevers ten goede kwam. Eene enkele zoodanige restitutie is ons bekend. In de betreffende bepalingen omtrent de winstverdeeling heet het: „van hetgeen alsdan overblijft, wordt toegekend: „10'Vo ^-an de houders van Pandbrieven „10 o/g aan de Hypotheeknemers, uit te keeren als „restitutie op de door hen betaalde rente." Hier staat de Bank dus een deel harer winsten af aan geldnemers en pandbriefhouders, wat o. i. slechts toegejuicht kan worden. Toch kan men ook op schijnbaar goede gronden het geven van een deel der winst aan de hypotheekgevers * bestrijden. Bij een goed beheer der Bank dragen alleen de aandeelhouders het risico en is het dus billijk, dat zij een betrekkelijk hoog dividend ontvangen. Bovendien zal een wijs bestuur een deel der winsten tot aankweeking van een reservefonds bezigen en daardoor de positie der Bank versterken, wat mede den pand-briefhouders indirect ten goede komt. Winstuitdeeling aan geldnemers (hypotheekgevers) acht men ook daarom wel overbodig, wijl, indien de Bank te hooge condities stelt, de geldnemer steeds bij particulieren terecht kan. Men mag over deze quaestie verschillend oqrdeelen, eene uitkeering' als boven van 10 "/g der overblijvende winst (na een maximum uitkeering van bijv. 4 a 5 "/g aan aandeelhouders) aan de hypotheekgevers schijnt ons in het belang van Bank en debiteur beide. Enkele hypotheekbanken geven ook oprichtingsaandeelen uit, waaromtrent de statuten alsdan nadere bepalingen bevatten, bijv.: 1 N. B. Zeer vaak worden de benamingen Hypothceknemer en Hypotheekgever met elkaar verwisseld. De uitdrukking in de aangehaalde statutaire bepalingen is bijv. ook onjuist en moet het hier in plaats van HypotheekwcTOers, Hypotheekgerers heeten. Immers de debiteur der bank is de eigenlijke Hypotheekgever en tegelijkertijd geldnemer, de Bank treedt op als geldgeefster en Hypotheekneemster. 13 „aan de inschrijvers op de eerste Serie wordt J)ij elk aandeel „een opi'ichtersbewijs uitgereikt. De oprichtersbewijzen zijn „aan toonder en geven elk aanspraak op V300 van het deel „der winst in art. . . . aan oprichters toegekend" of: „bij de eerste emissie worden uitgegeven: 75 oprichtersbe- „wijzen, aanspraak gevende op de uitkeering, bedoeld in „art. . . . Voor elke 10 aandeelen heeft ieder oorspronkelijk .,inschrijver recht op één oprichtersbewijs." Ook treft men vaak voorschriften aan omtrent latere verhoogingen van het Kapitaal der Bank en de daarmee eventueel gepaard gaande uitgifte boven pari. § 4. Be Hypotheken. Het ter leen geven van gelden onder hypothecair verband is een der hoofdverrichtingen der Bank. Wegens het niet voorhanden zijn van kasmiddelen, (want het plaatsen van pandbrieven gaat niet altijd even vlot), ook uit andere oorzaken, kan echter niet aan iedere daartoe strekkende aanvrage worden gevolg gegeven. De statutaire en reglementaire bepalingen zijn ook hier van overwegenden invloed en maken verschillende formaliteiten noodzakelijk, die wij zoo volledig mogelijk zullen behandelen. Of de Bank alleen gelden onder 1'' hypothecair verband schiet, dan wel of zij ook 2^^ hypothecaire leeningen aangaat, doet aan het wezen der zaak niets af. Voor een duidelijk overzicht is het wenschelijk deze paragraaf eenigszins te splitsen en achtereenvolgens afzonderlijk te beschouwen: de aanvraag, de panden en hunne schatting, de verschillende voorwaarden en bedingen omtrent het onderpand, het bedrag der leening en de hypotheekakte, de aflossingen en ten slotte de inpandneming van grossen. I. De Aanvraag. Deze geschiedt door middel van door de Bank verstrekte formulieren, welke den aanvrager ter invulling worden toegezonden. Behalve eene volledige opgave van den naam, het beroep en de woonplaats van den aanvrager, moet tevens worden aange- 14 geven in welke hoedanigheid deze handelt, d. w. z. als eigenaar, voogd, etc, hoe groot het bedrag der leening is, die verlangd wordt en verder- de duur der leening en de wijze van aflossing. Daarna dient eene uitvoerige beschrijving te worden gegeven van het onderpand. Als de voornaamste vragen, dienaangaande door de Bank ter beantwoording voorgelegd, moeten o. m. genoemd: die omtrent de hgging, grootte, kadastrale indeeling, den aard en de belendingen van het pand en de lasten, die er op drukken. Verder de opbrengst of huurwaarde, de schatting door den aanvrager, met vermelding der gronden, waarop die berust en eene opgave, of het pand al dan niet tegen brandschade is verzekerd, en zoo ja voor welk bedrag en bij welke maatschappij (dit laatste geldt natuurlijk alleen voor panden, die voor verzekering vatbaar zijn). Als bijlagen zijn bij deze aanvraag over te leggen: eigendomsbewijzen, huurceelen of pachtcontracten, een uittreksel uit den kadastralen legger, de polis van brandassurantie en, zooals de daartoe bestemde modellen gewoonlijk aangeven, alle bescheiden, die tot een juiste beoordeeling van de waarde der goederen en het eigendomsrecht van den aanvrager noodig zijn. De aanvrager wijst voorts den notaris aan, voor wien hij de akte wenscht te passeeren. Eenvoudig in den zin van beknopt is de aanvraag dus geenszins, maar de verschillende bepalingen van de statuten en het reglement der Bank maken dergelijke uitvoerigheid noodzakelijk, terwijl dit uit een oogpunt van voorzichtigheid mede een gebiedende eisch is. Immers de praktijk leert, dat het meest uitgebreid onderzoek hoogst gewenscht is. Het hierbij gevoegde model der aanvrage geeft tot verdere opmerkingen geen aanleiding. MODEL I. Hypotheekbank; gevestigd te No. van hel Register. Datum van ontvangst. AANVRAAG. vraagt aan bij de directie van bovengenoemde bank 15 eene geldleening van . onder verband van eerste Hypotheek op het hierachter omsclireven onroerend goed. De aanvrager verklaart voorts: l". dat de leening tot stand kome voor of op den . . . . en worde aangegaan voor den tijd van . . . jaren met aflossing 2<=. zich te onderwerpen zoowel aan de bepalingen betreffende Hypotheek, voorkomende in de Statuten der Bank, zooals die zijn goedgekeurd bij Koninklijk Besluit van als aan het reglement op het leenen van geld onder hypothecair verband, zooals dat is gedeponeerd onder de minuten van den N o t a r i s . . . . t e . . . . bij akte van d e n . . . . voor dezen verleden. 3<=. zich te verbinden tot betaling der kosten van taxatie en onderzoek, ook dan wanneer de Hypotheek niet tot stand komt. Gedaan te op den (Handteekening van den aanvrager of xij'ii gemachtigde.) De keerzijde van het formulier bevat nu de hierboven reeds genoemde details aangaande het te bezwaren goed. CD £3 < O o a< a' •n II. De panden en hunne schatting. De onderpanden, strekkende tot waarborg en zekerheid der geldleeningen eener Hypotheekbank, kunnen alleen zijn onroerende goederen (art. 1208 B. W.) en niet eens alle. In aanmerking nemende, dat het pand boven alles een waarborg moet zijn voor de aangegane leening, sluit de Bank ook die onroerende goederen uit, waarbij deze waarborg geheel of gedeeltelijk wordt gemist. Door de statuten wordt deze beperking nader omschreven, 't zij door aan te geven, dat alleen die panden in aanmerking kunnen komen, waarop het sluiten van assurantie mogelijk is (bebouwde eigendommen), 't zij door een minder ver gaande uitsluiting, waarvan dan de hoofdstrekking is, dat al die onroerende goederen worden geweigerd, die om een of andere reden moeielijk kunnen worden verkocht. Wanneer nu een aanvrage om eene geldleening (zie I) inkomt, wordt deze en de 16 daarbij gaande bescheiden aan een nauwkeurig onderzoek onderworpen, waarbij allereerst in aanmerking komt of het pand aan de statutair gestelde eischen voldoet. Is dit zoo, dan wordt tot eene schatting overgegaan, waarmede de makelaars (taxateurs) der bank zich belasten. Vooraf wordt den aanvrager door de directie kennis gegeven, dat zijne aanvrage in overweging zal worden genomen en wordt hem eene opgave verstrekt van de kosten van taxatie en onderzoek. Sommige maatschappijen berekenen geen taxatieloon; de taxateurs zijn dan in vasten dienst der Bank en genieten ook een salaris onafhankelijk van de hoegrootheid der schattingen. Trouwens verdient het aanbeveling en is dit in de praktijk ook vrijwel usance, dat de taxateurs, onverschillig of de leening tot stand komt of niet, hun taxatiekosten ontvangen. De bedoeling hiervan is licht te doorgronden; taxateurs mogen finantiëel geen belang hebben bij het al of niet sluiten der Hypotheek. Behoudens de bepalingen der Bank en verschillende omstandigheden naar gelang van het te taxeeren pand, zijn de taxateurs in de schatting geheel vrij en dragen zij daarvoor moreel de verantwoording. Van hunne bevinding brengen zij verslag uit door inlevering van een hiertoe strekkend model. Al wat als eene tijdelijke of industriëele waarde van het pand moet worden beschouwd, of wat aanmerkelijk aan beschadiging of waardevermindering bloot staat, wordt bij de taxatie buiten beschouwing gelaten *. Omtrent de toelating beslist bij sommige maatschappijen de Directie, bij andei-e de Raad van Toezicht uit commissarissen gekozen. MODEL II. sche Hypotheek-Bank gevestigd te VERSLAG van Bevinding en gedane Schatting. De ondergeteekende door de Directie van genoemde Bank belast met de schatting 1 Ondanks al deze bepalingen wordt er soms nog te hoog getaxeerd, getuige de vele execution welke verlies opleveren. Bij een juister taxatie zou opbrengst beneden het bedrag der hypotheek groote uitzondering zijn. 17 en het onderzoek omtrent den staat van de hieronder omschreven,- ter onderzetting aangeboden goederen, verklaart na persoonlijke opname dier goederen en na zich te hebben overtuigd dat zij dezelfde zijn als die' ter onderzetting ziin aangeboden, te hebben gedaan de volgende schattingen. Eigendom van Omschrijving der goecïercrij door vcrnit'lding van aard en bestemming (l)ouwland, weiland, liiiis etc,) eu ligging (provincie, gemeente etc). * KADASTU.VLÜ BESCHRIJVING. Sectie, Nummer. Grootte, H. A. C, Gesclialte jaarlijltsclie onzuivere huurwaarde. (iescliatte veriioop-waardc. Aanmeiiiingen. De ondergeteekende verklaart verder, dat hem bij het ingesteld onderzoek naar den staat der boven omschreven goederen is gebleken dat (eventueele bijzonderheden over lasten, meer of minder gemakkelijke verkoopbaarheid, aard der goederen, welke aanneming verhindert etc ) en dat de schatting plaats had onder inachtneming van het bij •art der statuten bepaalde, naar zijn beste kennis en volgens de huidige waarde. '-.r Gedaan te den (Handteekening van den Taxateur.)' W. H. BAKKER, Boekhouding- van Hypotlieelibankeri. 2e dr. 2 18 III. Verschillende voorwaarden omtrent het onderpand. Spraken wij hierboven van de noodzakelijkheid, dat het pand boven alles eene voldoende zekerheid geven moet voor de geld-leening, dan volgt hieruit als vanzelf, dat tal van bepalingen noodig zijn, opdat voor de Bank, ook na het sluiten der leening, die waarborg blijve bestaan. Een eerste vereischte is, dat de goederen in behoorlijken staat worden onderhouden en niet buiten toestemming der directie worden bezwaard. Van dat behoorlijk onderhoud dient de Bank zich voortdurend op de hoogte te houden, zoodat waardevermindering worde voorkomen en mocht dit laatste toch het geval zijn, dan heeft de Bank het recht de goederen aan eene herschatting te onderwerpen. Te dien opzichte bevatten bijna alle statuten van Hypotheekbanken of wel, een buiten de statuten vastgesteld „reglement op het leenen van geld onder hypothecair verband" bindende bepalingen, bijvoorbeeld: „De Directie laat, indien dit naar hare meening noodig is, „herschatting doen, bij voorkeur door een anderen deskun- „dige, dan die de oorspronkelijke schatting heeft verricht. „Wijst de herschatting eene lagere waarde aan dan het „verbonden pand moet hebben, dan is de debiteur verplicht „om, binnen drie maanden nadat hem de uitslag bij aange- „teekend schrijven is bekend gemaakt, zoodanig gedeelte „der schuld af te lossen, dat de leening aan de eischen „voldoet, of wel meerder onderpand te verstrekken, bij „gebreke waarvan de schuld op vorderbaar is" *. Meestal echter wordt den debiteur het recht ingeruimd eene hernieuwde schatting te verlangen door deskundigen, deels door hem zelven, deels door de Bank aangewezen, welke dan gewoonlijk zich bij gezamenlijke keuze negeen verder deskundige toevoegen. Soms ook geschiedt de benoeming van dezen laatsten door den rechter van het kanton waarin de goederen gelegen zijn öf door den Raad van toezicht. 't Is voor de Bank vrij moeilijk zich juist en volledig op de hoogte te houden van den toestand der verschillende onderpanden, van de voortdurende verzekering, de niet van bestem- 1 Aan het opzeggen, resp. het vermhideren van eenmaal gegeven hypotheek zijn in de practijk veelal groote bezwaren verbonden. 19 ming verandering etc. etc. Ook omtrent de verhmlng is de eigenaar gebonden in zooverre, dat hij geen vooruitbetaling der huurpenningen kan eischen en niet voor langer dan een bepaalden termijn (door de Bank te bepalen) verhuren mag (art. 1230 B. W.) — evenmin mag hij zonder toestemming het pand van bestemming doen veranderen. Evenwel komt het voor dat het pand verkocht wordt en notarieel overgedragen, zonder dat zulks aan de Directie der Bank bekend is, dus zonder den hypotheeknemer er in te kennen. Op het eerste gezicht lijkt dit wel wat vreemd, toch moet het in de praktijk nog al eens voorkomen. Aan zoodanigen verkoop en notarieele overdracht van het pand zal de Bank meestal weinig kunnen doen, mits slechts rente en aflossingen stipt worden voldaan. Een waarborg voor de Bank ligt daarin dat het goed altijd verbonden blijft. De oorspronkelijke eigenaar alleen is de debiteur der Bank, tenzij de nieuwe eigenaar zich later als diens mede-debiteur tegenover de Bank mocht hebben verbonden. In wiens handen het pand zich ook mocht bevinden, zoolang de Hypotheek niet is doorgehaald blijft het onroerend goed waarborg voor de schuld. De hypotheeknemer beschouwt betalingen van rente en aflossing als te zijn gedaan door den oorspronkelijken geldnemer. Bij nalatigheid spreekt hij of beiden aan (zie boven) of hij kan wanneer de hypotheeksom niet geheel uit de opbrengst van het krachtens art. 1223 B. W. verkochte pand kan worden gekweten, den oorspronkelijken eigenaar voor het te kort komende aanspreken en dit op diens overige goederen verhalen (art. 1242 en volgende B. W.). Men zal gemakkelijk begrijpen, wat de hypotheekgever met deze handelwijze beoogt, n.l. het ontduiken van courtage voor het opnieuw sluiten der leening en het vermijden van boetebetaling voor vervroegde aflossing. De bepalingen en voorwaai'den omtrent de assurantie nopen ons tot eenige uitvoerigheid. „De gebouwen moeten ten genoege der Directie, met al hetgeen tot hunne bestemming behoort, tegen brandschade verzekerd zijn, bij eene door haar goedgekeurde Maatschappij. De polis van verzekering moet onder berusting der directie worden gesteld en de kwitantie der laatst verschenen jaarlijksche premie moet bij de eerstvolgende rentebetaling eveneens aan haar worden uitgereikt." Deze aangehaalde bepaling treft men in het reglement van 20 iedere Hypotheelvbank aan, hoewel zij zonder verdere toevoeging weinig tot voorkoming van verlies (en dit is hare strekking) kan bijdragen. Immers wanneer A een hypotheek heeft ten bedrage van f 5000 op het huis van B, 't welk voor f 8000 tegen brandschade is verzekerd, dan is deze assurantie wel voor B een waarborg ter voorkoming van verlies door brandschade, niet alzoo voor A. Verbrandt het pand dan heeft A geen recht van verhaal op de vergoeding, die de assurantiemaatschappij aan B zal uitkeeren. „Want de. assurantiepenningen treden niet in de plaats van het huis en als zij door den verzekerde ontvangen zijn, worden zij met diens andere goederen vermengd, zonder dat de schuldeischer daarop eenig voorrecht kan doen gelden, of dat zij hem eenige bijzondere zekerheid aanbieden" (ASSER, Schets V. h. Nederl. Handelsrecht, pag. 254). Opdat de Hypotheekbank nu niet aan eenig gevaar van schade, uit bovenstaande oorzaak voortspruitende, zou blootstaan, maakt zii gebruik van de bevoegdheid aan eiken hypotheekhouder door art. 297 W. v. K. verleend, en zij voegt dan ook in haar reglement aan de genoemde bepaling o. m. de volgende zinsnede toe: Ingeval van brandschade aan de gebouwen overkomen, zullen de assurantiepenningen tot het beloop van de hoofdschuld, de renten en administratiekosten in de plaats der onderzetting treden en zal de schuldeischeresse (d. i. de Bank) gerechtigd zijn die, namens den verzekerde, van den verzekeraar te ontvangen en dezen daarvoor wettig te kwiteeren. Deze bepaling van ons Wetboek van Koophandel is voor het Hypotheekwezen van groot belang, maar kan toch den hypotheek-nemer (in casü de Bank) niet voor alle schaden uit dezen hoofde vrijwaren. Mr. C. ASSER in zijne „Handleiding voor de beoefening van het Nederlandsch Burgerlijk Recht" uit zich over dit beding, omtrent het recht van toekenning op de assurantiepenningen als volgt: (2« deel pag. 366) „Het behoeft geen betoog, dat elke waardevermindering „van het verbonden goed nadeelig is voor de belangen van- „de hypothecaire schuldeischers, en dat inzonderheid het „geval van brand den waarborg nagenoeg geheel kan doen „te niet gaan; daarom maakte men onder het Fransche „recht veelal bij de hypotheek-akte de bepaling, dat de „schuldenaar verplicht zou zijn het bezwaarde goed tegen 21 „brandschade te verzekeren; een beding, waarvan het nut „niet te ontkennen valt, maar dat toch niet op afdoende „wijze den schuldeischer te hulp komt. Immers al'kwam „de schuldenaar die verplichting getrouwelijk na, dan stond „men voor de vraag welk recht de schuldeischer op de „assurantiepenningen kon doen gelden; wel wordt er dikwijls „in rechte gesproken van eenen regel, volgens welken de „prijs of opbrengst eener zaak in de plaats dier zaak treedt, „maar het is er verre van af, dat dit beginsel, dat hier en „daar ongetwijfeld in de wet is opgenomen, in die algemeen- „heid zou gelden, dat het bij analogie tot niet genoemde „gevallen zou mogen worden uitgebreid „Zoo is men er ten onzent toe gekomen om uitdrukkelijk „bij art. 297 W. v. K. tusschen den hypothecairen schuldenaar „en schuldeischer het beding toe te laten, dat ingeval van „schade aan het verzekerde of te verzekeren perceel door „brand overkomen, de assurantiepenningen tot het beloop „der inschuld in de plaats van de onderzetting zullen treden; „is zoodanig beding aan den verzekeraar beteekend (of heeft „hij verklaard ervan kennis te hebben genomen, hetgeen in „de praktijk veelal door aanteekening op de polis geschiedt), „dan is hij verplicht de verschuldigde schadevergoeding met „den hypothecairen schuldeischer te verrekenen, doch alleen „indien en voor zooveel die schuldeischer batig zou zijn „gerangschikt, indien de schade niet was voorgevallen (art. „298 W. V. K.) " „De bepaling van art. 297 is voorzeker van groot nut; „maar toch is het er ver van af, dat het daar omschreven „beding den schuldeischer onder alle omstandigheid voldoende „veiligheid verschaft. In de eerste plaats werkt het alleen „tusschen de partijen, die de hypotheek-akte hebben aan- „gegaan en den verzekeraar, die daarvan op wettige wijze „kennis draagt. Het heeft geen zakelijk karakter en volgt „dus het goed niet in welke handen dit ook overgaat; het „wordt dan ook niet ingeschreven. Een latere eigenaar van „het bezwaarde goed is dus door het beding niet gebonden. „Dan kunnen er talrijke oorzaken zijn dat eene verzekering „nietig is of des verzekeraars verplichting ophoudt (art. 251, 22 „252, 293 AV. v. K.), zonder dat de schuldeischer daarvan „kennis draagt of voldoende in de gelegenheid is maatregelen „te nemen om zich zooveel mogelijk daartegen te dekken. „Nog denke men aan het geval, dat het onheil te wijten „is aan eigen schuld of nalatigheid van den verzekerde, als „wanneer de verzekeraar ongehouden is de schade te ver- „goeden (art. 276, 294 W. v. K.). In al deze gevallen levert „het assurantiebeding geen voldoenden waarborg op, en „terecht geven verscheidene praktische rechtsgeleerden den „schuldeischer dan ook den raad rechtstreeks op eigen naam „eene verzekering te sluiten, welke alsdan diens belang bij „het onverbrand zijn van het perceel tot voorwerp heeft." Om aan dit laatste bezwaar — brand door eigen schuld van den verzekerde en het dientengevolge niet uitbetalen der assurantiepenningen door den verzekeraar — tegemoet te komen gaat dan ook de Bank meestal rechtstreeks eene overeenkomst met den verzekeraar aan, dat óók in geval van eigen schuld de verzekerde som tot het bedrag der onderzetting aan haar (de Bank) zal worden uitbetaald, of wel de Bank volgt den hierboven aangegeven raad en verzekert zich rechtstreeks. De kosten aan deze verzekering verbonden zijn meestal niet hoog — Vi o ^^ Va **/o o — en de Bank is daardoor tegen alle eventualiteiten uit dien hoofde gedekt. Voor de beteekening der overeenkomst tusschen de Bank en den geldnemer zijn modellen in gebruik waarin de assuradeur zich rechtstreeks tegenover de hypotheekneemster verbindt en welke ook de noodige bepalingen bevatten in geval van het niet op tijd betalen der premie. De Directie der Bank, van dit in gebreke blijven van den debiteur kennis krijgende, kwijt dan meestal, ten laste van den verzekerde, de achterstallige premie of wel zij doet de verzekering op eigen naam voortloopen. MODEL III. BEWIJS VAN HYPOTHEEK-AANTEEKENING. Naar aanleiding van art. 297 van het Wetboek van Koophandel. De ondergeteekende verklaart bij deze: 1". Kennisgeving te hebben ontvangen, dat toebehoorende aan gelegen. 23 door. . . . tegen brandschade verzekerd voor. . . blijkens polis N°. . . met een . . . . hypotheek bezwaard ten behoeve der . . . .sche Hypotheekbank, gevestigd te krachtens acte op den voor den Notaris te verleden. het bij die acte overeenkomstig art. 297 W. v. K. gemaakt beding ten aanzien der assurantiepenningen, te houden voor aan haar beteekend; en rerbindf zich om, bijaldien de verzekerde mocht in gebreke blijven de premie op den vervaldag te voldoen, of de bestaande verzekering, om welke reden ook, mocht komen te vervallen, hiervan dadelijk bij aangeteekenden brief aan de Directie der genoemde Bank kennis te geven en haar een termijn van veertien dagen toe te staan, in het eerste geval om de premie voor den verzekerde te kwijten, in het laatste geval om de verzekering op naam der Bank te doen voortloopen; om. in geval van schade aan bovenbedoeld perceel overkomen de door haar verschuldigde schade aan de Directie van genoemde Bank te zullen uitbetalen; om aan de voornoemde Bank de, tengevolge van brand door haar geleden schade te vergoeden, ook indien de brand door ojyzet of sclmld of nalatigheid van den verzekerde zelven mocJit zyn veroorzaakt^ tegen subrogatie ^ van ons in de rechten, rechtsvorderingen, voorrechten en hypotheken ten laste van den verzekerde, ten beloope der uitbetaalde schadevergoeding. Gedaan te den sche Brandassurantie Maatschappij. onderschuiving, in de plaats stelling. Zie art. Wii en 1-138 B.W. 24 Blijft de geldnemer eenigen tijd in gebreke om, 't zij de aflossingen, 't zij den interest op tijd te betalen, dan heeft de Bank de bevoegdheid om het pand te verkoopen en zich uit de koopsom het haar toekomende te voldoen, 't Schijnt ons niet overbodig hier in 't bijzonder op opmerkzaam te maken, dat dit recht van verkoop van het bezwaarde goed geenszins een natuurlijk uitvloeisel der verbintenis is. Art. 1223 2'' lid B. W. bepaalt uitdrukkelijk, dat het den eersten hypothecairen schuldeischer vrij staat te bedingen dat hij bij gebreke van behoorlijke voldoening gemachtigd zal zijn het pand in het openbaar te doen verkoopen en dat dit beding op de openbare registers zal moeten worden aangeteekend. Bij vrijwillige verkooping door den eigenaar wordt veelal het beding gemaakt, dat de kooper geen gebruik zal mogen maken van het recht van zuivering: de hypotheek blijft dus loopen ten laste van den nieuwen eigenaar (zie art. 1254 B. W.). Zuivering moet worden aangevraagd door den kooper van een met hypotheek belast pand en alleen in geval de hypothecaire lasten den koopprijs overtreffen. De eerste hypotheekhouder, die vrij algemeen dit beding maakt, doet dit natuurlijk alleen om zich voor schade uit dien hoofde te vrijwaren, want indien' de verkoop plaats heeft op een tijdstip, dat de verbonden goederen zeer laag in waarde zijn, zou hierdoor de hypotheeknemer ten zeerste kunnen worden benadeeld. In tegenstelling met het gezegde omtrent de uit art. 297 W. v. K. voortvloeiende overeenkomst tusschen hyptheeknemer en assuradeur, wordt het beding het recht van zuivering betreffende op de openbare registers ingeschreven, waardoor de werking daarvan voortduurt nadat het goed in andere handen is overgegaan. Om gedekt te zijn tegen eventueele schade, voortvloeiende uit het niet op tijd betalen van rente en aflossingen door den hypotheekgever, kan de geldgever (de Bank) zich verzekeren bij eene Hypotheek-verzekering Maatschappij. (Omtrent uitvoeriger behandeling der verschillende voorwaarden, het onderpand betreffende verwijzen wij naar de reeds genoemde Handleiding van Mr. C. AHSER). IV. Het bedrag der leening en de hypotheekakte. Na afloop van het onderzoek der aanvrage en na plaats gehad hebbende schatting wordt den aanvrager schriftelijk kennis ge- -25 geven, dat aan zijn verzoek gevolg kan worden gegeven en het bedrag dei' leening is vastgesteld op zoo en zooveel. A^'oor de grootte der leening is een zeker maximum bepaald, 't welk een bij de statuten vastgesteld percent van de geschatte waarde bedraagt. Dit bedrag is voor ongebouwde eigendommen hooger dan voor gebouwde en varieert tusschen 60 en 75 "/^ der waarde; gewoonlijk blijft de Bank met hare voorschotten beneden deze grenzen, overschrijden raag zij ze in geen geval. Neemt de aanvrager met het hem aangeboden bedrag genoegen dan wordt, na in orde bevinding van alle overige bescheiden (zie 1) tot het opmaken der hypotheekakte, d. i. de wettelijke overeenkomst tusschen partijen, overgegaan. Volgens art. 1217 B. AV. „kan Hypotheek alleen bij notarieele akte worden verleend, uitgezonderd in de gevallen bij de wet uitdrukkelijk aangewezen" i. De Hypotheekakte is dientengevolge, zooals dit met meer notarieele akten het geval is, dikwijls een vrij lijvig en ingewikkeld stuk, waardoor de duidelijkheid voor den leek niet wordt verhoogd. Ten einde niet al te uitvoerig te worden nemen de meeste Hypotheekbanken slechts de hoofdbepalingen in extenso in de akte zelve op. Voor de overige bepalingen wordt dan verwezen naar het reglement op het leenen van geld onder hypothecair verband, hetwelk hetzij in extenso, hetzij bij uittreksel notarieel is verleden en gedeponeerd bij den betrokken notaris. Gewoonlijk ontvangt dan de geldnemer een exemplaar van dat reglement. •^ De Hypotheekakte omvat alle bepalingen en voorwaarden bij de geldleening gemaakt en komt dus de inhoud in hoofdzaak neer op het volgende: 1. De datum der handeling, de naam van den notaris en die der getuigen en partijen. .2. De erkenning der schuld door den geldnemer, de rentevoet en eene omschrijving van de wijze van aflossing. 3. De duur der leening, in dier voege, dat in de akte genoemd wordt het tijdstip, waarop de eerste en dat waarop de laatste aflossing incl. rentebetaling zal plaats vinden. 1 Deze gevallen zijn tweeërlei: a. het stellen van hypotheek krachtens de wet' (voogden en curators), h. krachtens overeenkomst (bij het aangaan van verbintenissen). 26 4. Bepalingen omtrent het bezwaarde goed, aard en ligging en kadastrale indeeling. 5. De bijzondere overeenkomsten (bedingen) die, overeenkomstig de bepalingen der wet tusschen partijen mochten zijn gemaakt. 6. De verklaring van den geldnemer dat hij ten behoeve der Bank hypotheek verleent (1*=, 2'' etc.) op de hem in eigendom toebehoorende panden en dat hij zich onderwerpt aan alle door de Bank dienaangaande vastgestelde reglementaire bepalingen. Het dunkt ons na het bovenstaande vrij overbodig een model der Hypotheek-acte op te nemen. De inhoud is, zij het in min offlcieelen vorm nagenoeg geheel weergegeven en 't spreekt van zelf dat de akte naar gelang van den notaris voor wien, of de Bank ter wier behoeve zij is verleden, een in ondergeschikte punten meer of minder afwijkenden vorm zal vertoonen. Het oorspronkelijke stuk — de minute — blijft onder berusting van den notaris, een afschrift — de grosse — komt in handen der Bank. De Tweede Afdeeling van den Twintigsten Titel Boek II, Burgerlijk Wetboek bevat de verschillende bepalingen omtrent de inschrijving der acte. Zonder die inschrijving toch heeft de Hypotheek hoegenaamd geen kracht (art. 1224). De inschrijving is dus de boekstaving van het feit, dat hypotheek is verleend. Zij is van onwaarde indien zij geschiedt op een tijdstip, waarop het verbonden goed niet meer het eigendom van den hypotheekgever is (art. 1225). De inschrijving heeft plaats in openbare registers bij een z.g. Borderel van Inschrijving en op verzoek van den schuldeischer (art. 1231). Het Borderel wordt door den geldgever in duplo opgemaakt en onderteekend bij den Hypotheekbewaarder ingeleverd. Alle bedingen en voorwaarden moeten hierbij uitdrukkelijk worden vermeld omreden deze in de openbare registers mede moeten worden aangeteekend. Het eene borderel blijft in handen van den bewaarder, het andere wordt teruggegeven aan dengeen, die de inschrijving heeft verzocht, nadat de bewaarder daarop den datum en des-gevorderd het nummer der inschrijving heeft vermeld. (Art. 1232), Verder bepaalt art. 1236 nog, dat de inschrijving de hypotheek doet stand houden zonder vernieuwing, een bepaling die vrij scherp gecritiseerd is, wijl nu alleen door de doorhaling der 27 inschrijving het goed weder bevrijd wordt en in vele gevallen verzuimd wordt deze doorhaling aan te vragen. Er bestaan dientengevolge een groot aantal hypothecaire inschrijvingen, die absoluut van geen waarde zijn, daar de hoofdverbintenis te niet gegaan is, de doorhaling echter niet werd aangevraagd. Men bepleit daarom wel de 10-jarige vernieuwing der inschrijvingen, waardoor belanghebbenden gedwongen zouden zijn voor tijdige vernieuwing zorg te dragen. Weer anderen oordeelen dat hieraan voor den schuldeischer niet onbelangrijk nadeel verbonden zou zijn bijv. bij onwillekeurig verzuim. Zeker is het dat, bij periodieke vernieuwing, de registers meer met de werkelijkheid zouden overeenstemmen. Ten onzent heeft men eenmaal bij bijzondere Avet — 1878 — de vernieuwing van alle bestaande inschrijvingen bevolen en naar men wil zou een dusdanige vernieuwing ook thans lang niet overbodig zijn. De kosten der inschrijving komen ten laste van den verzoeker dus van den geldschieter, de kosten der Hypotheekacte moeten worden voldaan door den geldnemer en worden gewoonlijk verrekend met den notaris voor wien het stuk is verleden. De vorm en de inhoud van het Borderel is niet steeds dezelfde, hoewel de afwijkingen slechts ondergeschikte punten zullen betreffen. Wij geven aan ommezijde een model. MODEL IV. 28 BORDEREL TOT INSGHRIJVING EENER HYPOTHEEK. oH S. "o 45 " o » m s < 8 ^ Q D-T) 3 oo p » ^, o Q^ 1 2 TO ^3. cn i -ï P J CD :?! o -—- ,^. &. (D ^= n ^ ?^ 3 t ^ P r> ^ < 0) rr CD ^ •-ï o TO a. CO tr *o 3 De Heer J. MAATHEUVEL, rentenier, wonende te Nijmegen, te dezer zake domicilie kiezende ten kantore van te requireert tegen den Heer P. VOSLAAB, makelaar, wonende te Nijmegen krachtens eene acte van schuldbekentenis met hypotheek den 2 Juni 1906 voor den Notaris MODDERMAN te Beek verleden, groot /• 10000.—, rentende 4 on een half ten honderd in het jaar vanaf den 1 November 1906 jaarlijks in twee gelijke termijnen ieder groot ƒ 225.— op den 1 November en den 1 Mei en bepaling dat de teruggave der hoofdsom ten allen tijde zal mogen geschieden en kunnen worden gevorderd na een waarschuwing van 6 maanden, de insciirijring van het recht van hypotheek op Een huis en erf gelegen aan het Keizer Karelplein te Nijmegen, op den Kadastralen legger van Nijmegen bekend in Sectie . . . . N" huis en erf, groot 3 aren 12 centiaren voor het beloop van genoemd kapitaal van tienduizend gulden met de renten en kosten volgens de wet, en Aanieekening: 1. (lat hol vorboiuleiu' nit't geen crrdiensUjaarhedeu bezwaard on zonder schriftclijko loostoniniing van den schuldeiseher niet zal mogen worden verhuurd. 2. dat eene dadelijke opvordering ^•an het kapitaal met de renten over het geheele alsdan loojjende jaar zal mogen jilaats hebben en de .schuldenaar tot onverwijhle \oldoening zal verplicht zijn, wanneer hij met de voldoening der rente achterlijk l>lijrt. de gemaakte bedingen niet mocht nakomen of ook. wanneer het onderpand mocht worden in beslag genomen. 3. dat de .schiddenaar ))ij verloop van elke tijdsbepaling dadelijk in gebreke zal zijn zonder dat daartoe een bevel of soortgelijke acte wordt vereischt. 4. dat bij vrijwilligen verkoop geen zuivering mag plaats hebben. 5. dat bij wanbetaling van hoofdsom en renten, de wettige houder Aan de (ïrossc der voormelde acte onherroepelijk zal zijn gemachtigd, om het verbondene met genot van dadelijke aanvaarding in het openbaar te doen verkoopen, de kooppenningen ' te ontvangen en daarvoor te kwiteercn, teneinde daaruit te verhalen zoowel de hoofdsom als de renten en de kosten. Namens den Requirant, MODDERMAN. il i 29 Het nevenstaand model van inschrijving is dat van eene particuliere hypotheek, de borderellen der Banken zijn gewoonlijk vrij wat uitvoeriger, aangezien zij meerdere bepalingen omtrent rente en aflossing en meestal ook meer bedingen bevatten. Is alzoo een hypotheek zonder inschrijving niet denkbaar, de wet verbindt ook volgens art. 1226 een belangrijk recht aan het tijdstip waarop de inschrijving plaats vindt, daar zij de rang der hypothecaire schuldeischers regelt naar de dagteekening hunner inschrijving, waardoor dus vroegere hypotheken vó(')r latere gaan. Voor uitzonderingen hierop zie men de betreffende artikelen van het Burgerlijk Wetboek. De doorhaling der inschrijvingen, dat is het in de openbare registers kenbaar maken van het te niet gaan der hypotheek en de gevallen waardoor dit tenietgaan ontstaat, zijn mede uitvoerig in de wet — derde ,en vijfde afdeeling 20'" titel II Boek — behandeld. Dat niet elk tenietgaan door een doorhaling wordt gevolgd hebben wij hier-voren reeds vermeld. Na de plaats gehad hebbende inschrijving bij borderel als boven besproken is dus eerst definitief de overeenkomst tusschen geldgever en hypotheekgever tot stand gekomen en rust nu op den schuldenaar de verplichting tot geregelde betaling van rente en aflossingen. Voor elke gesloten hypotheek is het raadzaam dat de Bank een dossier aanlegt. Dit Hypotheekdossier zal de volgende stukken bevatten: 1. Grosse. 2. Staat van Inschrijving. 3. Borderel van Inschrijving. 4. Concept Hypotheekakte. 5. Aanvraagformulier. 6. Taxatiei'apport. 7. Extract van het kadaster. 8. Polis. 9. Bewijs van Hypothecaire aanteekening. 10. Bewijs van den Raad v. Toezicht, dat de eigendomsbewijzen in orde zijn bevonden. 11. Continuatieakte. 12. Onderhandsche titels. 30 V. De aflossingen en de rentebetaling. Bij het sluiten der geldleeningen wordt tevens bepaald op welke wijze de aflossingen plaats zullen vinden. Deze geschieden op drieërlei wijzen nl.: a aflossing in eens b „ in termijnen c „ in annuïteiten. De eerste twee wijzen geven tot eenige bijzondere beschouwing weinig of geen aanleiding. Daar de duur der leening eveneens bij het aangaan der verbintenis wordt bepaald, zal bij eene aflossing, op de wijze als onder a vermeld, elk halfjaar ^, zoolang de leening loopt, alleen interest en soms ook administratiekosten worden betaald en ten slotte het volle bedrag in eens worden afgelost, waardoor de overeenkomst tusschen Bank en geldnemer is geëindigd. Hij, die in termijnen wil aflossen, betaalt bovendien ieder jaar een vooraf bepaald deel van het geleende kapitaal, waardoor zijn schuld ieder jaar verkleint en door betaling van het laatste gedeelte te niet gaat. De wijze van aflossing in annuïteiten is eene geheel bijzondere. Eene annuïteit is het bij de hypotheekacte vastgestelde jaarlijksche bedrag, bestaande^ uit de drie grootheden: jaarlijksche aflossing, rente en administratiekosten. Een verschil met de beide eerste wijzen springt direct in het oog. Bij eene aflossing in eens wordt een vast procent (rente + administratiekosten) betaald en ten slotte het geleende kapitaal; bij die in termijnen, is het te betalen bedrag voor den geldnemer variëerend, want wel blijft het aflossingsgedeelte constant, maar de som van interest en administratiekosten wordt gaandeweg kleiner; alleen eene aflossing in annuïteiten vordert van den schuldenaar ieder jaar een even groot bedrag, terwijl met de betaling der laatste annuïteit tevens de geheele schuld is voldaan. Dit laatste is een niet onbelangrijk voordeel voor den betrokkene, dewijl het hem de gelegenheid biedt, zonder al te groote opofferingen zijnerzijds, eigenaar te worden van het bedrag der leening. Immers het zal hem allicht mogelijk zijn uit zijne verdiensten, zijn vast inkomen, de annuïteit 1 Waar in de volgende regelen van „jaar" en „jaarlijks" sprake is, diene eens vooral de opmerking, dat in de praktijk vrij algemeen in halfjaarlijksclie termijnen wordt afgelost. 31 te betalen en in dit geval heeft hij bij betaling der laatste annuïteit zijn kapitaal vergroot met het oorspronkelijke bedrag zijner schuld. Terecht noemt Mr. PIERSON dan ook „het annuïteitenstelsel eene aansporing tot schulddelging door bezuiniging en zoodoende een prikkel tot kapitaalsvorming." Hiertegenover is echter aan te voeren dat hij die in annuïteiten aflost den onverminderden druk dier aflossingen voelt. Met de aflossingen in termijnen heeft die in annuïteiten dit voor de Bank gemeen, dat, waar ieder jaar de schuld kleiner wordt, een gunstiger verhouding ontstaat tusschen de waarde van het onderpand en de geldleening. Men mag zich afvragen welke aflossingswijze nu, zoowel voor den geldnemer als den geldgever, de geschiktste is en dan dunkt ons het antwoord niet twijfelachtig. Die in annuïteiten verschaft beiden het meeste voordeel, zooals reeds eeniger-mate is aangetoond. Hij, die in annuïteiten betaalt, bespaart feitelijk niets; wel is het totaalbedrag van alle a,nnuïteiten te zamen minder dan het geheele beloop zijner schuld plus de interessen, maar daar weegt tegen op zijn rentegemis over hetgeen hij te vroeg betaalt; behalve de aansporing tot zuinigheid is deze wijze echter den meesten geldnemers het geriefelijkst. De Bank evenzoo wint geldelijk niets door het annuïteitenstelsel toe te passen, want wat sij aan rente wint door ontvangst der te l vroege partiëele aflossingen, verliest zii door minder ontvangst dan het geleende kapitaal (-}- interessen) bedroeg, maar voor haar ligt in deze manier van aflossing het voordeel van groote zekerheid der betaling van hoofdsom en renten. Toch komen annuïteits-hy pot heken bij de banken niet veel voor, vooral wegens de wenschlijkheid om de posten binnen niet te langen termijn te doen afloopen of wegens hertaxatie. Uit dien hoofde worden bij het sluiten van hypotheek dikwijls door de banken bezwarende voorwaarden wegens de aflossing in annuïteiten gesteld, ten minste ten onzent. De Duitsche „Boden-Credit-Banken" schijnen vrij wat meer annuïteits-leeningen loopende te hebben, en bij sommige banken is hier zelfs naar gelang van het leenings-bedrag „Amortisations-Daiiehen" voorgeschreven. Het „Hypothe-kenbankgesetz" van 13 Juli 1899 bevat in § 28 bindende voorschriften voor het „Geschaftsbericht" en is o. m. voorgeschreven, dat de loopende leeningen te specificeeren zijn naar hunne grootte, waarbij een indeeling in ronde sommen van 100.000 Mark wordt .aji:.3ci»tftafcJMl.gv«alteiÉiidaiÉfcoótr^^^ i')itat>iw*ft*fcii«!>-, 32 gevolgd. Te diön opzichte vinden wij nu in het „Geschaftsbericht 1905 der Rheinisch Westfalischen Boden-Credit-Bank" vermeld: 3 Posten von M. 600.001.— bis M. 700.000.— M. 1.963.594.70 1 „ „ „ 700.001.— „ „ 800.000.— ,, 717.383.90 2 „ „ „ 800.001.— „ „ 900.000.- „ 1.672.799.50 2 „ „ „ 900.001.— „ ,, 1.000.000.- „ 1.907.749.20 1 „ „ „ 1.700.001.— „ „ 1.800.000.— „ 1.705.171.60 en hierbij aangeteekend : „samtliche Posten in den fünfhöchsten Stufen sind Amortisations-Darlehen." Het- ten onzent gevoelde bezwaar tegen annuiteits-leeningen ten opzichte van het spoedig afloopen der leening wordt dus daar schijnbaar minder gevoeld. Alleen worden omtrent zulke leeningen eenige beperkende bepalingen aangaande de gedeeltelijke terugbetaling der leening noodzakelijk, natuurlijk ten einde de amortisatie niet in de war te doen loopen. Aan de Statuten eener Duitsche Hypotheekbank ontleenen wij hieromtrent volgend voorschrift: „Das Recht des Schuldners zur teilweisen Rückzahlung „der Hypothek kann bei Amortisations-Hypotheken in der „Weise beschriinkt werden, dasz eine Zahlung von der Bank „nur angenommen zu werden braucht, wenn die Zahlung „dazu bestimmt und geeignet ist, die Tilgungszeit unter „Beibehalfcung der bisherigen H('ihe der Jahresleistungen um „ein Jahr oder um raehrere Jahre abzukürzen." 't Komt echter ook voor, dat wanneer deze terugbetaling het tiende gedeelte van het resteerende kapitaal bereikt, de bank onder bij behouding van den duur der amortisatie een nieuw plan van aflossing opmaakt. Aangehaalde statutaire bepalingen zijn een uitvloeisel van de wettelijke voorschriften, vervat in de artikelen 18/21 der meergenoemde hypotheekwet. Doch keeren wij tot onze meer algemeene beschouwingen terug. Wat het bedrag der annuïteit betreft, 't is duidelijk dat het samenstel daarvan ieder jaar zal veranderen; bestaat de eerste annuïteit voor het grootste deel uit rente en een geringe aflossing van kapitaal, bij de laatste zal de verhouding juist omgekeerd 7Jjn n.l. een klein rentebedrag en een groote kapitaalsaflossing. Het volgende voorbeeld kan dit aangroeien der kapitaalsaflossingen en het gelijktijdig afnemen der rente duidelijk maken: 33 Stel eene leening groot f 300.000.— rentende 41/2 °/o» waarvan i/^ */Q administratiekosten, moet in 30 jaar in gelijke jaarlijksche annuïteiten worden afgelost. Die annuïteit zal (zie KNAPPER tatel V) 300.000.- x /" 0.06139154 = /" 18417.46 bedragen. Het aflossingsplan wordt nu als volgt: AMORTISATIEPLAN (annuïteit /• 18417.46) eener 41/2 "/o hypothecaire leening groot /"SOO.OOO.— aflosbaar in 30 jaar. JAAR. 1 2 .S 4 5 () 7 S Ö 10 11 12 13 U 15 lö 17 18 19 20 21 0'> 23 24 25 26 27 28 29 30 HYPOTHEEK SCHULD BIJ HET BEGIN DES JAARS. f 300.000 „ 295.082 „ 289.943 „ 284.573 „ 278.962 „ 273.097 „ 266.969 „ 260.566 „ 253.874 „ 246.880 „ 239.573 „ 231.936 „ 223.956 „ 215.616 „ 206.901 „ 197.795 „ 188.278 „ 178.333 „ 167.940 „ 157.080 „ 14.5.731 „ 133.872 „ 121.479 „ 108.528 „ 94.994 „ 80.851 „ 66.072 „ 50.628 „ 34.489 „ 17.623 _ 54 80 80 15 98 93 12 12 98 12 42 10 68 94 03 33 43 95 79 93 36 14 24 54 80 62 40 20 74 INTEREST AD f 12.750 „ 12.,541 „ 12.322 „ 12.094 „ 11.855 „ 11.606 „ 11..346 „ 11.074 „ 10.789 „ 10.492 „ 10.181 „ 9.857 „ 9.518 „ 9.163 „ 8.793 „ 8.406 „ 8.001 „ 7.579 „ 7.137 „ 6.675 „ 6.193 „ 5.689 . 5.162 „ 4.612 „ 4.037 „ 3.436 „ 2.808 „ 2.151 „ 1.465 748 01 61 38 89 67 23 05 64 40 83 30 •15 68 30 28 87 15 45 90 57 56 87 44 24 16 06 69 78 97 ADJIINISTRA-TIEKOSTEN AD 1/4 % • ƒ 750 „ 737 „ 724 „ 711 „ 697 „ 682 „ 667 ., 651 „ 634 „ 617 „ 598 „ 579 „ 559 „ 539 „ 517 „ 494 „ -470 „ 445 „ 419 „ 392 „ 364 „ 334 „ 303 „ 271 „ 237 „ 202 „ 165 „ 126 „ 86 „ 4-1 ._ 71 85 43 40 74 42 41 68 20 93 84 89 04 25 48 69 83 85 70 32 68 69 32 48 12 18 57 22 05 KAPITAALS-AFLOSSING. f 4.917 „ 5.138 „ 5.370 „ 5.611 „ 5.864 „ 6.128 „ 6.403 „ 6.692 „ 6.993 „ 7.307 „ 7.636 „ 7.980 „ 8.339 „ 8.714 „ 9.106 „ 9.516 „ 9.994 „ 10.392 „ 10.860 „ 11.348 , 11.859 „ 12.393 „ 12.950 „ 13.533 „ 14.142 „ 14.779 „ 15.444 „ 16.139 „ 16.865 „ 17.624 46 74 — 65 17 05 81 _ 14 86 70 32 42 74 91 70 90 48 16 86 57 22 90 70 74 18 22 20 46 44 JAARLIJKSCHE ANNUÏTEIT. f 18.417 „ 18.417 „ 18.417 „ 18.417 „ 18.417 „ 18.417 „ 18.417 „ 18.417 „ 18.417 „ 18.417 „ 18.417 „ 18.417 „ 18.417 „ 18.417 „ 18.417 „ 18.417 „ 18.417 „ 18.417 „ 18.417 „ 18.417 „ 18.417 „ 18.417 „ 18.417 „ 18.417 „ 18.417 „ 18.417 „ 18.417 „ 18.417 „ 18.417 „ 18.417 46 46 46 46 46 46 46 46 46 46 46 46 46 46 46 46 46 46 46 46 46 46 46 46 46 46 46 46 46 46 N.B. De fout in de berekening, blijkende uit eene vergelijking tusschen kapitaalsaflossing en hypotheekschuld resp. aan het eind en het begin van het 30e jaar bedraagt in totaal ƒ0.70. W. H. BAKKER, Boekhouding van Hypotheekbanken, 2e dr. 3 34 Voegen we aan bovenstaand nog eenige algemeene bepalingen toe: de schuldenaar is niet gebonden aan de vastgestelde wijze van aflossing in zooverre, dat het hem vrijstaat zijne schuld, geheel of gedeeltelijk, rroeger dan op de vastgestelde tijdstippen te voldoen. Van zoodanig voornemen moet hij evenwel de Directie der Bank vooraf (dikwijls drie maanden) kennis geven en in dat geval eene vergoeding betalen, welke afwisselt van 1 «/^ tot 1/2 */(, van het verschuldigde, en veelal afhankelijk is van den tijd, gedurende welke de leening reeds loopt. Is dit kort, dan betaalt men een Jtooger, is het langer een k((/er vergoedingsprocent. Feitelijk behoort die vergoeding af te hangen van den duur, dien de leening nog heeft te loopen en staat zij, of liever dient zij in nauw verband te staan met het disagio op de pand-brieven voor die leening geplaatst '. Doch de bank kan ook op andere wijze rente derven wegens te vroege aflossing door den schuldenaar. Men denke aan het geval, dat eene leening a 4^/^ «/^ voor den tijd van 10 jaar gesloten na 3 jaar geheel wordt afgelost en de hypotheekrente in dien tijd tot éVi "/o i^ gedaald, 't Is duidelijk dat de bank Qu een renteverlies lijdt van ^/.j **/„ over het te vroeg betaalde bedrag en zulks gedurende 7 jaar. Ook kunnen, wanneer deze vervroegde aflossingen in eenigszins grootew getale gelijktijdig voorkomen, de banken niet steeds de haar toevloeiende bedragen direct weer in hypotheken beleggen en in dit geval zijn zij gedwongen het geld tijdelijk tegen dikwijls niet hooge rente op prolongatie uit te zetten. De vergoeding, die de bank zich doet betalen is dus wel gerechtvaardigd, al wordt nu juist niet steeds met aangehaalde factoren rekening gehouden en in de praktijk meestal, onverschillig hoe lang de leening loopt, 3/m extra of l"/o flxe betaald. Dergelijke vergoeding, maar dan onder den naam van boete bekend, wordt ook geëischt, wanneer de schuldenaar het bedrag der aflossing of interest niet op den verschijndag voldoet, welke boete meestal V2 °/o '^^^ ^^t verschuldigde beloopt voor elke 1 Sluit men bijv. eene hypotheek voor .') jaren en plaatst men daarvoor pand-brieven a Q/i/g "JQ, dan kan die 21/2 "/o disagio over die jaren worden verdeeld. Wordt de leening na tivce jaren afgelost, dan zou de boete moeten bedragen IV2 "lot voor 3 jaar te vroege aflossing a 1/2 ''/Q 'S jaars. 35 maand (gedeelte voor een heele gerekend) achterstalligheid. Ten slotte zij nog eene bijzondere soort van aflossing vermeld, n.l. in pandbrieven die eenzelfde rente dragen als bij het sluiten der leening is overeengekomen. De statuten bevatten dienaangaande bepalingen en de Duitsche Hypotheekwet schrijft uitdrukkelijk voor, dat genoemde aflossing in pandbrieven niet veroorloofd is, wanneer niet de statuten zulks uitdrukkelijk vermelden. Dientengevolge ontbreekt deze bepaling bij geen Duitsche Hypotheekbank en is bijna woordelijk een afschrift van § 14 der genoemde wet, welk te dezen opzichte het volgende voorschrijft: „Die hypothekarischen Darlehen sind in Geld zu gewahren. „Die Gewahrung von Darlehen in Hypothekenpfandbriefe der „Bank zum Nemricert ist nur zulilssig, wenn die Öatzungen der „Bank sie gestattet und der Schuldner ausdrücklich zustimmt. „In diesem Falie ist demSchuldner urkundlich das Recht ein- „zuraumen die Rückzahlung der Hypothek nach seiner Wahl in „Geld Oder in Hypothekenpfandbriefe der Bank, die derselben „Gattung angehören wie die empfangenen nach dem Nemnverte „zu bewirken". 't Is duidelijk dat dit recht naar omstandigheden den schuldenaar van voordeel zijn kan en dat het den koers der pandbrieven beïnvloeden zal. De bewerkers van het groote Duitsche wetboek zeggen daarvan, dat de hypotheekgever, die het bedrag der leening in pandbrieven in plaats van in geld ontvangt, reeds daardoor een voordeel geniet, dat hij tegen de nominaalwaarde ontvangende, ook voor de nominaalwaarde zal kunnen aflossen en dus wanneer de pandbrieven onder pari staan, geen koersverlies zal lijden, terwijl hij die terzelfder tijd een leening aangaat en het bedrag in geld ontvangt, feitelijk een deel van het disagio draagt, 'twelk voor hem onder alle omstandigheden verloren is, daar de Bank hier bij het aangaan der leening of een hoogere rente 5f een bijzondere vergoeding zal bedingen, 't Nadeel aan ontvangst der leening in pandbrieven verbonden zou dan zijn dat de geldnemer niet precies weet wat hij voor zijn pandbrieven maken zal, daar de mogelijkheid van koersverandering niet is uitgesloten. Ook bedingt de Bank soms, dat zij en niet de hypotheekgever de pandbrieven realiseeren zal en zij maakt dit beding om te 36 voorkomen dat pandbrieven ter ongelegener tijd aan de markt worden gebracht en zoodoende een koersverlaging ontstaat. VI. Inpandneming van grossen. Hoewel de meeste Hypotheekbanken zich bepalen tot geld-leeningen onder verband van 1" of 2" hypotheek of wel beide, kan men, voor zoover mij bekend is, slechts bij één Hypotheekbank bij ons te lande ook nog geld ter leen verkrijgen tegen in pandgeving van hypothecaire schuldvorderingen. Om de betrekking hiervan duidelijk te maken kiezen wij het volgend voorbeeld: A. heeft dd. 1 November 1905 eenegeldleening aangegaan met B., ten bedrage van /" 15.000.— onder hypothecair verband op diens woonhuis en erf tot een geschatte waarde van /" 25.000. Onder de bedingen komt o. m. ook voor dat door B. 4"/(, rente zal worden betaald en de schuld op 1 Nov. 1915 geheel gedelgd zal moeten zijn, zullende B verplicht zijn ieder jaar op den gpten October f 1.500 van zijne schuld af te lossen. Wanneer nu de zaken van A. achteruitgaan of hij, om welke redenen dan ook, behoefte heeft aan zijn uitstaand kapitaal, dan zal opvraging hem meestal niets baten, want B. zich kunnende beroepen op de overeenkomst, is niet gehouden aan die aanvrage te voldoen. Weigert B. dus, dan zal het misschien A. wel mogelijk zijn, zijne vordering over te dragen aan een derde, maar de kosten dier overdracht nog daargelaten, allicht met verlies. Een Hypotheek- Bank met eene ruime bevoegdheid in de keuze barer onderpanden kan nu aan A.'s verlangen te gemoet komen. Na behoorlijk onderzoek omtrent het verhypothekeerde pand (genoemd woonhuis en erf) en alle desbetreffende bescheiden, kan tot de overeenkomst worden overgegaan. De notariëele akte, waarbij deze verbintenis wordt aangegaan, wijkt eenigszins af van de hypotheekakte. Zij draagt het kenmerkend opschrift; „Leening tegen verpanding van hypothecaire schuldvorderingen" en haar inhoud komt in bovenstaand geval hoofdzakelijk daarop neer, dat A. l*". verklaart schuldig te zijn aan de Bank het bedrag, dat zij hem ter leen verstrekt; 2«. zich verbindt tot het betalen van aflossingen en rente, op de wijze als nader bij de acte wordt omschreven; 3'=. tot zekerJwid en waarborg voor de prompte betaling van 37 hoofdsom, rente, administratie- en andere kosten, verklaart: in pand te geven aan de genoemde Bank eene hypothecaire schuldvordering, per resto groot f ten laste van B. Dit laatste punt vormt den hoofdinhoud der overeenkomst. De akte geeft nu nog nader aan eene omschrijving omtrent de aangegane verbintenis tusschen A. en B. en tevens omtrent het onderpand en ten slotte de verklaring van den lasthebber der Bank, dat hij de „genoemde hypothecaire schuldvordering met de daarbij behoorende stukken onder zich heeft genomen." Van een en ander kan de Bank aanteekening doen houden bij het kadaster, doch zonder dat deze handelvs^ijze haar eenigen waarborg verschaft, dewijl wanneer een derde de doorhaling dier aanteekening verzoekt daar even willig gevolg aan wordt gegeven. De grosse, waarvan A. de houder was, gaat dus over in handen der Bank. Men begrijpe de overeenkomst echter niet verkeerd. Niet de Bank krijgt door deze handeling een hypoth. schuldvordering op B.; van feitelijke overdracht is geen sprake en de oorspronkelijke vordering blijft ten behoeve van A. loepen. Een tweede schriftelijke overeenkomst, die tusschen den schuldenaar (B.) en de Bank is daartoe noodig. Dit stuk draagt den naam van „Verklaring" en hierbij erkent B. kennis te hebben genomen van de overeenkomst tusschen de Bank en A.; hij verklaart deze als te zijn aan hem beteekend en hij verbindt zich, om, gedurende het bestaan van het daarin vermelde pandrecht, alle aflossingen van kapitaal te zullen doen in handen van de Directie der Bank. Deze ontvangt dus van B. de kapitaalsaflossingen, de rente ontvangt A., terwijl de laatste op zijn beurt weder rente over het geleende bedrag aan de Bank betaalt. Is A. na eenigen tijd weer in staat de leening af te lossen, dan ontvangt hij zijn grosse en daarmede weder zijne rechten als hypotheekhouder terug. § 5. De pandbrieven. De obligatiën, wier geregelde afdoening van rente en aflossing gewaarborgd zijn door het aandeelenkapitaal, de reserve en de hypothecaire inschrijvingen, dragen den naam van Pandbrieven. Het zal gewis niemand bevreemden obligatiën en pandbrieven op ééne lijn te zien gesteld, want werkelijk zijn de pandbrieven niet anders dan obligatiën, met dit onderscheid, dat de laatste 38 door iedere Naamlooze Vennootschap worden uitgegeven, de eerste slechts door Hypotheekbanken en daarmede overeenkomende instellingen. Hun ontstaan hield gelijken tred met dat der Bank zelve, want reeds de allereerste Hypotheekbank in Duitschland (zie § 1) had pandbrieven in omloop, zij het ook, dat zij met den naam van hypotheekbrieven i werden bestempeld en men er ook geen geregelde aflossing of intrekking op nahield. Ook nam de Bank zelf niet den verkoop dier stukken op zich, maar legde deze taak op de schouders harer geldnemers, door hun het ter leen gevraagde bedrag niet in specie of bankbiljetten, maar in hypotheekbrieven (tot de helft van de waarde hunner goederen) uit te betalen 2. Maar keeren wij tot den huldigen toestand terug. De Bank, als tusschenpersoon voor kapitahst en geldnemer, vindt de middelen voor hare leeningen door wat liaar van het publiek als opbrengst harer pandbrieven toevloeit. Wanneer zij voor een zeker bedrag aan leeningen heeft uitgegeven, heeft zij de bevoegdheid om voor gelijk bedrag aan pandbrieven uit te geven^ maar verder reikt deze bevoegdheid dan ook niet; meer aan pandbrieven in omloop brengen, dan zij aan hypothecaire leeningen heeft uitstaan doet zij niet en de Statuten voegen hier gewoonlijk eene tweede beperking aan toe, n.l. dat dit bedrag ook nooit hooger zal mogen stijgen, dan tot een zeker veelvoud van haar maatschappelijk kapitaal. Genoemde beperking (die van het gelijkhouden van leeningen en Pandbrieven) brengt vrij wat omslag met zich in de plaatsing en uitgifte der stukken en is feiteliik niet op te volgen (zie de hieruit voorvloeiende boekingen § 5, hfdst. II). Echter zal, daar het gestorte kapitaal toch minstens/" 100000.— beloopt en voor zoover het niet voor andere doeleinden benoodigd is, voor het overgrootste gedeelte in hypotheken zal belegd zijn, hierdoor de Bank de gelegenheid geboden worden van den aanvang van haren werkkring af zooveel mogelijk zorg te dragen, dat het 1 Uit de voorafgaande aanhalingen uit de Duitsche wet van 1899 is reeds voldoende gebleken, dat men ook thans nog steeds van „Hypothekenpfandbriefe" spreekt en niet van pandbrieven zonder meer, zooals ten onzent. Vermoedelijk is deze naam niet zonder bedoeling zoo gekozen en is daarin schijnbaar reeds het door de wet gegevene recht van voorrang aangeduid. 2 Zie de in de vorige paragraaf onder V aangehaalde § 14 Hypothekenbank-aresetz. Eene bestudeering dezer voorschriften zij den lezer ten zeerste aanbevolen. 39 overschrijden van het hypothekenbedrag door de zich in circulatie bevindende pandbrieven slechts zelden behoeft voor te komen. Heel en al vermijden laat het zich echter niet. Immers elke aflossing van hypotheek zou eene intrekking van pandbrieven met zich brengen tot gelijk bedrag, hetgeen nu in de praktijk juist niet altijd mogelijk is, want door aflossing in termijnen of annuïteiten wordt het bedrag der leeningen gebroken en de pandbrieven geven meestal veelvouden van f 100 aan. Om eenigermate aan dien eisch te gemoet te komen vinden de intrekkingen, afgewisseld door wederuitgiften, dan ook plaats; het eerste evenwel op gezette tijden, meestal halfjaarlijks. AVanneer wij hier aan toevoegen dat het nominaal bedrag der stukken gewoonlijk f 1000 bedraagt en dat zij als alle obligation van een stel coupons zijn voorzien, voorts, dat de uitgifte plaats vindt in verschillende series, naar gelang der behoefte en dat in registers, z. g. pandbrievenregisters van het creëeren, de intrekking, den verkoop etc. wordt aanteekening gehouden, dan is over den vorm genoeg gezegd. Het karakter dezer schuldbekentenissen, haar plaats in de handelswereld, noopt ons evenwel tot nadere beschouwing. Men raag zich afvragen: vanwaar den naam „Pandbrieven"? Moet hierbij aan een voor den houder van het stuk bestaand pand, als waarborg, gedacht worden? Men zou het haast gelooven, dewijl men vaak spreekt: van een „gewaarborgd zijn van rente en aflossingen door de hypothecaire inschrijvingen". Die waarborg toch bestaat geenszins en wij zouden het woord „gewaarborgd" dan ook liever vervangen zien door de omschrijving: „in nauw verband staande met". Immers wel bestaat een indirect maar n i e t een direct verband tusschen geldleeningen en pandbrievenschuld. Zeker, zij, die de pandbrieven koopen en op die wijze dus kapitaal beleggen, zijn de eigenlijke hypotheeknemers, maar tusschen hen en de geldnemers bestaat rechtens geen enkel verband. De Bank alleen is rechtens verbonden tegenover de houders harer pandbrieven en de geldnemers weder alleen tegenover de Bank; een zuivere commissiehandel dus van de laatste, waarop wij reeds wezen (zie § 2). Toch worden velen uit het publiek misleid door den naam „pand"hneven, en schoon voor de geregelde aflossingen en rentebetalingen geen enkele waarborg voorhanden is, dan de meer of mindere soliditeit der Bank, zouden 40 ons de statuten in dien verkeerden waan versterken. Men leest daar vrij algemeen de bepaling: De krachtens art. . . . uit te geven pandbrieven zijn gewaarborgd door al de hypotheken, door het kapitaal der Bank en de reservekas. Is deze statutaire bepaling dan van nul en geener waarde? Schijnbaar niet, schijnbaar waarborgt zij de rechten der pandbrievenhouders, maar inderdaad is dit niet het geval. De aangehaalde statutaire bepalingen zijn dan ook vrijwel overbodig en eene bloote herhaling en nadere omschrijving van het voorschrift, vervat in art. 1177 Burgerlijk AVetboek, dat alle roerende en onroerende goederen van den schuldenaar voor deszelfs persoonlijke verbintenissen aansprakelijk zijn. Bij onvermogen der Bank om aan hare verplichtingen te voldoen, hebben dus de pandbrievenhouders geen voorrang boven de andere schuld-eischers, maar als men in aanmerking neemt, dat het circuleerend pandbrievenbedrag inclusief het bedrag, dat op de Reserve tot uitloting van pandbrieven voorkomt, niet hooger mag zijn dan de hypothecaire leeningen en dat de Bank zich alleen tot het sluiten van hypotheken en de uitgifte der pandbrieven heeft te bepalen en geen andere zaken zal drijven, dan volgt hieruit, dat de schuldeischers der Bank bijna uitsluitend pandbrievenhouders zullen zijn en deze zich dus niet over het gemis aan juridischen waarborg behoeven te verontrusten. Want al zijn de pandbrieven bij verstandig beheer en goede inrichting, oeconomisch voldoende gewaarborgd, juridisch zijn ze dit niet. Dit gemis aan juridische zekerheid heeft reeds vele pennen, vooral in den laatsten tijd, in beweging gebracht. Nu is het duidelijk dat er eerst dan sprake kan zijn van juridische zekerheid, wanneer op rechtsgeldige -wijze de hypotheken als bijzondere waarborg voor de pandbrievenhouders worden aangewezen. En ook dan nog blijft de mogelijkheid bestaan, dat eene voldoende dekking niet steeds zal blijken aanwezig te zijn. Immers wel is het bedrag van iedere leening statutair beperkt tot een maximum-percent der waarde van het onderpand, maar dit sluit daarom nog niet in, dat nu ook elke hypotheek een zekere dekking biedt, want in de praktijk komt het meermalen voor, dat of de taxatie niet betrouwbaar blijkt, öf het bedrag der leening hooger is dan volgens de statuten is veroorloofd, wat natuurlijk de kans op slechte posten zal verhoogen. 41 Velen zijn van meening, en vooral na de jongste gebeurtenissen 1 schijnt hun aantal toegenomen, dat hier alleen wettelijke maatregelen kunnen helpen; anderen daarentegen zijn van tegenovergesteld gevoelen en vreezen van een wettelijk ingrijpen schade voor het bedrijf en de vrije ontwikkeling der Banken. Zij beroepen zich er op, dat juist de wettelijke bepalingen die in naburige landen en dan in 't bijzonder in Duitschland bestaan, niet hebben kunnen verhinderen, dat ook daar grove onregelmatigheden voorkwamen. Inderdaad schijnt het een vrij onbegonnen werk hier de belanghebbenden tot één en hetzelfde inzicht te brengen, en houdt er menigeen een oordeel op na, dat lijnrecht tegen dat van anderen indruischt. Wanneer men zoo de bepalingen der Duitsche wet herleest, dan zou men hen recht geven, die een hypotheekwet begeeren, welke zoo ongeveer een copie daarvan zou dienen te zijn. Vooral § 35 dier wet ziet er bijzonder verleidelijk uit en luidt: „ 1st über das Vermogen der Hypothekenbank der Konkurs „eröffnet, so gehen in Ansehung der Befriedigung aus den „in das Hypothekenrigister eingetragenen Hypotheken und „Wertpapieren die Forderungen der Pfandbriefglaubiger den „Forderungen aller anderen Konkiirsfjldnbifjer ror. Die Pfand- „briefglaubiger haben unter einander gleichen Rang". In deze paragraaf ligt wel een, zoo niet de hoofdbepaling der Duitsche wet. Had men ten onzent óók eene dergelijke bepaling, men ware reeds zeer geholpen; althans dit is veler meening. Hier heefc men de zoo zeer begeerde juridische zekerheid voor de pandbrief houders. En toch, hoewel de bedoelde wet ook nog vele bindende bepalingen bevat, zoowel ten opzichte van het bedrag der leeningen als ten opzichte van het steeds zich gelijk blijven der leeningen en pand brieven, of wel het grooter zijn der eerste, bepaUngen die zelfs vergen (§ 6) dat, wanneer door toevloeiende aflossingen dit evenwicht wordt verbroken, het ontbrekende bedrag moet worden bijgepast, „einstweilen durch Schuldverschrei- „bungen des Reichs oder eines Bundesstaates oder durch Geld", hoewel staatscontrole bestaat en iedere Bank een z.g. „Treuhiin-der" heeft, welke persoon als vertrouwensman der pandbrief-houders fungeert, zijn malversation ook in Duitschland niet Catastrophe Hollandsche Hypotheekbank. 42 uitgebleven. (Men denke aan de Potsdamer Bodencreditbank en aan de Spielhagen Bank van 1864). Wettelijke bepalingen zullen dan ook weinig helpen, wanneer niet het beheer der Bank in goede zekere handen ligt. Een goed en zeker beheer is een levensquaestie voor de Bank en biedt den pandbriefhouders meer waarborg dan bovengenoemde bevoorrechting. Wij wezen er immers reeds op, dat de Bank in gewone omstandigheden bijna geen crediteuren zal hebben en de bevoorrechting zou dus in buitengewone omstandigheden van geringe beteekenis zijn. In een artikel in het „Algemeen Handelsblad" dato 5 Jan. 1906, zegt Mr. HK. G. F. CHRISTÜAN: „Ik geloof te mogen aannemen, dat bij eene goed geleide „hypotheekbank crediteuren, behalve de pandbriefhouders, „slechts uit bijomstandigheden hunnen oorsprong vinden en „nooit een groot bedrag kunnen vertegenwoordigen, (taxatie- „kosten, leveranties van kantoorbenoodigdheden, gereser- „veerde doch nog niet vervallen couponrente, bedragen, den „geldzoekers toegezegd, maar nog niet uitbetaald enz.) En „hoe is 't in de werkelijkheid'? Bij de Hollandsche Hypotheek- „bank was de toestand op 31 Deo. 1904 aldus: pandbrieven „in omloop /37.481.000.— waarnaast diverse crediteuren „/'169841,67. En zoo is de verhouding bij alle andere Banken „evenzeer bijzonder gunstig." En na verder eene verklaring te hebben gegeven omtrent den drang naar een voorrecht der pandbriefhouders en te hebben gewezen op de omstandigheid, dat in het buitenland de pandbriefhouders bijzonder worden beschermd (zie boven), eene bescherming die trouwens reden van bestaan heeft, aangezien de Banken zich daar ook met andere werkzaamheden belasten eu daardoor dus meer en andere crediteuren kunnen hebben dan hier te lande, zegt hij, met betrekking tot dit door sommigen verlangde voorrecht nog: „ Daarom zie men naar 't geringe nut, dat de „pandbriefhouders der Hollandsche Hypotheekbank van voor- „recht op de Hypothecaii'e vorderingen zouden hebben — de „waarde van hun bezit wordt door den post crediteuren ver- „minderd met 0.45 "/^ — en vrage den wetgever niets wat „niet noodig is en alleen maar in schijn iets zou beteekenen, „maar men vrage hem economische maatregelen, men vrage 43 „hem wijzigingen van het vennootschapsrecht, die zouden „bewerjien dat, wanneer pandbriefhouders eens hun rechten, „die voldoende verzekerd zijn, moesten uitoefenen, zij waarden „aanwezig of anders... civielrechtelijk aansprakelijke per- „sonen vonden." Dus toch wettelijke voorschriften, zij het dan ook geen prioriteit. Mogelijk wordt een en ander bij de reeds lang verwachte wet op de Naamlooze vennootschappen tot ieders tevredenheid geregeld. Maar de kern der zaak ligt bij de Hypotheekbank in een goed en zeker beheer en in een regelmatige en vertrouwbare controle. Om het groote belang der zaak willen wij aan dit onderwerp in een volgende paragraaf nog nader eenige aandacht schenken. Onder het hoofd „aflossingen en rentebetaling" spraken wij reeds met enkele woorden over een bijzonder geval van intrekking resp. aflossing van pandbrieven n.l. wanneer de Bank haar eigen schuldbekentenissen ter aflossing van Hypotheek ontvangt. Niet altijd echter heeft eene dergelijke aflossing dadelijke intrekking ten gevolge en dikwijls worden zulke pandbrieven slechts voorloopig in portefeuille gehouden om ze bij de eerstvolgende gelegenheid weer aan de markt te brengen. Trouwens het gezegde aangaande periodieke intrekking en aflossing is ook niet algemeen waar, dewijl er verscheidene banken zijn die er öf geen geregelde uitloting resp. aflossing van pandbrieven op nahouden, of zelfs in 't geheel niet aflossen. Noodig is dit dan ook niet, mits slechts aan den eisch: pandbrievenbedrag niet hooger dan hypothekenbedrag worde voldaan. § 6. Controle. Door het volkomen gemis aan wettelijke bepalingen voor zoover het den werkkring der Hypotheekbanken betreft is eene goede controle een levensvoorwaarde voor de Bank. Zonder het vertrouwen van het publiek zal het der Bank onmogelijk zijn haar bedrijf naar behooren uit te oefenen en zal zij niet in staat zijn haar pandbrieven ter markt te brengen, of zij zal dit slechts ten koste van zulke offers kunnen doen, dat het bedrijf niet loonend is. Men zou dus mogen aannemen dat de Bank het mogelijke doen zal om het vertrouwen van het publiek te 44 winnen. Toch is er eerst in de laatste jaren van een dusdanig pogen blijk gegeven. De stoot daartoe werd wel gegeven door de in het jaar 1897 gevolgde oprichting der „Eerste Nederlandsche -f ta'>*V HypotheelHbank" te 's-6ravenhage, Aan de werking dezer Bank ligt een tot dusver onbekend beginsel ten grondslag. Het verschil met andere Hypotheekbanken ligt n.l. daarin, dat de Plaagsche Bank den houders harer schuldbrieven een zakelijk onderpand verschaft. In de vorige paragraaf hebben wij reeds aangetoond, dat de pandbrief houder in geval van déconfiture der Bank eiken voorrang boven de andere crediteuren mist. Bovendien bezit hij ook geen afdoenden waarborg, dat de Bank niet meer pandbrieven uitgeeft of in omloop houdt, dan het bedrag harer uitstaande ^ leeningen. Aan dit gemis aan zakelijk onderpand en gemis aan controle komt genoemde Bank nu tegemoet door eene overeenkomst, gesloten met het eveneens te 's Gravenhage gevestigde Algemeen Administratie- en Trustkantoor, volgens welke overeenkomst de Bank aan de houders harer hypotheekbrieven waarborgt: 1'=. dat zij geen hooger bedrag aan hypotheek-(paud-)brieven kan uitgeven of in omloop houden, dan het bedrag der te haren naam uitstaande hypothecaire vorderingen en het bedrag der door haar ingekochte onderpanden; 2". dat zij op de door haar ingekochte onderpanden geen hypothecaire inschrijvingen ten behoeve van derden kan verleenen; 8^. dat ingeval van faillissement als anderszins de hypotheekbriefhouders, zonder hun recht tegen de Bank te verliezen, werkelijk een uitsluitend recht krijgen op de ten name der Bank uitstaande hypothecaire vorderingen, doordat in zoodanig geval die vorderingen overgaan op het genoemde Trustkantoor, hetwelk de verplichting op zich neemt, ze ten behoeve der hypotheekbriefhouders te liquid^eren. In elke hypotheekakte, die door deze Haagsche Hypotheekbank wordt afgegeven komt dan ook eene clausule voor, waarbij de bij deze acte ten behoeve der Bank aangegane verbintenissen aan voormeld Trustkantoor worden overgedragen voor het geval de Bank jegens een of meer houders harer Hypotheekbrieven hare verplichtingen niet nakomt. De Trust treedt dus op als gevolmachtigde der pandbriefhou-ders. 't Blijft nu echter nog de vraag, of, aangezien de voornoemde overdracht aan de Trust eene voorwaardelijke is en bij dezelfde acte als het verleenen van hypotheek geschiedt, daardoor 45 voor de pandbriefhouders rechtsgeldig een waarborg ontstaat. Als buiten ons bestek vallend, willen wij op deze quaestie, die alleen in de praktijk uit te maken is, niet nader ingaan. * 't Is duidelijk, dat waar de genoemde Haagsche Bank eene poging deed om door meerver melde overeenkomst haar pandbriefhouders een meerderen waarborg te verschaffen en daardoor den afzet harer pandbrieven te vergemakkelijken, andere Banken dit voorbeeld navolgden. Inderdaad hebben dan ook meerdere Banken meteen Trust-Maatschappij eene dusdanige overeenkomst gesloten. Doch even duidelijk is het, dat het stelsel geen algemeene verbreiding vond, noch vermoedelijk vinden zal. Daartoe loepen de meeningen, als die ten opzichte van gewenschte wettelijke voorschriften al te zeer uiteen. Hij, die als Mr. CHRISTMANN weinig of geen heil ziet in het bij de wet verleenen van voorrecht aan de pandbriefhouders op de hypothecaire vorderingen der Bank, zal vermoedelijk ook heel weinig gevoelen voor eene overeenkomst met een Trust, te meer waar hier de juridische waarborg nog lang niet zeker is. In het Algemeen Handelsblad van 6 Januari verdedigen Mr. J. C. BoAS en Mr. A. LIND beiden de Trustovereenkomst. De laatste laat echter meer het licht vallen op het tweede doel dier overeenkomst, n.l. het contróleeren van het evenwicht tusschen Pandbrieven en Hypotheken. Vroeger werden de pandbrieven wel eens medegeteekend door den notaris die de akte passeerde, 't welk dan als zekerheid dienen moest, dat de Bank niet meer pandbrieven uitgaf dan de gesloten leeningen. Nu is dit dus de taak van het Trustkantoor. Elke pandbrief wordt bij de uitgifte door de Trust-Maatschappij gewaarmerkt. Geen pandbrieven worden gewaarmerkt, indien niet daartegenover grossen van geldleeningen met bewijzen van inschrijving der verbanden of andere waarden bij de Trust-Maatschappij worden gedeponeerd. Voorts mag geen opheffing van verbanden geschieden zonder toestemming der Trust-Maatschappij. Men mag zich echter afvragen of nu hierdoor het evenwicht steeds zal gehandhaafd blijven en of deze controle afdoende is. Waar de een haar iiualificeert als „gevende een reden tot gerustheid voor de pandbriefhouders" achten anderen eveneens bevoegden haar ten eenenmale onvoldoende en wel in 1 De juridische waarde dezer overeenkomst is o. m. bestreden in eene brochure van Mr. H. DE EANITZ, advocaat te 's-Gravenhage. 4() hoofdzaak wijl de controle niet volledig wordt geacht. Zeker is, dat het beoogde doel, eene voortdurende controle te verkrijgen aangaande een blijvend evenwicht tusschen geldleeningen en pand-brieven niet zal worden bereikt. Of eene Trust eiken pandbrief waarmerkt of — als vroeger — een notaris maakt hier bitter weinig onderscheid. Verschillende handelingen der Bank zullen buiten de controle der Trust-Maatschappij vallen, vooral wanneer de Bank, zooals meestal het geval is, in een andere plaats haar zetel heeft als de Trust. Dit ware alleen te voorkomen door navolging van het Duitsche stelsel, dus wanneer de Bank een 'persoon in dienst neemt of houdt, die als vertegenwoordiger der pandbrief houders optreedt en op alle handelingen der Bank nauw- ^ lettend toezicht houdt. Nu dit niet het geval is, vallen bijvoorbeeld buiten de controle: alle aflossingen op hypotheken met welke geen royement gepaard gaat, de door inkoop „in portefeuille" terugkomende pandbrieven en de beschikking over de geldmiddelen. Dat onder zulke omstandigheden een zeer groot bedrag buiten de feitelijke controle der Trust-Maatschappij kan blijven spreekt van zelf. Alleen door een consequent doorgevoerde controle, welke dan bijv. het meeteekenen door de Trust van alle bescheiden, quitantien van aflossing etc. met zich zou brengen, ware dit bezwaar te ondervangen. Mede geldt als bezwaar wat door velen — wij noemen slechts Mr. VAN HEUKEI.OM, Mr. F. VAN DER TCUK, Mr. CHKISTMANN e.a. — tegen de gewenschte wettelijke bepalingen met name staatstoezicht wordt aangevoerd n.l. stagnatie in het bedrijf. Want dit bedrijf brengt eene tijdelijke — meestal met betrekking tot het in omloop zijnde bedrag der fandbrieven zeer geringe — .' overschrijding van het bij de statuten veroorloofde maximum af en toe met zich. En de Bank zou dan, in navolging van het bij de Duitsche wet bepaalde moeten overgaan tot dekking in geld, 't welk bij de Trust zou dienen te worden gestort ofwel zij zou tijdelijk van een verkoop harer pandbrieven moeten afzien. De •overschrijding voornoemd kan het gevolg zijn of van onverwachte groote aflossingen of van groeten afzet van pandbrieven. Het belang der Bank brengt echter mede nauwkeurig toe te zien, dat deze overschrijding slechts een tijdelijk karakter draagt. Veel zou nog aan te voeren zijn voor en tegen de Trustcontröle, voor en tegen wettelijke bepalingen. Wij willen, waar de mee- 47 ningen van deskundigen hier zoo zeer uiteenloopen hier niet nader op ingaan. De beste controle is die, welke het publiek als geldbelegger uitoefent. Want men vergete niet dat de Bank met het geld, 't welk haar door den verkoop harer pand-brieven van de zijde van het publiek toevloeit, zaken doet. En zoodra het publiek oordeelt, dat eenige Bank niet genoeg openbaarheid geeft aan haar jaarverslagen en balansen, zoodra met eenig recht het vermoeden ontstaat, dat de waarborgen niet voldoende zijn, zal dit zich van zelf wreken op den verkoop der pandbrieven ter beurze. Duidelijke jaarverslagen, volledige publiciteit van balansen en winst- en verliesrekening, controle door bevoegde personen zijn dan ook een eerste vereischte. En vrij algemeen wordt dit door de Banken ingezien. Reeds vele laten haar boeken door een accountant controleeren. In dit opzicht is een gunstige vooruitgang te constateeren, want 't is van algemeene bekendheid, dat een controle van balans en winst- en verliesrekening door commissarissen, niet alleen bij de Hypotheekbanken, maar in 't algemeen bij de Naamlooze Vennootschap niet veel beteekent. In een minimum van tijd worden dikwijls in eene vergadering van commissarissen de boeken onderzocht, de balans en winst- en verliesrekening goedgekeurd en der directie décharge gegeven voor het door haar gevoerde beheer. Tot vervelens toe werd door bevoegden op de nietszeggendheid eener dusdanige controle gewezen. Eene soliede Bank zal er daarom naar streven het publiek te overtuigen dat eene afdoende en vertrouwbare controle harer administratie bestaat en dit in haar jaarverslagen doen blijken. Eene gepaste arbeidsverdeeling tusschen Commissarissen, Raad van Toezicht en Directie is, afgezien van de administratieve controle, mede van groot belang. Zooals bekend wordt eene Xaamlooze Vennootschap, en eene Hypotheekbank maakt hierop geen uitzondering, bestuurd door één of meer Directeuren, onder het algemeen toezicht van meerdere commissarissen. Bij de Hypotheekbank kiezen commissarissen gewoonlijk uit hun midden een Raad van Toezicht welke uit 3 tot 5 personen bestaat en wier taak het is, toezicht te houden op het beheer der Directie. De uitvoerende macht der Bank berust dus bij de Directie en den Raad van Toezicht, de wetgevende macht wordt uitgeoefend door de Algemeene vergadering van aandeelhouders. Voor den goeden gang 48 van zaken zijn nu de bevoegdheden in de statuten meestal nader, dikwijls vrij nauwkeurig omschreven. Zoo wordt het jaarverslag vrij algemeen door den Raad van Toezicht uitgebracht. Het onderzoek van Balans en Winst- en Verliesrekening geschiedt door het voltallig college van Commissarissen, waarbij natuurlijk is aan te bevelen dat een uitgebreid onderzoek door een deskundige voorafga, terwijl de décharge aan de directie voor het door haar gevoerde beheer door de algemeene vergadering, gehoord deskundige, verslag door den Raad van Toezicht en bevinding Commissarissen, geschiedt. Voor de controle komt het er uu slechts op aan of de Raad van Toezicht ook werkelijk toezicht uitoefent op de handelingen der Directie. In de „Accountant" van Maart '06 vinden wij onder het hoofd „alles wat verlangd kan worden" vermeld, dat een onzer Hypotheekbanken * in haar jaarverslag een afdruk legt van hare „Voorschriften voor het toezicht, door den Raad van Toezicht, in samenwerking met den accountant der Bank uit te oefenen op het administratief beheer, vastgesteld door het College van Commissarissen, ingevolge art. 14 van het Huishoudelijk reglement." Inderdaad zijn deze voorschriften door „De Accountant" terecht aldus gequaliflceerd, In een tiental artikelen wordt alles wat van belang is in dit opzicht nauwkeurig omschreven; zoo o.a.: ten üjysichte van liet jaarverslag, dat specifiek moet worden opgegeven het saldo der pandbrieven in omloop, met vermelding van series en nummers; het zelfde geldt ten opzichte der pandbrieven in portefeuille, uitloting en intrekking van pandbrieven, ten opzichte der pandbrieven, dat nieuwe pandbrieven eerst worden uitgegeven nadat de in portefeuille aanwezige stukken zijn geplaatst, en dat zij worden opgemaakt, naar gelang zij zijn verkocht en niet eerst in portefeuille genomen, ten opziclite der Belegde Reserve, dat zij zal moeten zijn gedeponeerd bij de Nederlandsche Bank en daaruit niet kan worden gelicht, dan met medeteekening van een der leden van den Raad van Toezicht, ten opzichte van de vergaderingen van den Raad van Toezicht, uitvoerige voorschriften omtrent de te behandelen punten, 1 Zuider Hypotheekbank Breda. 49 saldo hypotheken, plaatsing hypotheken, aflossingen, inhoudingen, ingekochte onderpanden, pandbrievenverkoop, geldmiddelen enz, enz. betreffend, strekkende dit alles ter waarborg van een goed beheer, ten opzichte der Kas, dat deze minstens éénmaal per maand moet worden geverifieerd door den Raad van Toezicht en door hem ook den stand der verdere middelen wordt nagegaan, ten opzichte van den Accountant, dat hij halfjaarlijks inzicht zal ontvangen van de rekening-couranten van kassiers en bankiers der Bank en bevoegd is buiten de Directie om zich rechtstreeks om inhchtingen tot dezen te wenden, enz. enz. enz. Inderdaad mag men hier spreken van eene Bank, die hare belangen begrijpt en met haren tijd meegaat, 't welk slechts zal kunnen strekken tot meerderen bloei van haar bedrijf. Controle is geen wantrouwen maar een eisch van gebiedende noodzakelijkheid en nog te veel wanbegrippen zijn dienaangaande heer-schende. Vooral de bovenaangehaalde bepaling dat den accountant de bevoegdheid wordt gegeven zich rechtstreeks met kassiers en bankiers in verbinding te zetten, getuigt van een recht begrip van het wezen der controle. Een goed beheer schuwt noch controle noch openbaarheid. De Raad van Toezicht ontvangt voor hare vergaderingen verschillende opgaven van de Directie omtrent de hypotheken, de pandbrieven, de geldmiddelen etc. Achterstaand geven wij een model zoodaniger opgave. De Raad van Toezicht zal natuurlijk deze getallen met de boeken en bescheiden der Bank vergelijken. Wanneer nu ook de jaarverslagen den toets der kritiek kunnen doorstaan en dus wat in het afgeloopen jaar van belang was voor het bedrijf der Bank, niet onvermeld laten, wanneer de rente der leeningen, alsmede de rente der pandbrieven, de gevallen waarin de Bank tot aankoop van het onderpand overging, het verhoudingsprocent tusschen de taxatiewaarde van het onderpand en het bedrag der leening, in 't kort wanneer alles wat voor het geldbeleggend publiek ter juiste beoordeeling van den toestand W. H. BAKKER, Boekhoudine van Hypotheekbanken. 2e dr. 4 50 Xsche Hypotheekbank. MODEL V. RAAD VAN TOEZICHT, . . . vergadering op 19 Saldo Hypotlieken op 31 Dee. 1.1.. . Van 31 Dec. 1.1. tot vorige vergadering geplaatst Vau 31 Dec. 1.1. tol vorige vergadering afgelost Sedert geplaatst; Hyp. No. 640. P. Nebbeling . » » 641. C. Schooneman » 642. W. de Koop . » 643. H. Ravenstein. Sedert verzonden ; Hyp. No. Sedert afgelost: Hyp. No. ,594. H. Kolf. . I /"SOOOi- .. 495. C, Vis . . ! - 450i- 395. L. Maat. 1000 — S.\i.no . . f 3.045.095 78 . 218.570' - /' 3.203.005 78 84.879 14 ƒ 3.178.78664 13.000 — lO.COO:- 4,750 — 3.000 — ƒ 3.209.530 64 9.450 /• 3.200.08G 64 Ingehouden: Op Hyp. Xo. 574. H ten Hout, 577. M. Arnoldt . 579. K. Vlaer . . 632. G. van Boven 638. I). ten Goede. TOTA.M. Prolongatie: No. Am'dam per 4/3 ., 7/3 .. 18/3 . 22/3 » 30/3 f 45.250 - f 57,500 - MIDDELEN. Kas Kassier te X W. Maartens, Utrecht . . I T>n„i,i„,.a H. Middelman, Arnhem .(»""'"«>'> Ilotferdamsehe Bank Prolongatie 30 4.21967 7.410,32 10.720 22 12.415 40.212 57.500 f 132.477 Aandeelenkanitaal 4 »;„ Pandbrieven . . /' 3.006.700.— 372 »/„ , , » 22.400,— Hypotheken . . Ingehouden . . /• 3,089.100.- In Portefeuille 4.900.- / 3.200.086.64 45.250.— /• 100,000 - 3.084,200 - /• 3.184.200 - . 3,154,836 l /• 29,363; 51 van het bedrijf van belang is, zooveel mogelijk -wordt vermeld, dan eerst kan de Bank en hare Directie voor zich de overtuiging hebben, alles te doen wat ter bevordering van haar bedrijf een eisch des tijds mag worden genoemd. Duidelijke jaarverslagen, balansen, winst- en verliesrekeningen bevorderen de controle door het publiek. Ruime mededeelingen omtrent hypotheken, pandbrieven, aflossingen spelen hier een gewichtige rol. Sommige banken geven in hare jaarverslagen thans ook de namen der aandeelhouders. Van heel veel belang achten wij dit niet, daar het kapitaal, nominaal zelden meer dan 1 millioen bedraagt en trouwens bij de beoordeeling der soliditeit der Bank weinig meetelt. Toch is het natuurlijk niet onverschillig wie aandeelhouders zijn, of veel aandeelen in eene hand zitten en of aan de eventueele verplichting tot bijstorting, met het oog op het geringe fournissement, zal kunnen worden voldaan. Wij willen deze paragraaf niet besluiten zonder de vermelding, dat pandbrieven van soliede Banken een vrij gewilde belegging zijn, die door den wetgever met soliede staatspapieren vaak op één lijn worden gesteld. De Rijkspostspaarbank bezigt deze papieren eveneens voor de belegging harer gelden en heeft speciale voorwaarden gemaakt voor de toelating, in dien zin, dat de Banken aan verschillende eischen moeten voldoen. ^ Zoo beveelt ook art. 92 lid 2 der „ongevallenwet 1901" de opmaking aan door de Ministers van Binnenlandsche zaken en van Finantiën van een lijst van fondsen, die in aanmerking komen voor de belegging van gelden der Rijksverzekingsbank. Deze lijst wordt in de Nederlandsche Staatscourant gepubliceerd en komen daarop de namen van verscheidene Hypotheekbanken voor. Voor de Banken dus nog arbeidsveld genoeg, mits zij slechts aan alle eischen van een goed en kundig beheer voldoen. 1 Deze voorwaarden, laatstelijk door den Raad van Toezicht der Rijkspostspaarbank gewijzigd, zijn uitvoerig in de verschillende dagbladen vermeld. HOOFDSTUK II. HET REKENINGSYSTEEM. § 1. Wetteli/jke rangschikking als Naamlooze Vennootsdmp. Omdat Hypotheekbanken door de wet als gewone Naamlooze Vennootschappen beschouwd worden, vloeit hieruit van zelf voort, dat de boekingen dezer instellingen groote overeenkomst zullen vertoonen met die van bedoelde vennootschappen, hoewel het bijzondere karakter der Hypotheekbanken voor een ander deel weer van merkbaren invloed zal zijn op het Rekeningsysteem, en ook de statutaire bepalingen (wij hebben hier speciaal het verband tusschen de uitstaande hypothecaire vorderingen en het circuleerend bedrag aan pandbrieven op het oog) haren invloed zullen doen gelden. § 2. Rangschikking der rekeningen. De verschillende rekeningen laten zich gevoeglijk tot rubrieken of soorten rangschikken. Ten einde al te groote uitbreiding te voorkomen bepalen wij ons tot een achttal en wel: P . de rekeningen van het Aandeelenkapitaal, 2". van de Hypotheken, 3". van de Pandbrieven, 4". van de Kasmiddelen en hunne belegging, 5*. van den Interest, 6". van de Onkosten, 7". van de Winstverdeeling, en ten 8<*. de Rekeningen van afsluitingv Deze verdeeling is natuurlijk niet streng door te voeren en zal het daarom kunnen voorkomen, dat zich bij de eene of andere bank rekeningen voordoen welke niet goed tot een der genoemde groepen te brengen zijn. 53 § 3. Be rekeningen ran het Aimdeelenkapitaal. Na eenige voorafgaande beschouwingen omtrent verschillende artikelen van het W. v. K., de Naamlooze A^ennootschap betreffende, en na de feitelijke onjuistheid van het woord „aandeel" te hebben aangetoond, zeggen de heeren REIMAN en FEANCK in den „Groeten Leercursus voor Zelfonderricht" (pag. 201): „als grondbeginsel, dat men zich duidelijk voor oogen heeft te stellen, geldt dat tegenover de rennootscJiap, en dtis in hare boeken, de aandeelhouders crediteuren (schuldeischers) zijn voor hun inbreng, de gevormde reserves en de betaalbaar gestelde, doch niet afgehaalde dividenden, en debiteuren (schuldenaars) voor het nog niet gestort gedeelte der som waartoe zij verbonden zijn." Dit gaat natuurlijk ook op voor Hypotheekbanken, en over 't geheel genomen zullen de rekeningen van het Aandeelenkapitaal dezer instellingen geen noemenswaardig verschil vertoonen met die van andere Naamlooze Vennootschappen. De omstandigheid, dat het kapitaal tot een groot nominaal bedrag zal worden opgevoerd, doch met een gering fournissement, zal oorzaak zijn, dat die rekeningen, welke bij andere vennootschappen öf facultatief zijn, of toch later uit de boeken verdwijnen, hier geregeld voorkomen. Het kapitaal zal hoogst zelden volgestort zijn en daar het gewoonlijk in 2 of meer series is gesplitst, die successievelijk geplaatst worden, treden tegenover het crediteeren van het Aandeelenkapitaal voor het nominale kapitaalsbedrag als debiteuren op: a. de rekeningen van stoffelijk bezit (kas, effecten etc.) voor de plaats gehad hebbende stortingen; b. Aandeelhouders {nog te fourneeren) voor het resteerende, en e. Ongeplaatste Aandeelen of Aandeelen in Portefeuille voor hetgeen later zal worden uitgegeven. Tegen bovenstaande boeking wordt door sommigen te velde getrokken als een onnoodig iets, zonder practische waarde ; de rekening „Aandeelen in Portefeuille" kan vervallen en daardoor ook de grootte van het kapitaal aangegeven zooals het inderdaad is. Nu geeft de rekening „Aandeelenkapitaal" in haar credit een kapitaal aan, dat eigenlijk nog niet bestaat en waarvan het de vraag is of het wel ooit bestaan zal, want de plaatsing der overige aandeelen is immers lang niet zeker. Zoodoende verkrijgt men dus tweeërlei wijze van boeking en waar b.v. het Aandeelenkapitaal nominaal op /'SOO.OOO,— is bepaald, verdeeld in 2 series van 54 /250.000,—, waarvan de eerste serie geheel is geplaatst met een fournissement van 50 "/o, daar zal kunnen geboekt worden: Kas (Kassier etc.) / 125.000,— Aandeelhouders nog te storten. . . . „ 125.000,— Ongepl. Aandeelen „ 250.000,— Aan Aundeelenkapitaal f 500.000, — of wel: Kas (Kassier etc.) f 125.000,— Aandeelhouders {nog te storten) . . . „ 125.000,— Aan Aandeelenkapitaal (/"500.000, —) voor plaatsing P serie f 250.000,— Aan de strenge eischen der theorie getoetst, die liefst iedere fictie vermijdt, is inderdaad de laatste boeking beter dan de eerste. Doch meestal wordt de eerste — oneigenlijke — boeking daarmede verdedigd, dat bekendheid met het nominale Kapitaalsbedrag van overwegend belang is. Alsof daartoe echter de gewraakte boeking onbedingd noodzakelijk ware en alsof men niet de nominale grootte van het Kapitaal der firma in het hoofd van rekening kan zichtbaar maken, zooals in onze tweede boeking is aangegeven. Erkennende, dat in de practijk vrij algemeen de eerste wijze van boeking wordt gevolgd, (van de boeking alleen van het geplaatste kapitaal is ons slechts een enkel geval bekend), meenen wij toch, dat waar het mogelijk is — en dit is hier het geval — theorie en practijk dienen samen te gaan, en de laatste geen onnoodigen arbeid dient te scheppen, die noodwendig aan de eerste moet te kort doen. Bij de pandbrieven doet zich eenzelfde geval voor, waarop wij nader zullen terugkomen. Het aandeelenkapitaal der Hypotheekbanken, in series wordende uitgegeven, zal, voor wat de eerste serie betreft, a pari worden geplaatst. Eventueele plaatsing boven pari (of beneden pari) der latere series zal leiden tot het openen der rekening ,,Agio ojj aandeelen" (of Disagio). De niet volstorting is evenwel oorzaak dat de rekening ^^Aandeelhouders {nog te fourneeren)" dan gedebiteerd wordt voor een zooveel hooger (lager) bedrag, als de Agiorekening (Disagio-rekening) in haar credit (debet) opneemt. Agio resp. disagio op aandeelen vooral niet te verwarren met de uitgifte onder of boven pari van pandbrieven. 't Is raadzaam het door de uitgifte van pandbrieven ontstaande koersverschil - ^ - ' ^ ' • ' ' ^ ^ - " ' " ^ - . 55 anders te verhoeken resp. over te beschikken dan dit met koers-verschil op aandeelen het geval is. Hierover nader bij de pand-brieven. Wanneer het eene Bank slechts mogelijk is nieuwe aandeelen onder pari te plaatsen, is het daardoor ontstane disagio onherroepelijk als een verliespost te beschouwen en moet worden afgeboekt. In de statuten vindt men aangaande de eventueele uitgifte van nieuwe aandeelen (die bij voorkeur onder de reeds bestaande aandeelhouders zullen worden geplaatst) dan ook vrij dikwijls de bepaling, dat „zij niet onder pari mogen worden uitgegeven." Uitgifte boven pari zal natuurlijk aan geen bezwaar onderhevig zijn, doch alleen voorkomen wanneer het bedrijf buitengewoon floreert en dan gewoonlijk ook slechts bij de plaatsing eener nieuwe serie. Het door de plaatsing boven pari ontstane voor-deelig koersverschil Mn als winst worden verhoekt en ook eventueel uitgekeerd. Wettelijke bezwaren hiertegen bestaan ten minste niet, toch schijnt het ons raadzaam dat, vooral een Hypotheekbank, het bedrag nief uitkeert maar in het credit der rekening „Agio op aandeelen" laat bestaan of wel het op eene Reserverekening overboekt. Bij de nieuwe plaatsing zal de Bank veelal ook, evenals bij de oorspronkelijke uitgifte, een slechts gering fournissement verlangen. Het agio dient dan evenwel afzonderlijk te worden meegestort, iets wat trouwens bij de Naamlooze Vennootschap als gewoonte geldt. Zoowel uitgifte beneden (statutair verboden) als boven pari zal in de praktijk bij Hypotheekbanken wel tot de uitzonderingen behooren. Niet onvermeld willen wij hier laten, dat de meeste Banken haar aandeelhouders statutair veroorloven hunne aandeelen geheel of gedeeltelijk vol te storten en wordt dan over dit onverplicht gestorte bedrag niet gedeeld in de winst maar een rente genoten meestal gelijk staande met den laagsten rentevoet der in omloop zijnde pandbrieven. De oprichtersbewijzen of -aandeelen, welke dikwijls aan de inschrijvers op de eerste serie van het kapitaal worden uitgereikt, geven alleen recht op een zeker deel der winst, nader bij statuten omschreven en vloeit dus hieruit geen boeking voort. Naast de genoemde rekeningen komen verder nog voor: «. de rekeningen: Koersverschil op Aandeelen, (eene combinatie van de genoemde Agio- en Disagiorekening); Amortisatierekening (wanneer 56 amortisatie van aandeelen is voorgeschreven); b. Oprichtings-kosten, welke wel niet tot de rekeningen van het Aandeelenkapitaal behoort, doch hier als onmiddellijk met de oprichting verband houdende, genoemd mag worden. Zij wordt debet voor alle onkosten welke de oprichting der vennootschap met zich brengt en ieder jaar ten laste der Winst- en Verliesrekening voor een gedeelte gecrediteerd, totdat zij ten slotte uit de boeken verdwijnt. Voor uitvoerige behandeling der hier genoemde rekeningen wordt naar de bestaande leerboeken verwezen o.a. de bekende
Click tabs to swap between content that is broken into logical sections.
Titel | De boekhouding van hypotheek-banken : een hand- en studieboek voor directeuren, commissarissen en aandeelhouders van hypotheekbanken, pandbrievenhouders, accountants, boekhouders en studeerenden voor practijk- en staatsexamens |
Auteur | door W.H. Bakker |
Collectienaam | NIVRA Historisch Archief, UBVU gedigitaliseerd |
PPN | 344554740 |
UBVU-ID | 0411020474001 |
Toegangsgegevens (URL) | http://imagebase.ubvu.vu.nl/getobj.php?ppn=344554740 |
Signatuur origineel | NIVRAHA474 |
Transcript | r'^.^wt tiek- J. ? • - ' < , : > ^ - ; A?- ^ d . - * > " * # ^ . v,?:> Regelen omtrent het gebruik der boekerij van het Nederlands Instituut van Accountants, vastgesteld in de bestuursvergadering van 5 Mei 1948. 1. Leden en assistenten van het Instituut kunnen gratis van de bibliotheek gebruik maken. 2. De termijn van uitlening is als regel één maand; deze kan op aanvraag worden verlengd. 3. Indien een herinnering aan terugzending nodig is, betalen leden en assistenten hiervoor f O 10 administratiekosten. 4. Tijdschriften worden alleen in gebonden jaargangen uitgeleend; lopende jaargangen liggen ter inzage. 5. Boeken, welke voor examinatoren van belang kunnen zijn, kunnen indien nodig binnen de duur van een maand worden teruggevraagd. Van deze omstandigheid wordt als regel in de desbetreffende boeken melding gemaakt. 6. Anderen dan leden of assistenten van het Instituut kunnen van de bibliotheek geen gebruik maken, uitgezonderd: bibliotheken, ten aanzien waarvan wederkerigheid verzekerd is, en wel gratis, indien ook te dezen aanzien wederkerigheid bestaat, studenten van Nederlandse Universiteiten of Hogescholen, op dezelfde voorwaarden als die, welke ook voor assistenten van het Instituut gelden, personen die, ter beoordeling van de Adjunct-Secretaris van het Instituut, onder door hem te stellen voorwaarden tot het gebruik van de bibliotheek worden toegelaten. E>a,ic X Koninklijk NiVRA \ 1 ^. - •— ''*fe^-^^l.-ilL i DB BOEKHOUDING VAN HYPOTHEEK-BANKEN r 1 DE BOEKHOUDING VAN HYPOTHEEK-BANKEN EEN HAND- EN STUWEBOEK VOOR DIRECTEUREN, COMMISSARISSEN EN AANDEELHOUDERS VAN HYPOTBEEKBANKEN, PANDBRIEVENHOUDERS. ACCOUNTANTS, BOEKHOUDERS EN STUDEERENDEN VOOR PRACTIJK- EN STAATSEXAMENS DOOR W. H. BAKKER ISOEKIIOÜDER EX I. E E E A A 11 M. O, 3 0W - 2'' veel vonnoerderdc druk AV. E. J. TJEEXlv WILLINK - ZWOLLE 1907 VOORBERICHT VOOR DEN l'" DRUK. Het September-nnraraer van den 2'"''" Jaargang (1896) van hot „Maandblad voor het Boekhouden" bracht mij het bericht, dat de Jury mijn antwoord op de door dat blad uitgeschreven prijsvraag eene bekroning had waardig gekeurd. Sedert heb ik getracht, mijn voordeel doende met de wenken van de Jury, mijn Averk nog zoo veel mogelijk te verbeteren. 't Is mij nu een behoefte mijn hartelijken dank te betuigen aan de leden der Jury, de H.H. C. J. TUEÜNISSE en J. D. REIIIAN voor de welwillende, opbouwende kritiek, maar vooral ook aan den Heer J. G. Cir. VOLMAR, te Utrecht, die mij aanmoedigend tot deelname, zijn onwaardeerbaren steun verleende, waardoor het mij mogelijk werd de werken te raadplegen, wier studie bij een dergelijken arbeid noodig is. Moge dit boekje vele* eene welkome handleiding zijn. Voor aanmerkingen, die tot verbetering kunnen leiden, houd ik mij aanbevolen. BRUSSEL, Juli '97. VOORBERK^HT VOOR DEN 2^" DRUK. Toen mij verzocht werd van de Boekhouding van Hypotheekbanken een herdruk te bezorgen ontveinsde ik mij geenszins de bezwaren hieraan verbonden, aangezien het boekje, dat in 1898 het eerst het licht zag, in velerlei opzicht verouderd was. Toch aanvaardde ik de opdracht en het blijve der critiek overgelaten te beoordeelen in hoeverre ik bij mijn arbeid slaagde. De oor- VI VOORBERICHT. spronkelijke indeeling: „Algenieene Beschouwingen, Het Rekeningsysteem en De Boeken" bleef behouden; de verschillende hoofdstukken ondergingen echter belangrijke wijziging en uitbreiding, iets wat bij de actualiteit van het onderwerp geen verwondering zal baren. Ook werd ten behoeve van examen-candidaten na Hoofdstuk IV, 't welk posten in chronologische volgorde behandelt, een nieuw Hoofdstuk toegevoegd, uitsluitend gewijd aan de oplossing resp. bespreking van examen-vraagstukken. 't Ligt niet op den weg in dit voorwoord verdere details, den inhoud Ijetreffende, te vermelden, genoeg zij het, dat zooveel doenlijk naar volledigheid is getracht. Het voegt mij hier een hartelijk woord van dank te uiten aan het adres van den Heer Mr. H. R. VAN MAASDIJK, Directeur der Zuider-Hypotheekbank te Breda, die mij een uitgebreid materiaal welwillend ter beschikking stelde. Verschillende modellen der hulp- en bijboeken bij genoemde Hypotheekbank in gebruik, zijn in het werkje opgenomen en maakten het mij mogelijk ook hier de gewenschte volledigheid nabij te streven. Moge het boek in zijn nieuw gewaad een goedgunstig onthaal vinden. KLEEF, Dec. 1906. W. H. BAKKER. INHOUD. VII HOOFDSTUK I. Hypotheekbanken in het Algemeen l-öl § 1. OORSPRONG 1 § 2. DOEL EN BELANGRIJKHEID UIT ECONOMISCH OOGPUNT. . 3 § 3. DE OPRICHTING, HET AANDEELENKAPIÏAAL EN DE AANDEELHOUDERS 8 S 4. DE HYPOTHEKEN 13 I. De Aanvraag 13 IL De panden en hunne schatting 1.") n i . Verschillende voorwaarden omtrent het onderpand 18 IV. Het bedrag der leening en de Hypotheekacte . 24 V. De aflossingen en de rentebetaling 30 VI. Inpandneming van Grossen 36 § 5. DE PANDBRIEVEN 37 § (). CONTROLE . 43 HOOFDSTUK II. Het Rekeningsysteem 52-i)5 § 1. WETTELIJKE RANQRCUIKKLXG ALS NAAMLOOZE VENNOOTSCHAP 52 § 2. RANGSCHIKKING DER REKENINGEN 52 § 3. DE REKENINGEN VAN HET AANDEELENKAPITAAL. . . 53 § 4. „ „ DER HYPOTHEKEN 56 § 5. „ „ DER PANDBRIEVEN 61 § 6. „ „ DER KASMIDDELEN EN HUNNE BELEGGING 74 § 7. „ ,, VAN DEN INTEREST 77 § 8. „ „ VAN ONKOSTEN 82 S 9. „ „ DIE UIT VERPLICHTINGEN DER WINST VOORTSPRUITEN 84 § 10. REKENINGEN VAN AFSLUITING 87 § 11. METHODE VAN BOEKHOUDEN 89 § 12. VOORBEELDEN VAN GROOTBOEKREKENINGEN, PROEF-BALANS EN ANNUITEITENTAFEL 91 jj^jjBijBpiyijli»! nil niv*iii»WH I 'I .I'll »i IJ 11^ #Hi •,,•;••' .^ , ;:-, "••-- ilNlïOUl). ^•>^ » ? ! - > . > . , . „ . . . . ; r * f ' ! •'' Pag. H0ÖPB#i.T-üï<7|I..,.-De Boeken 96-145 (Hoofd-, Hulp- en Byboeken). § 1. ISLEIDING 96 § 2. JouRMAAL, GROOTBOEK E.\ BALANSBOEK 96 § 3. HULP- EN BIJBOEKEX 100 § 4. HET KASBOEK C A 102 § 5. HET MEMORIAAI, lOli § 6. DK BI.TBOEKEX 121 I. Het Aandeelenregister 122 n. Het Hypotheek- of Leeningregister 126 III. Pandbrievenverkoopboek en Pandbrievenregister 130 IV. Oontinuatieboek voor Geldleeningen . . . . 136 V. Aanvragenboek ., „ . . . . 137 A'I. Boek voor Splitsing van Annuïteiten en Annui-teiten- Registers 139 VII. Coiiponplakboek 141 VIII. Diverses 144 § 7. Pr-AN VAN AFLOSSI.NTG , 144 HOOFDSTUK IV. Practische Voorbeelden . . . . 146-169 HOOFDSTUK V. Examen-Opgaven 170-190 a. Uitgifte v/h, maatschappelijk kapitaal. Plaatsing boven pari 170 b. Sluiten cener hypothecaire geldleening 172 o. Verkoop van Pandbrieven en Aandeelen door Agent, overschrijving van Aandeelen 170 d. Overname der Hypotheek door een derde 177 e. Verkoop van het pand, wegens insolventie van den debiteur 180 f. Hypothecaire Obligatiën 182 g. Balans 183 WETTELI.JKE BEPALIXUEN 191 Pi . m-|[iiiÏÉ'YNim-^-iil|-|(i*riaft...-oltei^ •I HOOFDSTUK I. HYPOTHEEKBANKEN IN HET ALGEMEEN. § 1. Oorsprong. De Hypotheekbanken, die zoowel in ons vaderland als daarbuiten in de laatste tientallen van jaren vrij belangrijke uitbreiding hebben gekregen, danken haar ontstaan aan Frederik den Groeten. Een oorlog — de zevenjarige — die geheel Duitschland, maar vooral Silezië teisterde, gaf den stoot tot hare oprichting. Achteruitgang hunner goederen had deh Silezischen grondeigenaren genoopt hunne bezittingen geducht te bezwaren en ten slotte waren zij niet meer in staat aan hunne verplichtingen dienaangaande te voldoen en werden met algeheelen ondergang bedreigd. Door den achteruitgang der landerijen leverden deze geen voldoenden waarborg meer op voor de geldschieters, die daarom hunne kapitalen opeischten. Nu kwam in dezen moeielijken toestand Frederik de Groote tusschenbeide en noodzaakte de crediteuren door uitvaardiging van een z.g. moratorium (mora = vertoef, vertraging) hun schuldenaren een uitstel van drie jaren te verleenen. "Waren hierdoor de grondeigenaars tijdelijk geholpen, er stond daartegenover eene niet onbelangrijke schaduwzijde, want 't laat zich begrijpen, dat voortaan geen kapitalist meer genegen was gelden op Silezische gronden te schieten. Het grondcrediet kreeg hierdoor dus een gevoeligen" knak. Om aan dezen onhoud-baren toestand een einde te maken, werd in 1770, overeenkomstig de plannen van een Berlijnsch koopman, met name Büring, door de grondeigenaars eene vereeniging opgericht, die het karakter , droeg eener groote hypotheekinstelling. De inrichting dezer vereeniging en hare werking week van die onzer hedendaagsche W. H. BAKKEK, Boeldiouding Tan Hypotheekliankeii. 2e dr. 1 2 Hypotheekbank belangrijk af, hoewel toch beide op denzelfden grondslag berusten, n.l. de tweeledige handeling: geld schieten op Hypotheek en zich daartoe, door uitgifte van hypothecaire obligation, de middelen verschaiïen. 't Ligt niet op onzen weg hier de inrichting en werking dier eerste vereeniging uitvoerig te beschrijven, genoeg zij het te vermelden, dat uit haar de moderne Hypotheekbank onzer dagen langzamerhand is voortgekomen, 't Eerst vond het stelsel ingang in Duitschland, waar in 1788 het koninkrijk Pruisen reeds vijf z.g. Landschaften in werking had. In de andere Duitsche staten en ook in het overige Europa volgde meer of minder spoedig de oprichting van dergelijke vereenigingen; zoo had in België in 1835 de oprichting der eerste hypotheekinstelling plaats, die „Caisse des propriétaires" genoemd werd, terwijl eene tweede inrichting in hetzelfde jaar den naam van „Caisse hypothecaire" ontving. Frankrijk en ook ons land volgden eerst laat; in het eerstgenoemde dagteekent de instelling van 1852, terwijl ten onzent eerst in 1861 de eerste Hypotheekbank — de Nationale Hypotheekbank te Amsterdam — werd opgericht. Wel waren reeds vroeger pogingen daartoe in het werk gesteld, vooral ook op aandringen van Prof. Ackersdijk, doch deze waren mislukt. Het rijk — men wilde aanvankelijk de medewerking van den staat om tot de oprichting van eene Rijks-Hypotheekbank te geraken — achtte de zaak niet van overwegend belang, ja zelfs nutteloos en onuitvoerbaar, on het is wel daaraan toe te schrijven, dat men slechts uiterst langzaam het beoogde doel bereiken kon en dat tusschen de allereerste pogingen — 1840 — en de definitieve oprichting dier eerste Bank — 1861 — een tijdperk van twintig jaar ligt. Toen echter eenmaal de Nationale met succes werkte, volgde al heel spoedig de oprichting van andere Banken. Zoo in 1864 de Rotterdamsche Hypotheekbank te Rotterdam, in 1877 de Hollandsche Hypotheekbank te Amsterdam enz. Deze drie Banken zijn nog op het oogenblik, wat het bedrag harer hypothecaire leeningen en der zich in circulatie bevindende pandbrieven betreft, de grootste. Aan een desbetreffend overzicht, voorkomende in de „Jaarcijfers voor het Koninkrijk der Nederlanden", bewerkt door het Centraal Bureau voor de Statistiek, ontleenen wij voor de genoemde 3 Banken, wat het bedrag der Hypotheken betreft, voor de jaren 1895/1904 eene toename van 24 op 33 millioen voor de Nationale, 33 „ 40 „ „ „ Rotterdamsche, 26 „ 37 „ ,, „ Hollandsche. Dan volgen de Utrechtsche met per uit" December 1904 23 millioen, de Zuid-Hollandsche met 20 millioen, de Amster-damsche met 18 millioen enz. Het bedrag der circuleerende pandbrieven beweegt zich natuurlijk in ongeveer gelijke banen. Einde 1904 waren deze cijfers voor de Nationale 33.6 millioen, de Rotterdamsche 41.3 millioen, Hollandsche 38.8 millioen, Utrechtsche 23.6 millioen, Zuid-Hollandsche 20.5 millioen, Ani-sterdamsche 18.7 millioen gulden. (Voor uitvoerige behandeling omtrent het ontstaan der Hypotheek- banken verwijzen wij o. a. naar PIERSON'S Staathuishoudkunde en ook Mr. W. C. D. OLIVIER: Over Grond-crediet en Hypotheek-banken). § 2. Boel en belangrykheid nit economisch oogpunt. Uit de voorafgaande paragraaf is reeds voldoende gebleken, dat de behoefte aan crediet oorzaak was van het ontstaan der Hypotheek-banken, en werkelijk zijn deze inrichtingen dan ook niet anders dan crediet-instellingen, gewoonlijk Naamlooze vennootschappen, wier doel het is, gelden ter leen te verstrekken onder hypothecair verband en zich daartoe de middelen te verschaffen door uitgifte van schuldbekentenissen aan toonder of op naam. De werking eener Hypotheekbank is dus gelijk te stellen met die eens commissionnairs; de Bank treedt als tusschen-persoon op voor den kapitalist aan den eenen kant, die zijn geld op solide wijze wenscht te beleggen, en den eigenaar van onroerende goederen, die, tegen pandrecht daarop, geld tracht te leenen, aan den anderen kant i. Op die wijze wordt de 1 Over 't algemeen kent men ten onzent slechts een dusdanige werkkring der Hypotheekbanken, zij spelen de zuivere rol van tusschenpersoon, welke statutair voorgeschreven is. In het buitenland is dit niet zoo en de Duitsche wet op de Hypotheekbanken (Das Hypothekenbankgesetz vom 13 Juli 1899) beperkt in § 5 de bevoegdheid der Hypotheekbanken om ook andere zaken te doen dan het leenen van geld onder hypothecair verband en het uitgeven van pandbrieven. 4 instelling voor beiden van groot nut; niet alleen dat zij den eigenaar der goederen, die geld behoeft, het verkrijgen daarvan gemakkelijk maakt, zij verplicht hem bovendien slechts tot eene meestal matige rente en stelt hem niet bloot aan het gevaar om op eenig onverwacht oogenblik tot algeheele aflossing te worden aangesproken. Bovendien, hoewel de keus van aflossing van het geleende veelal bij den geldschieter berust, zoo wordt in deze toch ook den geldnemer eene zekere mate van vrijheid gelaten. Wat den kapitalist betreft, hem wordt eene wijze van geldbelegging aangeboden, waaraan vele voordeelen zijn verbonden. Voor zijn gestort kapitaal krijgt hij de z.g. pandbrieven in handen, waardoor de voldoening van zijn interest hem, zoo RI niet altydy dan toch in de meeste gevallen meer is gewaarborgd dan wanneer hij geld aan een particulier schiet en evenzoo zal het hem gemakkelijker zijn het belegde kapitaal weder vlottend te maken. Een en ander zal natuurlijk verband houden met de meer of mindere soliditeit der Bank ^. Ook ontneemt deze wijze van kapitaalbelegging den geldgever tal van beslommeringen, als daar zijn: het voortdurend toezicht houden op het verhypothekeerde goed en vooral ook het voeren van gedingen tegen nalatige schuldenaars. Toch mag geenszins worden ontkend dat het voor den kapitalist door verschillende omstandigheden dikwijls zeer moeilijk zal zijn eene goede en juiste keuze te doen voor de belegging van zijn geld in pandbrieven, en kan hier de noteering ter beurze alleen niet den doorslag geven. Over de zekerheid der pandbriefhouders is in den laatsten tijd heel wat geschreven en verschillende voorslagen zijn gedaan ter verhooging daarvan, 't Is hier niet de plaats nader daarop in te gaan, dewijl hierbij zooveel verschillende factoren in aanmerking komen dat dit ons èn te ver zou voeren èn meer thuis hoort bij eene bespreking over de Pandbrieven zelve. Uit een economisch oogpunt is het bestaan der Hypotheekbanken ongetwijfeld van groot nut en dragen zij Maar in punt 4/6 van dit artikel verkrijgt de Bank bijna algeheele vrijheid voor het uitoefenen van het Bankiers- en Effecten-bedrijf. Slechts „Zeitgeschiiften" zijn uitdrukkelijk verboden en het bedrag der deposito's begrensd tot de helft van, het gestort kapitaal. 1 De jongste malversatiën bij de Hollandsche Hypotheekbank voorgekomen leeren, dat de zekerheid van kapitaalbelegging voor den pandbriefhouder in hoofdzaak van de eerlijkheid der directie en een goede controle afhankelijk blijft. 5 daardoor het hare bij tot de algemeene welvaart. Haar aantal is dan ook nog steeds toenemende en zijn thans 'ongeveer een 60 tal banken uitsluitend in het binnenland werkzaam. Ook deze veelheid van banken, die alle hare pandbrieven ter markt brengen, vergemakkelijkt eene keuze voor den belegger geenszins, blijkt toch de grootste bank niet steeds de meeste.waarborg te bieden. Wat het bedrag der uitstaande Hypotheken betreft, de stijging te dien opzichte overtrof in niet geringe mate de toename bij de Banken. De particuliere geldbelegging door het nemen van Hypotheek schijnt ten onzent, ondanks het daaraan verbonden risico, altijd nog meer geliefd, dan eene zulke in pandbrieven, en over 't algemeen kan zij dan ook als vrij solide worden beschouwd. Ook de Hypotheekgever zal in sommige gevallen lichter er toe overgaan zich tot een particulier dan tot een Bank te wenden, kan de eerste hem toch allicht tegen een lager percent geld op zijn onderpand schieten dan de Bank. De laatste heeft rekening te houden met den rentestand harer pandbrieven, die zelve weder influenceert op de verkoopbaarheid dezer schuldbekentenissen. Bij de Bank hangt alles ten zeerste met den stand der geldmarkt tesaam en daar zij alleen tusschenpersoon is, gevoelt zij bij een hoogen geldkoers den terugslag bij den verkoop der pandbrieven. Het verschil tusschen de rente der hypotheken en die der pandbrieven is dan ook dikwijls zeer gering. Aan deze omstandigheden zal het wel in hoofdzaak toe te schrijven zijn, dat den Hypotheelibanken in Nederland een niet zoo groote uitbreiding wacht als elders het geval is, bijvoorbeeld in Duitsch-land waar (zie Pierson pag. 246) reeds in 1881 voor meer dan 3100 millioen mark aan pandbrieven in omloop was, welk bedrag intusschen tot 8244.46 millioen (in 1905) is gestegen i. Ten onzent is de verhouding tusschen het totaalbedrag der uitstaande hypotheken en hetgeen daarvan door Hypotheekbanken is ver- 1 Op mijne aanvrage aan „die Redal^tioii des Deutsclicn Oelronomist" in Berlin, beleend als „Special-Organ für Eealcredit und Hypothekenbankwesen" werd mij geantwoord: „....dasz eine Statistik der im Deutschen Reiche ausstehenden „hypothekarischen Darlehen nicht existiert. Wir bringen in unserem Blatte nur „regelmiissige Nachweisungen über den Hypothekenbestand und den Pfandbrief- „umlauf der Deutschen Hypothekenbanken . . . . Eiade li)05 betrug der Hypotheken- „bestand der 40 Deutschen Hypothekenbanken M. 8494-.87 Millionen, der Pfand- „briefumlauf M. 8244.46 Millionen." strekt ongeveer als 10 : 2, hetgeen uit de volgende overzichtstabel (getrokken uit de reeds genoemde „Jaarcijfers der Statistiek") blijkt. In 1894 bedroeg dit verhoudingscijfer nog 15 : 2 wat dus wèl op een vermeerderde geldschieting der banken wijst. Uit de tabel blijkt verder een hoogst belangrijke toename der hypotheken. Vooral na 1895 is de stijging zeer groot. Bedroeg zij in 1894 rond 30 millioen gulden, waarvan 17 millioen voor de Banken, de volgende jaren van 1895/96 af, zien wij deze toename bijna verdrievoudigen. In de jaren 1899, 1900 en '01 bedroeg zij reeds vrij constant 60 millioen, daarna in 1902 ruim 74 millioen om in 1903 met ruim 88 millioen gulden haar hoogtepunt te bereiken. Het daarop volgend jaar valt zij dan weer tot 70 millioen, een bedrag dat toch altijd vrij hoog te noemen blijft, vooral in vergelijking met de jaren vóór 1895. Volgens mededeehng van het Centraalbureau voor de Statistiek te 's Gravenhage bedroeg op uit" December 1905 het bedrag der openstaande inschrijvingen f 1827.826.000, wat aantoont dat ook voor 1905 de inschrijvingen de doorhahngen met bijna 79 millioen overtreffen. Er is dus in de belangrijke toename der laatste jaren nog geen stilstand gekomen. Ook op de Banken is dit niet zonder invloed gebleven en steeg het bedrag harer Hypotheken van 158 millioen in 1894 tot 345 millioen in 1904, en deze bedragen zijn feitelijk te gering, aangezien de Statistiek der Jaarcijfers niet alle Banken, doch slechts de voornaamste vermeldt. Van de ± 60 Banken vinden wij er slechts 22, wel is waar de grootste, met name genoemd. In een artikel in de „Accountant" I P jaargang September 1905 vinden wij door den heer P. van Voorst het totaal bedrag der Hypotheken per 31 December 1904 voor de Banken op 436 millioen gulden becijferd. Men zal dus niet zoo heel ver van de waarheid af zijn door dit bedrag voor 1905 op 450 millioen te stellen en vindt men dan voor het verhoudingscijfer tusschen totaalbedrag en dat der Banken 1828/450 of 8 : 2. Als men nu nagaat dat alzoo einde 1905 ruim 1370 millioen door particulieren en 450 millioen door Banken was uitgezet, dan is wel in vergelijking met vroeger eene verbetering voor de Banken te co.n-stateeren, maar toch is die verhouding nog niet wat zij zijn kon. Echter zijn onder dit particulier bedrag ook talrijke voogdij-hypotheken en de leeningen door voorschotbanken, assurantie-en levensverzekering-maatschappijen enz. begrepen, zoodat de 7 vergelijking niet geheel en al juist is en zich inderdaad voor de Banken eenigszins minder ongunstig zal stellen. Ouerziclitstahel der uitstaande Hypotheken in Nederland. 1881—1904. .JAAE. 1881 1882 1883 1884 1885 1886 1887 1888 1889 1890 1S91 1892 1893 1894 1895 1896 1897 1898 1899 1900 1901 1902 1903 1904 OPENSTAANDE INSCHRIJVINGEN OP ULT". DECEMBEE. f 871.131.000 •-> 914.307.000 » 959.949.000 >' 983.592.000 » 1010.966.000 » 1030.584.000 '• 1047.352.000 .. 1060.874.000 .. 1074.679.000 » 1097.857.000 » 1119.629.000 » 1139.352.000 » 1162.968.000 » 1192.442.000 » 1217.017.000 .. 12.58.431.000 » 1292.347.000 » 1337.075.000 » 1397.113.000 » 1456.682.000 » 1516.218.000 » 1590.717.000 » 1678.755.000 » 1748.970.000 WAAEVAN VOOR HYP.BANKEN. f 47.584.000 . 54.033.000 -'•• • » 63.872.000 » 71.983.000 » 79.081.000 >- 85.336.000 » 89.667.000 •» 96.402.000 1' 104.410.000 » 112.321.000 >' 119.391.000 >' 130.130.000 » 141.282.000 » 158.326.000 » 174.390.000 » 189.457.000 » 202.687.000 -. 219.238.000 » 236.091.000 .. 252.759.000 >. 273.505.000 » 295.829.000 >. 324.326.000 ) 345.021.000 Loop der Hypotheken. 1891—1904. JAAK. 1891 1892 1893 1894 1895 1896 1897 1898 1899 1900 1901 1902 1903 1904 A.iNTAI. ISSCHRIJVINGEN. 28741 30619 30293 31072 326.-),-) 328G1 32210 33221 3412 [ 35072 37329 4017.-) 42520 44000 AANTAI, DOORHALINaEN. 21832 26541 2()248 27.377 28707 28321 27013 27729 28637 28671 30734 32277 33182 34190 MEER INGESCHREVEN DOORGEHAALD. 3909 4078 1045 3()95 3948 4340 5203 5492 .5487 6401 6.-)95 7898 9338 981(1 BEDRAG DER INSCHRIJVINGEN. /• 120.660.000 127.231.000 . 130.348.000 143.629.000 . 1,58.892.000 102.7.00.000 1.->1.126.000 .. 165.111.000 . 202.351.000 .. 189.915.000 .- 205.978.000 224.090.000 • 243.182.000 . 235.374.000 liEDRAG DER DOORHALINGEN. /• 98.887.000 107.507.000 106.732.000 114.154.000 134.320.000 121.286.000 117.210.000 • .. 120.383.000 142.313.000 » 130.346.000 146.442.000 149..-)91.000 . 155.144.000 l(i5.1,58.000 S-ALDO. /• 21.773.000 19.724.OOC . 23.616.001 29.475.00( . 24.572.00( 11.414.000 33.916.00( 44.728.000 (50.038.000 59.569.00( 59..-)36.000 74.499.000 , 88.Ü38.00( 70.215.000 8 • Wij willen ons hier van het geven van verdere overzichtstabellen onthouden, ook schijnt het vrij gewaagd op grond der enorme toenamen der laatste jaren een conclusie te trekken ten opzichte der algemeene welvaart. Daartoe ware het noodig ook de onderpanden en de verdeeling in bebouwde en onbebouwde eigendommen te weten, en ook dan nog blijft een juiste gevolgtrekking zeer moeilijk. Met de toename der uitstaande hypotheken hield, wat de Banken betreft de toename der zich in circulatie bevindende pandbrieven ongeveer gelijken tred. Per einde 1904 becijfert men het totaal bedrag dezer beleggingswaarden op ongeveer 435 millioen gulden. § 3, Be Oprichting^ hd Aandeelenkapitaal en de Aandeelhouders. De wijze waarop eene Hypotheekbank tot stand komt, wijkt in geen enkel opzicht van die van andere vennootschappen af en de wet legt aan hare oprichting geen enkele moeielijkheid in den weg; zij beschouwt haar als eene gewone Naamlooze Vennootschap zonder meer. In zooverre zijn evenwel de wettelijke bepalingen voor de oprichting van laatstgenoemde ook op die eener Hypotheekbank van toepassing. Zooals bekend is wordt hiertoe de koninklijke goedkeuring vereischt en moet zij geschieden bij notai'iëele acte; beide moeten worden ingeschreven in de hiertoe bestemde openbare registers, terwijl verder publiceering door middel van de Staatscourant en andere nieuwsbladen is voorgeschreven. De oprichters moeten samen minstens Vs van het kapitaal vertegenwoordigen. Is aan de verschillende wettelijke bepalingen voldaan, dan kan de Bank, mits één tiende van haar kapitaal gestort zij, in werking treden. Tot zoover stemt alles volkomen overeen met den gang van zaken bij iedere andere Naamlooze Yennootschap. Aard en strekking van het Aandeelenkapitaal zijn echter bij de Hypotheekbank eene geheel andere, zooals nader zal worden aangetoond. Het aandeelenkapitaal wordt gewoonlijk tot een vrij groot nominaal bedrag opgevoerd, minder dan een millioen zal het zelden bedragen; maar daartegenover staat, dat de stortingen gewoonlijk niet veel meer zullen beloopen, dan de Wet als 9 minimum voorschrijft '. De reden hiervan is niet ver te zoeken. Bij iedere handelszaak vormt het kapitaal de basis, waarop alles berust; het is en blijft het fondament van het gebouw en levert de middelen voor het bedrijf. Dit nu is bij de Hypotheekbank in veel mindere mate het geval, de behoefte aan een groot bedrijfskapitaal doet zich hier niet zoozeer gevoelen, want, zooals in paragr. 2 is aangetoond, is haar werkkring die eens tusschen-persoons en bezigt zij de gelden, die zij voor hare pandbrieven ontvangt, alsmede hetgeen haar toevloeit uit aflossingen, tot het aangaan van nieuwe leeningen. Dit verklaart het geringe fournissement. De hooge opvoering van het nominale kapitaalsbedrag evenwel verhoogt het crediet der vennootschap en strekt nevens de onderpanden der uitstaande leeningen en andere activa als waarborg tegenover de houders der pandbrieven. Immers. bij achteruitgang der zaken rust op de aandeelhouders de verplichting tot volstorting hunner aandeelen of liever tot bijstorting van zooveel als door de omstandigheden gevorderd wordt. Hierin schuilt echter mede een gevaar voor de Bank. Als wij zien dat het grootste kapitaal waarmede ten onzent eenige Bank werkt 5 millioen gulden bedraagt (Rotterdamsche), dit bedrag dooreengenomen echter het millioen niet overschrijdt — er zijn zelfs tal van Banken die een geplaatst kapitaal hebben van vijf, vier ja drie honderd duizend gulden — en dat de stortingen meestal slechts 10 "/^ bedragen, - dan ligt het voor 1 In verband met den meeromvattender werlskring en zeker ook met het grooter abeidsveld is dit in Duitschland anders. Vrij algemeen is het kapitaal der Banken daar belangrijk grooter. In het „Qeschiiftsbericht" der Rheiniseh- Westiïilischo Boden-Credit-Bank in Kiiln iiber 1904 lezen wij: „Die zunehmende Entwickelung in allen Zweigen unsercs geschüftlichen Be- „triebes muszte uns schon seit geraumer Zeit den Gedauken an eine weitere „Einberulung aul' das Actienkapital nahelegen Der Aufsichtsrat hat aus „diesen Gründen unseren Antrag auf Einberufnng weiterer M. 3.000.000.— behufs „Vollzahlung der Actiën Serie C genehmigt. Die Einberufung ist derart erfolgt, „dasz vom 1 Januar 100.") ab das erhöhte Kapital von M. U.000.000.— an der „Dividende teilnimmt." Op een nominaal kapitaal van M. 20 millioen zijn hier M. 14 millioen ten volle betaald. Eene dusdanige verhouding - 70 o Q gestort kapitaal — vindt men ten onzent slechts bij uitzondering. ^ Enkele Banken hebben een belangrijk liooger fournissement tot '20, 30 ja 40%; als uitzondering komt zelfs wel een volgefourneerd kapitaal voor (Nationale en Holland Bank Amsterdam) doch vrij algemeen geldt 10% storting als regel. 10 de hand, dat het bij de oprichting niet zoo heel moeilijk zal zijn om het gewenscht aantal deelnemers te vinden. Met de wetenschap, dat op elk aandeel van /'lOOO slechts ƒ 100 gestort behoeft te worden, kan het gebeuren dat zij die als aandeelhouders optreden een te groot risico op zich nemen en in tijden van malaise niet in staat zullen zijn aan hunne verplichting tot bijstorting te voldoen. Zal het publiek, 't welk bij de wetenschap omtrent de soliditeit der aandeelhouders overwegend belang heeft, eenigszins tot oordeelen in staat zijn, dan is het geen overdreven eisch, dat de jaarverslagen der Banken ook de namen der aandeelhouders met het getal hunner aandeelen vermelden. Zoover ons bekend hebben dan ook eenige Banken dezen maatregel reeds in toepassing gebracht *. Het gevaar dat er ligt in een hooge opvoering van het nominaal Kapitaal en een slechts gering fournissement, wordt derhalve door plaatsing der aandeelen bij kapitaalkrachtige aandeelhouders opgeheven. Zij alleen zullen tot eventueele volstorting hunner aandeelen in staat zijn. Niet een besluit der Directie, maar een besluit genomen door 't zij het college van Commissarissen, 't zij door de Directie in overleg met Commissarissen, 't zij door de Algemeene Vergadering van aandeelhouders bepaalt de hoegrootheid dezer verdere stortingen en kan het in sommige gevallen van overwegend belang zijn, dat niet te veel aandeelen in ééne hand zitten. (Men zie over den waarborg tegenover de pandbrief-houders paragraaf 5). Wel is waar bevatten de statuten der verschillende Hypotheekbanken in deze eenigszins afwijkende voorschriften, doch ten slotte zal naar wij meenen de Algemeene Vergadering in hoogste instantie beslissen, vooral dan als de bijstorting moet geschieden teneinde de Bank aan hare wettelijke verplichtingen kunne voldoen. Omtrent aandeelenkapitaal en aandeelhouders, overdracht van aandeelen, niet verplichte bijstorting etc. bevatten de statuten meer of minder uitvoerige bepalingen, welke met de wettelijke nauw samenhangen. We noemen daarvan o. a. de volgende: l*" de grootte van het nominale kapitaal, meestal verdeeld in aandeelen van /"lOOO. 2"= de splitsing van het kapitaal in twee of meer series. 1 O. a. de Zuidei- Hypotheekbank te Breda. 11 S" de verplichte storting in percenten op het geplaatste kapitaal. Deze bepaling brengt noodwendig eene andere met zich, n.l. dat de aandeelen op naam moeten staan, een gevolg van het in art. 41 W. v. K. vervatte voorschrift. 4*^ de bepaling van den tijd, binnen welken de overige series geplaatst moeten zijn. Dit voorschrift is meestal een wassen neus, want wel is waar schrijft de wet (art. 50 W. v. K.) het bepalen van dien termijn voor, maar zij geeft in hetzelfde artikel tevens de vennootschap de bevoegdheid om verlenging bij herhaling aan te vragen, eene bevoegdheid, waarvan vooral de Hypotheekbank ruimschoots gebruik maakt. 5'' bepalingen omtrent de stortingen en omtrent den aandeelhouder, die in gebreke mocht blijven aan zijne verplichtingen daartoe te voldoen. 6"^ de wijze van overdracht van aandeelen. Ook hier niets anders dan eene herhaling van de bepalingen der wet. De overdracht vindt plaats door eene eenvoudige verklaring van den vennoot en den in diens plaats tredende, waarvan in de boeken der Bank aanteekening wordt gehouden. Wanneer evenwel zoodanige aandeelen niet zijn volgefourneerd, dan kan die overdracht alleen plaats vinden, indien de bestuurders der vennootschap zich met den nieuwen eigenaar hebben tevreden gesteld. Is dit niet het geval, dan is alleen de oorspronkelijke vennoot tot eventueele volstorting van het aandeel gehouden (art. 43 W. v. K.) Voor de overschrijving der aandeelen laat de Bank zich gewoonlijk een kleine vergoeding betalen, welke van fO.bO tot f2.— per aandeel varieert. Wanneer we hier nog aan toe voegen, dat statutair het getal aandeelen die in ééne hand mogen zitten meestal tot 25 a 30 beperkt is, dan kunnen wij verdere bepalingen der statuten hier buiten beschouwing laten. Nog een enkel woord omtrent het fournissement. Het geringe bedrag daarvan in vergelijking met de nominale kapitaalsgrootte heeft ten gevolge, dat de winst in verhouding tot den inleg dikwijls zeer groot is en dat den aandeelhouders ten goede komt, wat feitelijk door anderen (geldnemers en pandbrievenhouders) te veel betaald, respectievelijk te weinig genoten is. Door uitgifte van pandbrieven. 12 waaraan geringe interest, maar tevens aandeel in de winst verbonden is,- wordt hieraan bij sommige Hypotheekbanken te gemoet gekomen. Tevens kan deze maatregel het plaatsen van pandbrieven — wat thans niet altijd even vlot geschiedt — vergemakkelijken. Het ware intusschen meer in overeenstemming met het doel, waarvoor Hypotheekbanken heeten te worden opgericht (men denke o.m. ook aan de belangen van den landbouw), indien b.v. 50 <*/g der overwinst den hypotheekgevers ten goede kwam. Eene enkele zoodanige restitutie is ons bekend. In de betreffende bepalingen omtrent de winstverdeeling heet het: „van hetgeen alsdan overblijft, wordt toegekend: „10'Vo ^-an de houders van Pandbrieven „10 o/g aan de Hypotheeknemers, uit te keeren als „restitutie op de door hen betaalde rente." Hier staat de Bank dus een deel harer winsten af aan geldnemers en pandbriefhouders, wat o. i. slechts toegejuicht kan worden. Toch kan men ook op schijnbaar goede gronden het geven van een deel der winst aan de hypotheekgevers * bestrijden. Bij een goed beheer der Bank dragen alleen de aandeelhouders het risico en is het dus billijk, dat zij een betrekkelijk hoog dividend ontvangen. Bovendien zal een wijs bestuur een deel der winsten tot aankweeking van een reservefonds bezigen en daardoor de positie der Bank versterken, wat mede den pand-briefhouders indirect ten goede komt. Winstuitdeeling aan geldnemers (hypotheekgevers) acht men ook daarom wel overbodig, wijl, indien de Bank te hooge condities stelt, de geldnemer steeds bij particulieren terecht kan. Men mag over deze quaestie verschillend oqrdeelen, eene uitkeering' als boven van 10 "/g der overblijvende winst (na een maximum uitkeering van bijv. 4 a 5 "/g aan aandeelhouders) aan de hypotheekgevers schijnt ons in het belang van Bank en debiteur beide. Enkele hypotheekbanken geven ook oprichtingsaandeelen uit, waaromtrent de statuten alsdan nadere bepalingen bevatten, bijv.: 1 N. B. Zeer vaak worden de benamingen Hypothceknemer en Hypotheekgever met elkaar verwisseld. De uitdrukking in de aangehaalde statutaire bepalingen is bijv. ook onjuist en moet het hier in plaats van HypotheekwcTOers, Hypotheekgerers heeten. Immers de debiteur der bank is de eigenlijke Hypotheekgever en tegelijkertijd geldnemer, de Bank treedt op als geldgeefster en Hypotheekneemster. 13 „aan de inschrijvers op de eerste Serie wordt J)ij elk aandeel „een opi'ichtersbewijs uitgereikt. De oprichtersbewijzen zijn „aan toonder en geven elk aanspraak op V300 van het deel „der winst in art. . . . aan oprichters toegekend" of: „bij de eerste emissie worden uitgegeven: 75 oprichtersbe- „wijzen, aanspraak gevende op de uitkeering, bedoeld in „art. . . . Voor elke 10 aandeelen heeft ieder oorspronkelijk .,inschrijver recht op één oprichtersbewijs." Ook treft men vaak voorschriften aan omtrent latere verhoogingen van het Kapitaal der Bank en de daarmee eventueel gepaard gaande uitgifte boven pari. § 4. Be Hypotheken. Het ter leen geven van gelden onder hypothecair verband is een der hoofdverrichtingen der Bank. Wegens het niet voorhanden zijn van kasmiddelen, (want het plaatsen van pandbrieven gaat niet altijd even vlot), ook uit andere oorzaken, kan echter niet aan iedere daartoe strekkende aanvrage worden gevolg gegeven. De statutaire en reglementaire bepalingen zijn ook hier van overwegenden invloed en maken verschillende formaliteiten noodzakelijk, die wij zoo volledig mogelijk zullen behandelen. Of de Bank alleen gelden onder 1'' hypothecair verband schiet, dan wel of zij ook 2^^ hypothecaire leeningen aangaat, doet aan het wezen der zaak niets af. Voor een duidelijk overzicht is het wenschelijk deze paragraaf eenigszins te splitsen en achtereenvolgens afzonderlijk te beschouwen: de aanvraag, de panden en hunne schatting, de verschillende voorwaarden en bedingen omtrent het onderpand, het bedrag der leening en de hypotheekakte, de aflossingen en ten slotte de inpandneming van grossen. I. De Aanvraag. Deze geschiedt door middel van door de Bank verstrekte formulieren, welke den aanvrager ter invulling worden toegezonden. Behalve eene volledige opgave van den naam, het beroep en de woonplaats van den aanvrager, moet tevens worden aange- 14 geven in welke hoedanigheid deze handelt, d. w. z. als eigenaar, voogd, etc, hoe groot het bedrag der leening is, die verlangd wordt en verder- de duur der leening en de wijze van aflossing. Daarna dient eene uitvoerige beschrijving te worden gegeven van het onderpand. Als de voornaamste vragen, dienaangaande door de Bank ter beantwoording voorgelegd, moeten o. m. genoemd: die omtrent de hgging, grootte, kadastrale indeeling, den aard en de belendingen van het pand en de lasten, die er op drukken. Verder de opbrengst of huurwaarde, de schatting door den aanvrager, met vermelding der gronden, waarop die berust en eene opgave, of het pand al dan niet tegen brandschade is verzekerd, en zoo ja voor welk bedrag en bij welke maatschappij (dit laatste geldt natuurlijk alleen voor panden, die voor verzekering vatbaar zijn). Als bijlagen zijn bij deze aanvraag over te leggen: eigendomsbewijzen, huurceelen of pachtcontracten, een uittreksel uit den kadastralen legger, de polis van brandassurantie en, zooals de daartoe bestemde modellen gewoonlijk aangeven, alle bescheiden, die tot een juiste beoordeeling van de waarde der goederen en het eigendomsrecht van den aanvrager noodig zijn. De aanvrager wijst voorts den notaris aan, voor wien hij de akte wenscht te passeeren. Eenvoudig in den zin van beknopt is de aanvraag dus geenszins, maar de verschillende bepalingen van de statuten en het reglement der Bank maken dergelijke uitvoerigheid noodzakelijk, terwijl dit uit een oogpunt van voorzichtigheid mede een gebiedende eisch is. Immers de praktijk leert, dat het meest uitgebreid onderzoek hoogst gewenscht is. Het hierbij gevoegde model der aanvrage geeft tot verdere opmerkingen geen aanleiding. MODEL I. Hypotheekbank; gevestigd te No. van hel Register. Datum van ontvangst. AANVRAAG. vraagt aan bij de directie van bovengenoemde bank 15 eene geldleening van . onder verband van eerste Hypotheek op het hierachter omsclireven onroerend goed. De aanvrager verklaart voorts: l". dat de leening tot stand kome voor of op den . . . . en worde aangegaan voor den tijd van . . . jaren met aflossing 2<=. zich te onderwerpen zoowel aan de bepalingen betreffende Hypotheek, voorkomende in de Statuten der Bank, zooals die zijn goedgekeurd bij Koninklijk Besluit van als aan het reglement op het leenen van geld onder hypothecair verband, zooals dat is gedeponeerd onder de minuten van den N o t a r i s . . . . t e . . . . bij akte van d e n . . . . voor dezen verleden. 3<=. zich te verbinden tot betaling der kosten van taxatie en onderzoek, ook dan wanneer de Hypotheek niet tot stand komt. Gedaan te op den (Handteekening van den aanvrager of xij'ii gemachtigde.) De keerzijde van het formulier bevat nu de hierboven reeds genoemde details aangaande het te bezwaren goed. CD £3 < O o a< a' •n II. De panden en hunne schatting. De onderpanden, strekkende tot waarborg en zekerheid der geldleeningen eener Hypotheekbank, kunnen alleen zijn onroerende goederen (art. 1208 B. W.) en niet eens alle. In aanmerking nemende, dat het pand boven alles een waarborg moet zijn voor de aangegane leening, sluit de Bank ook die onroerende goederen uit, waarbij deze waarborg geheel of gedeeltelijk wordt gemist. Door de statuten wordt deze beperking nader omschreven, 't zij door aan te geven, dat alleen die panden in aanmerking kunnen komen, waarop het sluiten van assurantie mogelijk is (bebouwde eigendommen), 't zij door een minder ver gaande uitsluiting, waarvan dan de hoofdstrekking is, dat al die onroerende goederen worden geweigerd, die om een of andere reden moeielijk kunnen worden verkocht. Wanneer nu een aanvrage om eene geldleening (zie I) inkomt, wordt deze en de 16 daarbij gaande bescheiden aan een nauwkeurig onderzoek onderworpen, waarbij allereerst in aanmerking komt of het pand aan de statutair gestelde eischen voldoet. Is dit zoo, dan wordt tot eene schatting overgegaan, waarmede de makelaars (taxateurs) der bank zich belasten. Vooraf wordt den aanvrager door de directie kennis gegeven, dat zijne aanvrage in overweging zal worden genomen en wordt hem eene opgave verstrekt van de kosten van taxatie en onderzoek. Sommige maatschappijen berekenen geen taxatieloon; de taxateurs zijn dan in vasten dienst der Bank en genieten ook een salaris onafhankelijk van de hoegrootheid der schattingen. Trouwens verdient het aanbeveling en is dit in de praktijk ook vrijwel usance, dat de taxateurs, onverschillig of de leening tot stand komt of niet, hun taxatiekosten ontvangen. De bedoeling hiervan is licht te doorgronden; taxateurs mogen finantiëel geen belang hebben bij het al of niet sluiten der Hypotheek. Behoudens de bepalingen der Bank en verschillende omstandigheden naar gelang van het te taxeeren pand, zijn de taxateurs in de schatting geheel vrij en dragen zij daarvoor moreel de verantwoording. Van hunne bevinding brengen zij verslag uit door inlevering van een hiertoe strekkend model. Al wat als eene tijdelijke of industriëele waarde van het pand moet worden beschouwd, of wat aanmerkelijk aan beschadiging of waardevermindering bloot staat, wordt bij de taxatie buiten beschouwing gelaten *. Omtrent de toelating beslist bij sommige maatschappijen de Directie, bij andei-e de Raad van Toezicht uit commissarissen gekozen. MODEL II. sche Hypotheek-Bank gevestigd te VERSLAG van Bevinding en gedane Schatting. De ondergeteekende door de Directie van genoemde Bank belast met de schatting 1 Ondanks al deze bepalingen wordt er soms nog te hoog getaxeerd, getuige de vele execution welke verlies opleveren. Bij een juister taxatie zou opbrengst beneden het bedrag der hypotheek groote uitzondering zijn. 17 en het onderzoek omtrent den staat van de hieronder omschreven,- ter onderzetting aangeboden goederen, verklaart na persoonlijke opname dier goederen en na zich te hebben overtuigd dat zij dezelfde zijn als die' ter onderzetting ziin aangeboden, te hebben gedaan de volgende schattingen. Eigendom van Omschrijving der goecïercrij door vcrnit'lding van aard en bestemming (l)ouwland, weiland, liiiis etc,) eu ligging (provincie, gemeente etc). * KADASTU.VLÜ BESCHRIJVING. Sectie, Nummer. Grootte, H. A. C, Gesclialte jaarlijltsclie onzuivere huurwaarde. (iescliatte veriioop-waardc. Aanmeiiiingen. De ondergeteekende verklaart verder, dat hem bij het ingesteld onderzoek naar den staat der boven omschreven goederen is gebleken dat (eventueele bijzonderheden over lasten, meer of minder gemakkelijke verkoopbaarheid, aard der goederen, welke aanneming verhindert etc ) en dat de schatting plaats had onder inachtneming van het bij •art der statuten bepaalde, naar zijn beste kennis en volgens de huidige waarde. '-.r Gedaan te den (Handteekening van den Taxateur.)' W. H. BAKKER, Boekhouding- van Hypotlieelibankeri. 2e dr. 2 18 III. Verschillende voorwaarden omtrent het onderpand. Spraken wij hierboven van de noodzakelijkheid, dat het pand boven alles eene voldoende zekerheid geven moet voor de geld-leening, dan volgt hieruit als vanzelf, dat tal van bepalingen noodig zijn, opdat voor de Bank, ook na het sluiten der leening, die waarborg blijve bestaan. Een eerste vereischte is, dat de goederen in behoorlijken staat worden onderhouden en niet buiten toestemming der directie worden bezwaard. Van dat behoorlijk onderhoud dient de Bank zich voortdurend op de hoogte te houden, zoodat waardevermindering worde voorkomen en mocht dit laatste toch het geval zijn, dan heeft de Bank het recht de goederen aan eene herschatting te onderwerpen. Te dien opzichte bevatten bijna alle statuten van Hypotheekbanken of wel, een buiten de statuten vastgesteld „reglement op het leenen van geld onder hypothecair verband" bindende bepalingen, bijvoorbeeld: „De Directie laat, indien dit naar hare meening noodig is, „herschatting doen, bij voorkeur door een anderen deskun- „dige, dan die de oorspronkelijke schatting heeft verricht. „Wijst de herschatting eene lagere waarde aan dan het „verbonden pand moet hebben, dan is de debiteur verplicht „om, binnen drie maanden nadat hem de uitslag bij aange- „teekend schrijven is bekend gemaakt, zoodanig gedeelte „der schuld af te lossen, dat de leening aan de eischen „voldoet, of wel meerder onderpand te verstrekken, bij „gebreke waarvan de schuld op vorderbaar is" *. Meestal echter wordt den debiteur het recht ingeruimd eene hernieuwde schatting te verlangen door deskundigen, deels door hem zelven, deels door de Bank aangewezen, welke dan gewoonlijk zich bij gezamenlijke keuze negeen verder deskundige toevoegen. Soms ook geschiedt de benoeming van dezen laatsten door den rechter van het kanton waarin de goederen gelegen zijn öf door den Raad van toezicht. 't Is voor de Bank vrij moeilijk zich juist en volledig op de hoogte te houden van den toestand der verschillende onderpanden, van de voortdurende verzekering, de niet van bestem- 1 Aan het opzeggen, resp. het vermhideren van eenmaal gegeven hypotheek zijn in de practijk veelal groote bezwaren verbonden. 19 ming verandering etc. etc. Ook omtrent de verhmlng is de eigenaar gebonden in zooverre, dat hij geen vooruitbetaling der huurpenningen kan eischen en niet voor langer dan een bepaalden termijn (door de Bank te bepalen) verhuren mag (art. 1230 B. W.) — evenmin mag hij zonder toestemming het pand van bestemming doen veranderen. Evenwel komt het voor dat het pand verkocht wordt en notarieel overgedragen, zonder dat zulks aan de Directie der Bank bekend is, dus zonder den hypotheeknemer er in te kennen. Op het eerste gezicht lijkt dit wel wat vreemd, toch moet het in de praktijk nog al eens voorkomen. Aan zoodanigen verkoop en notarieele overdracht van het pand zal de Bank meestal weinig kunnen doen, mits slechts rente en aflossingen stipt worden voldaan. Een waarborg voor de Bank ligt daarin dat het goed altijd verbonden blijft. De oorspronkelijke eigenaar alleen is de debiteur der Bank, tenzij de nieuwe eigenaar zich later als diens mede-debiteur tegenover de Bank mocht hebben verbonden. In wiens handen het pand zich ook mocht bevinden, zoolang de Hypotheek niet is doorgehaald blijft het onroerend goed waarborg voor de schuld. De hypotheeknemer beschouwt betalingen van rente en aflossing als te zijn gedaan door den oorspronkelijken geldnemer. Bij nalatigheid spreekt hij of beiden aan (zie boven) of hij kan wanneer de hypotheeksom niet geheel uit de opbrengst van het krachtens art. 1223 B. W. verkochte pand kan worden gekweten, den oorspronkelijken eigenaar voor het te kort komende aanspreken en dit op diens overige goederen verhalen (art. 1242 en volgende B. W.). Men zal gemakkelijk begrijpen, wat de hypotheekgever met deze handelwijze beoogt, n.l. het ontduiken van courtage voor het opnieuw sluiten der leening en het vermijden van boetebetaling voor vervroegde aflossing. De bepalingen en voorwaai'den omtrent de assurantie nopen ons tot eenige uitvoerigheid. „De gebouwen moeten ten genoege der Directie, met al hetgeen tot hunne bestemming behoort, tegen brandschade verzekerd zijn, bij eene door haar goedgekeurde Maatschappij. De polis van verzekering moet onder berusting der directie worden gesteld en de kwitantie der laatst verschenen jaarlijksche premie moet bij de eerstvolgende rentebetaling eveneens aan haar worden uitgereikt." Deze aangehaalde bepaling treft men in het reglement van 20 iedere Hypotheelvbank aan, hoewel zij zonder verdere toevoeging weinig tot voorkoming van verlies (en dit is hare strekking) kan bijdragen. Immers wanneer A een hypotheek heeft ten bedrage van f 5000 op het huis van B, 't welk voor f 8000 tegen brandschade is verzekerd, dan is deze assurantie wel voor B een waarborg ter voorkoming van verlies door brandschade, niet alzoo voor A. Verbrandt het pand dan heeft A geen recht van verhaal op de vergoeding, die de assurantiemaatschappij aan B zal uitkeeren. „Want de. assurantiepenningen treden niet in de plaats van het huis en als zij door den verzekerde ontvangen zijn, worden zij met diens andere goederen vermengd, zonder dat de schuldeischer daarop eenig voorrecht kan doen gelden, of dat zij hem eenige bijzondere zekerheid aanbieden" (ASSER, Schets V. h. Nederl. Handelsrecht, pag. 254). Opdat de Hypotheekbank nu niet aan eenig gevaar van schade, uit bovenstaande oorzaak voortspruitende, zou blootstaan, maakt zii gebruik van de bevoegdheid aan eiken hypotheekhouder door art. 297 W. v. K. verleend, en zij voegt dan ook in haar reglement aan de genoemde bepaling o. m. de volgende zinsnede toe: Ingeval van brandschade aan de gebouwen overkomen, zullen de assurantiepenningen tot het beloop van de hoofdschuld, de renten en administratiekosten in de plaats der onderzetting treden en zal de schuldeischeresse (d. i. de Bank) gerechtigd zijn die, namens den verzekerde, van den verzekeraar te ontvangen en dezen daarvoor wettig te kwiteeren. Deze bepaling van ons Wetboek van Koophandel is voor het Hypotheekwezen van groot belang, maar kan toch den hypotheek-nemer (in casü de Bank) niet voor alle schaden uit dezen hoofde vrijwaren. Mr. C. ASSER in zijne „Handleiding voor de beoefening van het Nederlandsch Burgerlijk Recht" uit zich over dit beding, omtrent het recht van toekenning op de assurantiepenningen als volgt: (2« deel pag. 366) „Het behoeft geen betoog, dat elke waardevermindering „van het verbonden goed nadeelig is voor de belangen van- „de hypothecaire schuldeischers, en dat inzonderheid het „geval van brand den waarborg nagenoeg geheel kan doen „te niet gaan; daarom maakte men onder het Fransche „recht veelal bij de hypotheek-akte de bepaling, dat de „schuldenaar verplicht zou zijn het bezwaarde goed tegen 21 „brandschade te verzekeren; een beding, waarvan het nut „niet te ontkennen valt, maar dat toch niet op afdoende „wijze den schuldeischer te hulp komt. Immers al'kwam „de schuldenaar die verplichting getrouwelijk na, dan stond „men voor de vraag welk recht de schuldeischer op de „assurantiepenningen kon doen gelden; wel wordt er dikwijls „in rechte gesproken van eenen regel, volgens welken de „prijs of opbrengst eener zaak in de plaats dier zaak treedt, „maar het is er verre van af, dat dit beginsel, dat hier en „daar ongetwijfeld in de wet is opgenomen, in die algemeen- „heid zou gelden, dat het bij analogie tot niet genoemde „gevallen zou mogen worden uitgebreid „Zoo is men er ten onzent toe gekomen om uitdrukkelijk „bij art. 297 W. v. K. tusschen den hypothecairen schuldenaar „en schuldeischer het beding toe te laten, dat ingeval van „schade aan het verzekerde of te verzekeren perceel door „brand overkomen, de assurantiepenningen tot het beloop „der inschuld in de plaats van de onderzetting zullen treden; „is zoodanig beding aan den verzekeraar beteekend (of heeft „hij verklaard ervan kennis te hebben genomen, hetgeen in „de praktijk veelal door aanteekening op de polis geschiedt), „dan is hij verplicht de verschuldigde schadevergoeding met „den hypothecairen schuldeischer te verrekenen, doch alleen „indien en voor zooveel die schuldeischer batig zou zijn „gerangschikt, indien de schade niet was voorgevallen (art. „298 W. V. K.) " „De bepaling van art. 297 is voorzeker van groot nut; „maar toch is het er ver van af, dat het daar omschreven „beding den schuldeischer onder alle omstandigheid voldoende „veiligheid verschaft. In de eerste plaats werkt het alleen „tusschen de partijen, die de hypotheek-akte hebben aan- „gegaan en den verzekeraar, die daarvan op wettige wijze „kennis draagt. Het heeft geen zakelijk karakter en volgt „dus het goed niet in welke handen dit ook overgaat; het „wordt dan ook niet ingeschreven. Een latere eigenaar van „het bezwaarde goed is dus door het beding niet gebonden. „Dan kunnen er talrijke oorzaken zijn dat eene verzekering „nietig is of des verzekeraars verplichting ophoudt (art. 251, 22 „252, 293 AV. v. K.), zonder dat de schuldeischer daarvan „kennis draagt of voldoende in de gelegenheid is maatregelen „te nemen om zich zooveel mogelijk daartegen te dekken. „Nog denke men aan het geval, dat het onheil te wijten „is aan eigen schuld of nalatigheid van den verzekerde, als „wanneer de verzekeraar ongehouden is de schade te ver- „goeden (art. 276, 294 W. v. K.). In al deze gevallen levert „het assurantiebeding geen voldoenden waarborg op, en „terecht geven verscheidene praktische rechtsgeleerden den „schuldeischer dan ook den raad rechtstreeks op eigen naam „eene verzekering te sluiten, welke alsdan diens belang bij „het onverbrand zijn van het perceel tot voorwerp heeft." Om aan dit laatste bezwaar — brand door eigen schuld van den verzekerde en het dientengevolge niet uitbetalen der assurantiepenningen door den verzekeraar — tegemoet te komen gaat dan ook de Bank meestal rechtstreeks eene overeenkomst met den verzekeraar aan, dat óók in geval van eigen schuld de verzekerde som tot het bedrag der onderzetting aan haar (de Bank) zal worden uitbetaald, of wel de Bank volgt den hierboven aangegeven raad en verzekert zich rechtstreeks. De kosten aan deze verzekering verbonden zijn meestal niet hoog — Vi o ^^ Va **/o o — en de Bank is daardoor tegen alle eventualiteiten uit dien hoofde gedekt. Voor de beteekening der overeenkomst tusschen de Bank en den geldnemer zijn modellen in gebruik waarin de assuradeur zich rechtstreeks tegenover de hypotheekneemster verbindt en welke ook de noodige bepalingen bevatten in geval van het niet op tijd betalen der premie. De Directie der Bank, van dit in gebreke blijven van den debiteur kennis krijgende, kwijt dan meestal, ten laste van den verzekerde, de achterstallige premie of wel zij doet de verzekering op eigen naam voortloopen. MODEL III. BEWIJS VAN HYPOTHEEK-AANTEEKENING. Naar aanleiding van art. 297 van het Wetboek van Koophandel. De ondergeteekende verklaart bij deze: 1". Kennisgeving te hebben ontvangen, dat toebehoorende aan gelegen. 23 door. . . . tegen brandschade verzekerd voor. . . blijkens polis N°. . . met een . . . . hypotheek bezwaard ten behoeve der . . . .sche Hypotheekbank, gevestigd te krachtens acte op den voor den Notaris te verleden. het bij die acte overeenkomstig art. 297 W. v. K. gemaakt beding ten aanzien der assurantiepenningen, te houden voor aan haar beteekend; en rerbindf zich om, bijaldien de verzekerde mocht in gebreke blijven de premie op den vervaldag te voldoen, of de bestaande verzekering, om welke reden ook, mocht komen te vervallen, hiervan dadelijk bij aangeteekenden brief aan de Directie der genoemde Bank kennis te geven en haar een termijn van veertien dagen toe te staan, in het eerste geval om de premie voor den verzekerde te kwijten, in het laatste geval om de verzekering op naam der Bank te doen voortloopen; om. in geval van schade aan bovenbedoeld perceel overkomen de door haar verschuldigde schade aan de Directie van genoemde Bank te zullen uitbetalen; om aan de voornoemde Bank de, tengevolge van brand door haar geleden schade te vergoeden, ook indien de brand door ojyzet of sclmld of nalatigheid van den verzekerde zelven mocJit zyn veroorzaakt^ tegen subrogatie ^ van ons in de rechten, rechtsvorderingen, voorrechten en hypotheken ten laste van den verzekerde, ten beloope der uitbetaalde schadevergoeding. Gedaan te den sche Brandassurantie Maatschappij. onderschuiving, in de plaats stelling. Zie art. Wii en 1-138 B.W. 24 Blijft de geldnemer eenigen tijd in gebreke om, 't zij de aflossingen, 't zij den interest op tijd te betalen, dan heeft de Bank de bevoegdheid om het pand te verkoopen en zich uit de koopsom het haar toekomende te voldoen, 't Schijnt ons niet overbodig hier in 't bijzonder op opmerkzaam te maken, dat dit recht van verkoop van het bezwaarde goed geenszins een natuurlijk uitvloeisel der verbintenis is. Art. 1223 2'' lid B. W. bepaalt uitdrukkelijk, dat het den eersten hypothecairen schuldeischer vrij staat te bedingen dat hij bij gebreke van behoorlijke voldoening gemachtigd zal zijn het pand in het openbaar te doen verkoopen en dat dit beding op de openbare registers zal moeten worden aangeteekend. Bij vrijwillige verkooping door den eigenaar wordt veelal het beding gemaakt, dat de kooper geen gebruik zal mogen maken van het recht van zuivering: de hypotheek blijft dus loopen ten laste van den nieuwen eigenaar (zie art. 1254 B. W.). Zuivering moet worden aangevraagd door den kooper van een met hypotheek belast pand en alleen in geval de hypothecaire lasten den koopprijs overtreffen. De eerste hypotheekhouder, die vrij algemeen dit beding maakt, doet dit natuurlijk alleen om zich voor schade uit dien hoofde te vrijwaren, want indien' de verkoop plaats heeft op een tijdstip, dat de verbonden goederen zeer laag in waarde zijn, zou hierdoor de hypotheeknemer ten zeerste kunnen worden benadeeld. In tegenstelling met het gezegde omtrent de uit art. 297 W. v. K. voortvloeiende overeenkomst tusschen hyptheeknemer en assuradeur, wordt het beding het recht van zuivering betreffende op de openbare registers ingeschreven, waardoor de werking daarvan voortduurt nadat het goed in andere handen is overgegaan. Om gedekt te zijn tegen eventueele schade, voortvloeiende uit het niet op tijd betalen van rente en aflossingen door den hypotheekgever, kan de geldgever (de Bank) zich verzekeren bij eene Hypotheek-verzekering Maatschappij. (Omtrent uitvoeriger behandeling der verschillende voorwaarden, het onderpand betreffende verwijzen wij naar de reeds genoemde Handleiding van Mr. C. AHSER). IV. Het bedrag der leening en de hypotheekakte. Na afloop van het onderzoek der aanvrage en na plaats gehad hebbende schatting wordt den aanvrager schriftelijk kennis ge- -25 geven, dat aan zijn verzoek gevolg kan worden gegeven en het bedrag dei' leening is vastgesteld op zoo en zooveel. A^'oor de grootte der leening is een zeker maximum bepaald, 't welk een bij de statuten vastgesteld percent van de geschatte waarde bedraagt. Dit bedrag is voor ongebouwde eigendommen hooger dan voor gebouwde en varieert tusschen 60 en 75 "/^ der waarde; gewoonlijk blijft de Bank met hare voorschotten beneden deze grenzen, overschrijden raag zij ze in geen geval. Neemt de aanvrager met het hem aangeboden bedrag genoegen dan wordt, na in orde bevinding van alle overige bescheiden (zie 1) tot het opmaken der hypotheekakte, d. i. de wettelijke overeenkomst tusschen partijen, overgegaan. Volgens art. 1217 B. AV. „kan Hypotheek alleen bij notarieele akte worden verleend, uitgezonderd in de gevallen bij de wet uitdrukkelijk aangewezen" i. De Hypotheekakte is dientengevolge, zooals dit met meer notarieele akten het geval is, dikwijls een vrij lijvig en ingewikkeld stuk, waardoor de duidelijkheid voor den leek niet wordt verhoogd. Ten einde niet al te uitvoerig te worden nemen de meeste Hypotheekbanken slechts de hoofdbepalingen in extenso in de akte zelve op. Voor de overige bepalingen wordt dan verwezen naar het reglement op het leenen van geld onder hypothecair verband, hetwelk hetzij in extenso, hetzij bij uittreksel notarieel is verleden en gedeponeerd bij den betrokken notaris. Gewoonlijk ontvangt dan de geldnemer een exemplaar van dat reglement. •^ De Hypotheekakte omvat alle bepalingen en voorwaarden bij de geldleening gemaakt en komt dus de inhoud in hoofdzaak neer op het volgende: 1. De datum der handeling, de naam van den notaris en die der getuigen en partijen. .2. De erkenning der schuld door den geldnemer, de rentevoet en eene omschrijving van de wijze van aflossing. 3. De duur der leening, in dier voege, dat in de akte genoemd wordt het tijdstip, waarop de eerste en dat waarop de laatste aflossing incl. rentebetaling zal plaats vinden. 1 Deze gevallen zijn tweeërlei: a. het stellen van hypotheek krachtens de wet' (voogden en curators), h. krachtens overeenkomst (bij het aangaan van verbintenissen). 26 4. Bepalingen omtrent het bezwaarde goed, aard en ligging en kadastrale indeeling. 5. De bijzondere overeenkomsten (bedingen) die, overeenkomstig de bepalingen der wet tusschen partijen mochten zijn gemaakt. 6. De verklaring van den geldnemer dat hij ten behoeve der Bank hypotheek verleent (1*=, 2'' etc.) op de hem in eigendom toebehoorende panden en dat hij zich onderwerpt aan alle door de Bank dienaangaande vastgestelde reglementaire bepalingen. Het dunkt ons na het bovenstaande vrij overbodig een model der Hypotheek-acte op te nemen. De inhoud is, zij het in min offlcieelen vorm nagenoeg geheel weergegeven en 't spreekt van zelf dat de akte naar gelang van den notaris voor wien, of de Bank ter wier behoeve zij is verleden, een in ondergeschikte punten meer of minder afwijkenden vorm zal vertoonen. Het oorspronkelijke stuk — de minute — blijft onder berusting van den notaris, een afschrift — de grosse — komt in handen der Bank. De Tweede Afdeeling van den Twintigsten Titel Boek II, Burgerlijk Wetboek bevat de verschillende bepalingen omtrent de inschrijving der acte. Zonder die inschrijving toch heeft de Hypotheek hoegenaamd geen kracht (art. 1224). De inschrijving is dus de boekstaving van het feit, dat hypotheek is verleend. Zij is van onwaarde indien zij geschiedt op een tijdstip, waarop het verbonden goed niet meer het eigendom van den hypotheekgever is (art. 1225). De inschrijving heeft plaats in openbare registers bij een z.g. Borderel van Inschrijving en op verzoek van den schuldeischer (art. 1231). Het Borderel wordt door den geldgever in duplo opgemaakt en onderteekend bij den Hypotheekbewaarder ingeleverd. Alle bedingen en voorwaarden moeten hierbij uitdrukkelijk worden vermeld omreden deze in de openbare registers mede moeten worden aangeteekend. Het eene borderel blijft in handen van den bewaarder, het andere wordt teruggegeven aan dengeen, die de inschrijving heeft verzocht, nadat de bewaarder daarop den datum en des-gevorderd het nummer der inschrijving heeft vermeld. (Art. 1232), Verder bepaalt art. 1236 nog, dat de inschrijving de hypotheek doet stand houden zonder vernieuwing, een bepaling die vrij scherp gecritiseerd is, wijl nu alleen door de doorhaling der 27 inschrijving het goed weder bevrijd wordt en in vele gevallen verzuimd wordt deze doorhaling aan te vragen. Er bestaan dientengevolge een groot aantal hypothecaire inschrijvingen, die absoluut van geen waarde zijn, daar de hoofdverbintenis te niet gegaan is, de doorhaling echter niet werd aangevraagd. Men bepleit daarom wel de 10-jarige vernieuwing der inschrijvingen, waardoor belanghebbenden gedwongen zouden zijn voor tijdige vernieuwing zorg te dragen. Weer anderen oordeelen dat hieraan voor den schuldeischer niet onbelangrijk nadeel verbonden zou zijn bijv. bij onwillekeurig verzuim. Zeker is het dat, bij periodieke vernieuwing, de registers meer met de werkelijkheid zouden overeenstemmen. Ten onzent heeft men eenmaal bij bijzondere Avet — 1878 — de vernieuwing van alle bestaande inschrijvingen bevolen en naar men wil zou een dusdanige vernieuwing ook thans lang niet overbodig zijn. De kosten der inschrijving komen ten laste van den verzoeker dus van den geldschieter, de kosten der Hypotheekacte moeten worden voldaan door den geldnemer en worden gewoonlijk verrekend met den notaris voor wien het stuk is verleden. De vorm en de inhoud van het Borderel is niet steeds dezelfde, hoewel de afwijkingen slechts ondergeschikte punten zullen betreffen. Wij geven aan ommezijde een model. MODEL IV. 28 BORDEREL TOT INSGHRIJVING EENER HYPOTHEEK. oH S. "o 45 " o » m s < 8 ^ Q D-T) 3 oo p » ^, o Q^ 1 2 TO ^3. cn i -ï P J CD :?! o -—- ,^. &. (D ^= n ^ ?^ 3 t ^ P r> ^ < 0) rr CD ^ •-ï o TO a. CO tr *o 3 De Heer J. MAATHEUVEL, rentenier, wonende te Nijmegen, te dezer zake domicilie kiezende ten kantore van te requireert tegen den Heer P. VOSLAAB, makelaar, wonende te Nijmegen krachtens eene acte van schuldbekentenis met hypotheek den 2 Juni 1906 voor den Notaris MODDERMAN te Beek verleden, groot /• 10000.—, rentende 4 on een half ten honderd in het jaar vanaf den 1 November 1906 jaarlijks in twee gelijke termijnen ieder groot ƒ 225.— op den 1 November en den 1 Mei en bepaling dat de teruggave der hoofdsom ten allen tijde zal mogen geschieden en kunnen worden gevorderd na een waarschuwing van 6 maanden, de insciirijring van het recht van hypotheek op Een huis en erf gelegen aan het Keizer Karelplein te Nijmegen, op den Kadastralen legger van Nijmegen bekend in Sectie . . . . N" huis en erf, groot 3 aren 12 centiaren voor het beloop van genoemd kapitaal van tienduizend gulden met de renten en kosten volgens de wet, en Aanieekening: 1. (lat hol vorboiuleiu' nit't geen crrdiensUjaarhedeu bezwaard on zonder schriftclijko loostoniniing van den schuldeiseher niet zal mogen worden verhuurd. 2. dat eene dadelijke opvordering ^•an het kapitaal met de renten over het geheele alsdan loojjende jaar zal mogen jilaats hebben en de .schuldenaar tot onverwijhle \oldoening zal verplicht zijn, wanneer hij met de voldoening der rente achterlijk l>lijrt. de gemaakte bedingen niet mocht nakomen of ook. wanneer het onderpand mocht worden in beslag genomen. 3. dat de .schiddenaar ))ij verloop van elke tijdsbepaling dadelijk in gebreke zal zijn zonder dat daartoe een bevel of soortgelijke acte wordt vereischt. 4. dat bij vrijwilligen verkoop geen zuivering mag plaats hebben. 5. dat bij wanbetaling van hoofdsom en renten, de wettige houder Aan de (ïrossc der voormelde acte onherroepelijk zal zijn gemachtigd, om het verbondene met genot van dadelijke aanvaarding in het openbaar te doen verkoopen, de kooppenningen ' te ontvangen en daarvoor te kwiteercn, teneinde daaruit te verhalen zoowel de hoofdsom als de renten en de kosten. Namens den Requirant, MODDERMAN. il i 29 Het nevenstaand model van inschrijving is dat van eene particuliere hypotheek, de borderellen der Banken zijn gewoonlijk vrij wat uitvoeriger, aangezien zij meerdere bepalingen omtrent rente en aflossing en meestal ook meer bedingen bevatten. Is alzoo een hypotheek zonder inschrijving niet denkbaar, de wet verbindt ook volgens art. 1226 een belangrijk recht aan het tijdstip waarop de inschrijving plaats vindt, daar zij de rang der hypothecaire schuldeischers regelt naar de dagteekening hunner inschrijving, waardoor dus vroegere hypotheken vó(')r latere gaan. Voor uitzonderingen hierop zie men de betreffende artikelen van het Burgerlijk Wetboek. De doorhaling der inschrijvingen, dat is het in de openbare registers kenbaar maken van het te niet gaan der hypotheek en de gevallen waardoor dit tenietgaan ontstaat, zijn mede uitvoerig in de wet — derde ,en vijfde afdeeling 20'" titel II Boek — behandeld. Dat niet elk tenietgaan door een doorhaling wordt gevolgd hebben wij hier-voren reeds vermeld. Na de plaats gehad hebbende inschrijving bij borderel als boven besproken is dus eerst definitief de overeenkomst tusschen geldgever en hypotheekgever tot stand gekomen en rust nu op den schuldenaar de verplichting tot geregelde betaling van rente en aflossingen. Voor elke gesloten hypotheek is het raadzaam dat de Bank een dossier aanlegt. Dit Hypotheekdossier zal de volgende stukken bevatten: 1. Grosse. 2. Staat van Inschrijving. 3. Borderel van Inschrijving. 4. Concept Hypotheekakte. 5. Aanvraagformulier. 6. Taxatiei'apport. 7. Extract van het kadaster. 8. Polis. 9. Bewijs van Hypothecaire aanteekening. 10. Bewijs van den Raad v. Toezicht, dat de eigendomsbewijzen in orde zijn bevonden. 11. Continuatieakte. 12. Onderhandsche titels. 30 V. De aflossingen en de rentebetaling. Bij het sluiten der geldleeningen wordt tevens bepaald op welke wijze de aflossingen plaats zullen vinden. Deze geschieden op drieërlei wijzen nl.: a aflossing in eens b „ in termijnen c „ in annuïteiten. De eerste twee wijzen geven tot eenige bijzondere beschouwing weinig of geen aanleiding. Daar de duur der leening eveneens bij het aangaan der verbintenis wordt bepaald, zal bij eene aflossing, op de wijze als onder a vermeld, elk halfjaar ^, zoolang de leening loopt, alleen interest en soms ook administratiekosten worden betaald en ten slotte het volle bedrag in eens worden afgelost, waardoor de overeenkomst tusschen Bank en geldnemer is geëindigd. Hij, die in termijnen wil aflossen, betaalt bovendien ieder jaar een vooraf bepaald deel van het geleende kapitaal, waardoor zijn schuld ieder jaar verkleint en door betaling van het laatste gedeelte te niet gaat. De wijze van aflossing in annuïteiten is eene geheel bijzondere. Eene annuïteit is het bij de hypotheekacte vastgestelde jaarlijksche bedrag, bestaande^ uit de drie grootheden: jaarlijksche aflossing, rente en administratiekosten. Een verschil met de beide eerste wijzen springt direct in het oog. Bij eene aflossing in eens wordt een vast procent (rente + administratiekosten) betaald en ten slotte het geleende kapitaal; bij die in termijnen, is het te betalen bedrag voor den geldnemer variëerend, want wel blijft het aflossingsgedeelte constant, maar de som van interest en administratiekosten wordt gaandeweg kleiner; alleen eene aflossing in annuïteiten vordert van den schuldenaar ieder jaar een even groot bedrag, terwijl met de betaling der laatste annuïteit tevens de geheele schuld is voldaan. Dit laatste is een niet onbelangrijk voordeel voor den betrokkene, dewijl het hem de gelegenheid biedt, zonder al te groote opofferingen zijnerzijds, eigenaar te worden van het bedrag der leening. Immers het zal hem allicht mogelijk zijn uit zijne verdiensten, zijn vast inkomen, de annuïteit 1 Waar in de volgende regelen van „jaar" en „jaarlijks" sprake is, diene eens vooral de opmerking, dat in de praktijk vrij algemeen in halfjaarlijksclie termijnen wordt afgelost. 31 te betalen en in dit geval heeft hij bij betaling der laatste annuïteit zijn kapitaal vergroot met het oorspronkelijke bedrag zijner schuld. Terecht noemt Mr. PIERSON dan ook „het annuïteitenstelsel eene aansporing tot schulddelging door bezuiniging en zoodoende een prikkel tot kapitaalsvorming." Hiertegenover is echter aan te voeren dat hij die in annuïteiten aflost den onverminderden druk dier aflossingen voelt. Met de aflossingen in termijnen heeft die in annuïteiten dit voor de Bank gemeen, dat, waar ieder jaar de schuld kleiner wordt, een gunstiger verhouding ontstaat tusschen de waarde van het onderpand en de geldleening. Men mag zich afvragen welke aflossingswijze nu, zoowel voor den geldnemer als den geldgever, de geschiktste is en dan dunkt ons het antwoord niet twijfelachtig. Die in annuïteiten verschaft beiden het meeste voordeel, zooals reeds eeniger-mate is aangetoond. Hij, die in annuïteiten betaalt, bespaart feitelijk niets; wel is het totaalbedrag van alle a,nnuïteiten te zamen minder dan het geheele beloop zijner schuld plus de interessen, maar daar weegt tegen op zijn rentegemis over hetgeen hij te vroeg betaalt; behalve de aansporing tot zuinigheid is deze wijze echter den meesten geldnemers het geriefelijkst. De Bank evenzoo wint geldelijk niets door het annuïteitenstelsel toe te passen, want wat sij aan rente wint door ontvangst der te l vroege partiëele aflossingen, verliest zii door minder ontvangst dan het geleende kapitaal (-}- interessen) bedroeg, maar voor haar ligt in deze manier van aflossing het voordeel van groote zekerheid der betaling van hoofdsom en renten. Toch komen annuïteits-hy pot heken bij de banken niet veel voor, vooral wegens de wenschlijkheid om de posten binnen niet te langen termijn te doen afloopen of wegens hertaxatie. Uit dien hoofde worden bij het sluiten van hypotheek dikwijls door de banken bezwarende voorwaarden wegens de aflossing in annuïteiten gesteld, ten minste ten onzent. De Duitsche „Boden-Credit-Banken" schijnen vrij wat meer annuïteits-leeningen loopende te hebben, en bij sommige banken is hier zelfs naar gelang van het leenings-bedrag „Amortisations-Daiiehen" voorgeschreven. Het „Hypothe-kenbankgesetz" van 13 Juli 1899 bevat in § 28 bindende voorschriften voor het „Geschaftsbericht" en is o. m. voorgeschreven, dat de loopende leeningen te specificeeren zijn naar hunne grootte, waarbij een indeeling in ronde sommen van 100.000 Mark wordt .aji:.3ci»tftafcJMl.gv«alteiÉiidaiÉfcoótr^^^ i')itat>iw*ft*fcii«!>-, 32 gevolgd. Te diön opzichte vinden wij nu in het „Geschaftsbericht 1905 der Rheinisch Westfalischen Boden-Credit-Bank" vermeld: 3 Posten von M. 600.001.— bis M. 700.000.— M. 1.963.594.70 1 „ „ „ 700.001.— „ „ 800.000.— ,, 717.383.90 2 „ „ „ 800.001.— „ „ 900.000.- „ 1.672.799.50 2 „ „ „ 900.001.— „ ,, 1.000.000.- „ 1.907.749.20 1 „ „ „ 1.700.001.— „ „ 1.800.000.— „ 1.705.171.60 en hierbij aangeteekend : „samtliche Posten in den fünfhöchsten Stufen sind Amortisations-Darlehen." Het- ten onzent gevoelde bezwaar tegen annuiteits-leeningen ten opzichte van het spoedig afloopen der leening wordt dus daar schijnbaar minder gevoeld. Alleen worden omtrent zulke leeningen eenige beperkende bepalingen aangaande de gedeeltelijke terugbetaling der leening noodzakelijk, natuurlijk ten einde de amortisatie niet in de war te doen loopen. Aan de Statuten eener Duitsche Hypotheekbank ontleenen wij hieromtrent volgend voorschrift: „Das Recht des Schuldners zur teilweisen Rückzahlung „der Hypothek kann bei Amortisations-Hypotheken in der „Weise beschriinkt werden, dasz eine Zahlung von der Bank „nur angenommen zu werden braucht, wenn die Zahlung „dazu bestimmt und geeignet ist, die Tilgungszeit unter „Beibehalfcung der bisherigen H('ihe der Jahresleistungen um „ein Jahr oder um raehrere Jahre abzukürzen." 't Komt echter ook voor, dat wanneer deze terugbetaling het tiende gedeelte van het resteerende kapitaal bereikt, de bank onder bij behouding van den duur der amortisatie een nieuw plan van aflossing opmaakt. Aangehaalde statutaire bepalingen zijn een uitvloeisel van de wettelijke voorschriften, vervat in de artikelen 18/21 der meergenoemde hypotheekwet. Doch keeren wij tot onze meer algemeene beschouwingen terug. Wat het bedrag der annuïteit betreft, 't is duidelijk dat het samenstel daarvan ieder jaar zal veranderen; bestaat de eerste annuïteit voor het grootste deel uit rente en een geringe aflossing van kapitaal, bij de laatste zal de verhouding juist omgekeerd 7Jjn n.l. een klein rentebedrag en een groote kapitaalsaflossing. Het volgende voorbeeld kan dit aangroeien der kapitaalsaflossingen en het gelijktijdig afnemen der rente duidelijk maken: 33 Stel eene leening groot f 300.000.— rentende 41/2 °/o» waarvan i/^ */Q administratiekosten, moet in 30 jaar in gelijke jaarlijksche annuïteiten worden afgelost. Die annuïteit zal (zie KNAPPER tatel V) 300.000.- x /" 0.06139154 = /" 18417.46 bedragen. Het aflossingsplan wordt nu als volgt: AMORTISATIEPLAN (annuïteit /• 18417.46) eener 41/2 "/o hypothecaire leening groot /"SOO.OOO.— aflosbaar in 30 jaar. JAAR. 1 2 .S 4 5 () 7 S Ö 10 11 12 13 U 15 lö 17 18 19 20 21 0'> 23 24 25 26 27 28 29 30 HYPOTHEEK SCHULD BIJ HET BEGIN DES JAARS. f 300.000 „ 295.082 „ 289.943 „ 284.573 „ 278.962 „ 273.097 „ 266.969 „ 260.566 „ 253.874 „ 246.880 „ 239.573 „ 231.936 „ 223.956 „ 215.616 „ 206.901 „ 197.795 „ 188.278 „ 178.333 „ 167.940 „ 157.080 „ 14.5.731 „ 133.872 „ 121.479 „ 108.528 „ 94.994 „ 80.851 „ 66.072 „ 50.628 „ 34.489 „ 17.623 _ 54 80 80 15 98 93 12 12 98 12 42 10 68 94 03 33 43 95 79 93 36 14 24 54 80 62 40 20 74 INTEREST AD f 12.750 „ 12.,541 „ 12.322 „ 12.094 „ 11.855 „ 11.606 „ 11..346 „ 11.074 „ 10.789 „ 10.492 „ 10.181 „ 9.857 „ 9.518 „ 9.163 „ 8.793 „ 8.406 „ 8.001 „ 7.579 „ 7.137 „ 6.675 „ 6.193 „ 5.689 . 5.162 „ 4.612 „ 4.037 „ 3.436 „ 2.808 „ 2.151 „ 1.465 748 01 61 38 89 67 23 05 64 40 83 30 •15 68 30 28 87 15 45 90 57 56 87 44 24 16 06 69 78 97 ADJIINISTRA-TIEKOSTEN AD 1/4 % • ƒ 750 „ 737 „ 724 „ 711 „ 697 „ 682 „ 667 ., 651 „ 634 „ 617 „ 598 „ 579 „ 559 „ 539 „ 517 „ 494 „ -470 „ 445 „ 419 „ 392 „ 364 „ 334 „ 303 „ 271 „ 237 „ 202 „ 165 „ 126 „ 86 „ 4-1 ._ 71 85 43 40 74 42 41 68 20 93 84 89 04 25 48 69 83 85 70 32 68 69 32 48 12 18 57 22 05 KAPITAALS-AFLOSSING. f 4.917 „ 5.138 „ 5.370 „ 5.611 „ 5.864 „ 6.128 „ 6.403 „ 6.692 „ 6.993 „ 7.307 „ 7.636 „ 7.980 „ 8.339 „ 8.714 „ 9.106 „ 9.516 „ 9.994 „ 10.392 „ 10.860 „ 11.348 , 11.859 „ 12.393 „ 12.950 „ 13.533 „ 14.142 „ 14.779 „ 15.444 „ 16.139 „ 16.865 „ 17.624 46 74 — 65 17 05 81 _ 14 86 70 32 42 74 91 70 90 48 16 86 57 22 90 70 74 18 22 20 46 44 JAARLIJKSCHE ANNUÏTEIT. f 18.417 „ 18.417 „ 18.417 „ 18.417 „ 18.417 „ 18.417 „ 18.417 „ 18.417 „ 18.417 „ 18.417 „ 18.417 „ 18.417 „ 18.417 „ 18.417 „ 18.417 „ 18.417 „ 18.417 „ 18.417 „ 18.417 „ 18.417 „ 18.417 „ 18.417 „ 18.417 „ 18.417 „ 18.417 „ 18.417 „ 18.417 „ 18.417 „ 18.417 „ 18.417 46 46 46 46 46 46 46 46 46 46 46 46 46 46 46 46 46 46 46 46 46 46 46 46 46 46 46 46 46 46 N.B. De fout in de berekening, blijkende uit eene vergelijking tusschen kapitaalsaflossing en hypotheekschuld resp. aan het eind en het begin van het 30e jaar bedraagt in totaal ƒ0.70. W. H. BAKKER, Boekhouding van Hypotheekbanken, 2e dr. 3 34 Voegen we aan bovenstaand nog eenige algemeene bepalingen toe: de schuldenaar is niet gebonden aan de vastgestelde wijze van aflossing in zooverre, dat het hem vrijstaat zijne schuld, geheel of gedeeltelijk, rroeger dan op de vastgestelde tijdstippen te voldoen. Van zoodanig voornemen moet hij evenwel de Directie der Bank vooraf (dikwijls drie maanden) kennis geven en in dat geval eene vergoeding betalen, welke afwisselt van 1 «/^ tot 1/2 */(, van het verschuldigde, en veelal afhankelijk is van den tijd, gedurende welke de leening reeds loopt. Is dit kort, dan betaalt men een Jtooger, is het langer een k((/er vergoedingsprocent. Feitelijk behoort die vergoeding af te hangen van den duur, dien de leening nog heeft te loopen en staat zij, of liever dient zij in nauw verband te staan met het disagio op de pand-brieven voor die leening geplaatst '. Doch de bank kan ook op andere wijze rente derven wegens te vroege aflossing door den schuldenaar. Men denke aan het geval, dat eene leening a 4^/^ «/^ voor den tijd van 10 jaar gesloten na 3 jaar geheel wordt afgelost en de hypotheekrente in dien tijd tot éVi "/o i^ gedaald, 't Is duidelijk dat de bank Qu een renteverlies lijdt van ^/.j **/„ over het te vroeg betaalde bedrag en zulks gedurende 7 jaar. Ook kunnen, wanneer deze vervroegde aflossingen in eenigszins grootew getale gelijktijdig voorkomen, de banken niet steeds de haar toevloeiende bedragen direct weer in hypotheken beleggen en in dit geval zijn zij gedwongen het geld tijdelijk tegen dikwijls niet hooge rente op prolongatie uit te zetten. De vergoeding, die de bank zich doet betalen is dus wel gerechtvaardigd, al wordt nu juist niet steeds met aangehaalde factoren rekening gehouden en in de praktijk meestal, onverschillig hoe lang de leening loopt, 3/m extra of l"/o flxe betaald. Dergelijke vergoeding, maar dan onder den naam van boete bekend, wordt ook geëischt, wanneer de schuldenaar het bedrag der aflossing of interest niet op den verschijndag voldoet, welke boete meestal V2 °/o '^^^ ^^t verschuldigde beloopt voor elke 1 Sluit men bijv. eene hypotheek voor .') jaren en plaatst men daarvoor pand-brieven a Q/i/g "JQ, dan kan die 21/2 "/o disagio over die jaren worden verdeeld. Wordt de leening na tivce jaren afgelost, dan zou de boete moeten bedragen IV2 "lot voor 3 jaar te vroege aflossing a 1/2 ''/Q 'S jaars. 35 maand (gedeelte voor een heele gerekend) achterstalligheid. Ten slotte zij nog eene bijzondere soort van aflossing vermeld, n.l. in pandbrieven die eenzelfde rente dragen als bij het sluiten der leening is overeengekomen. De statuten bevatten dienaangaande bepalingen en de Duitsche Hypotheekwet schrijft uitdrukkelijk voor, dat genoemde aflossing in pandbrieven niet veroorloofd is, wanneer niet de statuten zulks uitdrukkelijk vermelden. Dientengevolge ontbreekt deze bepaling bij geen Duitsche Hypotheekbank en is bijna woordelijk een afschrift van § 14 der genoemde wet, welk te dezen opzichte het volgende voorschrijft: „Die hypothekarischen Darlehen sind in Geld zu gewahren. „Die Gewahrung von Darlehen in Hypothekenpfandbriefe der „Bank zum Nemricert ist nur zulilssig, wenn die Öatzungen der „Bank sie gestattet und der Schuldner ausdrücklich zustimmt. „In diesem Falie ist demSchuldner urkundlich das Recht ein- „zuraumen die Rückzahlung der Hypothek nach seiner Wahl in „Geld Oder in Hypothekenpfandbriefe der Bank, die derselben „Gattung angehören wie die empfangenen nach dem Nemnverte „zu bewirken". 't Is duidelijk dat dit recht naar omstandigheden den schuldenaar van voordeel zijn kan en dat het den koers der pandbrieven beïnvloeden zal. De bewerkers van het groote Duitsche wetboek zeggen daarvan, dat de hypotheekgever, die het bedrag der leening in pandbrieven in plaats van in geld ontvangt, reeds daardoor een voordeel geniet, dat hij tegen de nominaalwaarde ontvangende, ook voor de nominaalwaarde zal kunnen aflossen en dus wanneer de pandbrieven onder pari staan, geen koersverlies zal lijden, terwijl hij die terzelfder tijd een leening aangaat en het bedrag in geld ontvangt, feitelijk een deel van het disagio draagt, 'twelk voor hem onder alle omstandigheden verloren is, daar de Bank hier bij het aangaan der leening of een hoogere rente 5f een bijzondere vergoeding zal bedingen, 't Nadeel aan ontvangst der leening in pandbrieven verbonden zou dan zijn dat de geldnemer niet precies weet wat hij voor zijn pandbrieven maken zal, daar de mogelijkheid van koersverandering niet is uitgesloten. Ook bedingt de Bank soms, dat zij en niet de hypotheekgever de pandbrieven realiseeren zal en zij maakt dit beding om te 36 voorkomen dat pandbrieven ter ongelegener tijd aan de markt worden gebracht en zoodoende een koersverlaging ontstaat. VI. Inpandneming van grossen. Hoewel de meeste Hypotheekbanken zich bepalen tot geld-leeningen onder verband van 1" of 2" hypotheek of wel beide, kan men, voor zoover mij bekend is, slechts bij één Hypotheekbank bij ons te lande ook nog geld ter leen verkrijgen tegen in pandgeving van hypothecaire schuldvorderingen. Om de betrekking hiervan duidelijk te maken kiezen wij het volgend voorbeeld: A. heeft dd. 1 November 1905 eenegeldleening aangegaan met B., ten bedrage van /" 15.000.— onder hypothecair verband op diens woonhuis en erf tot een geschatte waarde van /" 25.000. Onder de bedingen komt o. m. ook voor dat door B. 4"/(, rente zal worden betaald en de schuld op 1 Nov. 1915 geheel gedelgd zal moeten zijn, zullende B verplicht zijn ieder jaar op den gpten October f 1.500 van zijne schuld af te lossen. Wanneer nu de zaken van A. achteruitgaan of hij, om welke redenen dan ook, behoefte heeft aan zijn uitstaand kapitaal, dan zal opvraging hem meestal niets baten, want B. zich kunnende beroepen op de overeenkomst, is niet gehouden aan die aanvrage te voldoen. Weigert B. dus, dan zal het misschien A. wel mogelijk zijn, zijne vordering over te dragen aan een derde, maar de kosten dier overdracht nog daargelaten, allicht met verlies. Een Hypotheek- Bank met eene ruime bevoegdheid in de keuze barer onderpanden kan nu aan A.'s verlangen te gemoet komen. Na behoorlijk onderzoek omtrent het verhypothekeerde pand (genoemd woonhuis en erf) en alle desbetreffende bescheiden, kan tot de overeenkomst worden overgegaan. De notariëele akte, waarbij deze verbintenis wordt aangegaan, wijkt eenigszins af van de hypotheekakte. Zij draagt het kenmerkend opschrift; „Leening tegen verpanding van hypothecaire schuldvorderingen" en haar inhoud komt in bovenstaand geval hoofdzakelijk daarop neer, dat A. l*". verklaart schuldig te zijn aan de Bank het bedrag, dat zij hem ter leen verstrekt; 2«. zich verbindt tot het betalen van aflossingen en rente, op de wijze als nader bij de acte wordt omschreven; 3'=. tot zekerJwid en waarborg voor de prompte betaling van 37 hoofdsom, rente, administratie- en andere kosten, verklaart: in pand te geven aan de genoemde Bank eene hypothecaire schuldvordering, per resto groot f ten laste van B. Dit laatste punt vormt den hoofdinhoud der overeenkomst. De akte geeft nu nog nader aan eene omschrijving omtrent de aangegane verbintenis tusschen A. en B. en tevens omtrent het onderpand en ten slotte de verklaring van den lasthebber der Bank, dat hij de „genoemde hypothecaire schuldvordering met de daarbij behoorende stukken onder zich heeft genomen." Van een en ander kan de Bank aanteekening doen houden bij het kadaster, doch zonder dat deze handelvs^ijze haar eenigen waarborg verschaft, dewijl wanneer een derde de doorhaling dier aanteekening verzoekt daar even willig gevolg aan wordt gegeven. De grosse, waarvan A. de houder was, gaat dus over in handen der Bank. Men begrijpe de overeenkomst echter niet verkeerd. Niet de Bank krijgt door deze handeling een hypoth. schuldvordering op B.; van feitelijke overdracht is geen sprake en de oorspronkelijke vordering blijft ten behoeve van A. loepen. Een tweede schriftelijke overeenkomst, die tusschen den schuldenaar (B.) en de Bank is daartoe noodig. Dit stuk draagt den naam van „Verklaring" en hierbij erkent B. kennis te hebben genomen van de overeenkomst tusschen de Bank en A.; hij verklaart deze als te zijn aan hem beteekend en hij verbindt zich, om, gedurende het bestaan van het daarin vermelde pandrecht, alle aflossingen van kapitaal te zullen doen in handen van de Directie der Bank. Deze ontvangt dus van B. de kapitaalsaflossingen, de rente ontvangt A., terwijl de laatste op zijn beurt weder rente over het geleende bedrag aan de Bank betaalt. Is A. na eenigen tijd weer in staat de leening af te lossen, dan ontvangt hij zijn grosse en daarmede weder zijne rechten als hypotheekhouder terug. § 5. De pandbrieven. De obligatiën, wier geregelde afdoening van rente en aflossing gewaarborgd zijn door het aandeelenkapitaal, de reserve en de hypothecaire inschrijvingen, dragen den naam van Pandbrieven. Het zal gewis niemand bevreemden obligatiën en pandbrieven op ééne lijn te zien gesteld, want werkelijk zijn de pandbrieven niet anders dan obligatiën, met dit onderscheid, dat de laatste 38 door iedere Naamlooze Vennootschap worden uitgegeven, de eerste slechts door Hypotheekbanken en daarmede overeenkomende instellingen. Hun ontstaan hield gelijken tred met dat der Bank zelve, want reeds de allereerste Hypotheekbank in Duitschland (zie § 1) had pandbrieven in omloop, zij het ook, dat zij met den naam van hypotheekbrieven i werden bestempeld en men er ook geen geregelde aflossing of intrekking op nahield. Ook nam de Bank zelf niet den verkoop dier stukken op zich, maar legde deze taak op de schouders harer geldnemers, door hun het ter leen gevraagde bedrag niet in specie of bankbiljetten, maar in hypotheekbrieven (tot de helft van de waarde hunner goederen) uit te betalen 2. Maar keeren wij tot den huldigen toestand terug. De Bank, als tusschenpersoon voor kapitahst en geldnemer, vindt de middelen voor hare leeningen door wat liaar van het publiek als opbrengst harer pandbrieven toevloeit. Wanneer zij voor een zeker bedrag aan leeningen heeft uitgegeven, heeft zij de bevoegdheid om voor gelijk bedrag aan pandbrieven uit te geven^ maar verder reikt deze bevoegdheid dan ook niet; meer aan pandbrieven in omloop brengen, dan zij aan hypothecaire leeningen heeft uitstaan doet zij niet en de Statuten voegen hier gewoonlijk eene tweede beperking aan toe, n.l. dat dit bedrag ook nooit hooger zal mogen stijgen, dan tot een zeker veelvoud van haar maatschappelijk kapitaal. Genoemde beperking (die van het gelijkhouden van leeningen en Pandbrieven) brengt vrij wat omslag met zich in de plaatsing en uitgifte der stukken en is feiteliik niet op te volgen (zie de hieruit voorvloeiende boekingen § 5, hfdst. II). Echter zal, daar het gestorte kapitaal toch minstens/" 100000.— beloopt en voor zoover het niet voor andere doeleinden benoodigd is, voor het overgrootste gedeelte in hypotheken zal belegd zijn, hierdoor de Bank de gelegenheid geboden worden van den aanvang van haren werkkring af zooveel mogelijk zorg te dragen, dat het 1 Uit de voorafgaande aanhalingen uit de Duitsche wet van 1899 is reeds voldoende gebleken, dat men ook thans nog steeds van „Hypothekenpfandbriefe" spreekt en niet van pandbrieven zonder meer, zooals ten onzent. Vermoedelijk is deze naam niet zonder bedoeling zoo gekozen en is daarin schijnbaar reeds het door de wet gegevene recht van voorrang aangeduid. 2 Zie de in de vorige paragraaf onder V aangehaalde § 14 Hypothekenbank-aresetz. Eene bestudeering dezer voorschriften zij den lezer ten zeerste aanbevolen. 39 overschrijden van het hypothekenbedrag door de zich in circulatie bevindende pandbrieven slechts zelden behoeft voor te komen. Heel en al vermijden laat het zich echter niet. Immers elke aflossing van hypotheek zou eene intrekking van pandbrieven met zich brengen tot gelijk bedrag, hetgeen nu in de praktijk juist niet altijd mogelijk is, want door aflossing in termijnen of annuïteiten wordt het bedrag der leeningen gebroken en de pandbrieven geven meestal veelvouden van f 100 aan. Om eenigermate aan dien eisch te gemoet te komen vinden de intrekkingen, afgewisseld door wederuitgiften, dan ook plaats; het eerste evenwel op gezette tijden, meestal halfjaarlijks. AVanneer wij hier aan toevoegen dat het nominaal bedrag der stukken gewoonlijk f 1000 bedraagt en dat zij als alle obligation van een stel coupons zijn voorzien, voorts, dat de uitgifte plaats vindt in verschillende series, naar gelang der behoefte en dat in registers, z. g. pandbrievenregisters van het creëeren, de intrekking, den verkoop etc. wordt aanteekening gehouden, dan is over den vorm genoeg gezegd. Het karakter dezer schuldbekentenissen, haar plaats in de handelswereld, noopt ons evenwel tot nadere beschouwing. Men raag zich afvragen: vanwaar den naam „Pandbrieven"? Moet hierbij aan een voor den houder van het stuk bestaand pand, als waarborg, gedacht worden? Men zou het haast gelooven, dewijl men vaak spreekt: van een „gewaarborgd zijn van rente en aflossingen door de hypothecaire inschrijvingen". Die waarborg toch bestaat geenszins en wij zouden het woord „gewaarborgd" dan ook liever vervangen zien door de omschrijving: „in nauw verband staande met". Immers wel bestaat een indirect maar n i e t een direct verband tusschen geldleeningen en pandbrievenschuld. Zeker, zij, die de pandbrieven koopen en op die wijze dus kapitaal beleggen, zijn de eigenlijke hypotheeknemers, maar tusschen hen en de geldnemers bestaat rechtens geen enkel verband. De Bank alleen is rechtens verbonden tegenover de houders harer pandbrieven en de geldnemers weder alleen tegenover de Bank; een zuivere commissiehandel dus van de laatste, waarop wij reeds wezen (zie § 2). Toch worden velen uit het publiek misleid door den naam „pand"hneven, en schoon voor de geregelde aflossingen en rentebetalingen geen enkele waarborg voorhanden is, dan de meer of mindere soliditeit der Bank, zouden 40 ons de statuten in dien verkeerden waan versterken. Men leest daar vrij algemeen de bepaling: De krachtens art. . . . uit te geven pandbrieven zijn gewaarborgd door al de hypotheken, door het kapitaal der Bank en de reservekas. Is deze statutaire bepaling dan van nul en geener waarde? Schijnbaar niet, schijnbaar waarborgt zij de rechten der pandbrievenhouders, maar inderdaad is dit niet het geval. De aangehaalde statutaire bepalingen zijn dan ook vrijwel overbodig en eene bloote herhaling en nadere omschrijving van het voorschrift, vervat in art. 1177 Burgerlijk AVetboek, dat alle roerende en onroerende goederen van den schuldenaar voor deszelfs persoonlijke verbintenissen aansprakelijk zijn. Bij onvermogen der Bank om aan hare verplichtingen te voldoen, hebben dus de pandbrievenhouders geen voorrang boven de andere schuld-eischers, maar als men in aanmerking neemt, dat het circuleerend pandbrievenbedrag inclusief het bedrag, dat op de Reserve tot uitloting van pandbrieven voorkomt, niet hooger mag zijn dan de hypothecaire leeningen en dat de Bank zich alleen tot het sluiten van hypotheken en de uitgifte der pandbrieven heeft te bepalen en geen andere zaken zal drijven, dan volgt hieruit, dat de schuldeischers der Bank bijna uitsluitend pandbrievenhouders zullen zijn en deze zich dus niet over het gemis aan juridischen waarborg behoeven te verontrusten. Want al zijn de pandbrieven bij verstandig beheer en goede inrichting, oeconomisch voldoende gewaarborgd, juridisch zijn ze dit niet. Dit gemis aan juridische zekerheid heeft reeds vele pennen, vooral in den laatsten tijd, in beweging gebracht. Nu is het duidelijk dat er eerst dan sprake kan zijn van juridische zekerheid, wanneer op rechtsgeldige -wijze de hypotheken als bijzondere waarborg voor de pandbrievenhouders worden aangewezen. En ook dan nog blijft de mogelijkheid bestaan, dat eene voldoende dekking niet steeds zal blijken aanwezig te zijn. Immers wel is het bedrag van iedere leening statutair beperkt tot een maximum-percent der waarde van het onderpand, maar dit sluit daarom nog niet in, dat nu ook elke hypotheek een zekere dekking biedt, want in de praktijk komt het meermalen voor, dat of de taxatie niet betrouwbaar blijkt, öf het bedrag der leening hooger is dan volgens de statuten is veroorloofd, wat natuurlijk de kans op slechte posten zal verhoogen. 41 Velen zijn van meening, en vooral na de jongste gebeurtenissen 1 schijnt hun aantal toegenomen, dat hier alleen wettelijke maatregelen kunnen helpen; anderen daarentegen zijn van tegenovergesteld gevoelen en vreezen van een wettelijk ingrijpen schade voor het bedrijf en de vrije ontwikkeling der Banken. Zij beroepen zich er op, dat juist de wettelijke bepalingen die in naburige landen en dan in 't bijzonder in Duitschland bestaan, niet hebben kunnen verhinderen, dat ook daar grove onregelmatigheden voorkwamen. Inderdaad schijnt het een vrij onbegonnen werk hier de belanghebbenden tot één en hetzelfde inzicht te brengen, en houdt er menigeen een oordeel op na, dat lijnrecht tegen dat van anderen indruischt. Wanneer men zoo de bepalingen der Duitsche wet herleest, dan zou men hen recht geven, die een hypotheekwet begeeren, welke zoo ongeveer een copie daarvan zou dienen te zijn. Vooral § 35 dier wet ziet er bijzonder verleidelijk uit en luidt: „ 1st über das Vermogen der Hypothekenbank der Konkurs „eröffnet, so gehen in Ansehung der Befriedigung aus den „in das Hypothekenrigister eingetragenen Hypotheken und „Wertpapieren die Forderungen der Pfandbriefglaubiger den „Forderungen aller anderen Konkiirsfjldnbifjer ror. Die Pfand- „briefglaubiger haben unter einander gleichen Rang". In deze paragraaf ligt wel een, zoo niet de hoofdbepaling der Duitsche wet. Had men ten onzent óók eene dergelijke bepaling, men ware reeds zeer geholpen; althans dit is veler meening. Hier heefc men de zoo zeer begeerde juridische zekerheid voor de pandbrief houders. En toch, hoewel de bedoelde wet ook nog vele bindende bepalingen bevat, zoowel ten opzichte van het bedrag der leeningen als ten opzichte van het steeds zich gelijk blijven der leeningen en pand brieven, of wel het grooter zijn der eerste, bepaUngen die zelfs vergen (§ 6) dat, wanneer door toevloeiende aflossingen dit evenwicht wordt verbroken, het ontbrekende bedrag moet worden bijgepast, „einstweilen durch Schuldverschrei- „bungen des Reichs oder eines Bundesstaates oder durch Geld", hoewel staatscontrole bestaat en iedere Bank een z.g. „Treuhiin-der" heeft, welke persoon als vertrouwensman der pandbrief-houders fungeert, zijn malversation ook in Duitschland niet Catastrophe Hollandsche Hypotheekbank. 42 uitgebleven. (Men denke aan de Potsdamer Bodencreditbank en aan de Spielhagen Bank van 1864). Wettelijke bepalingen zullen dan ook weinig helpen, wanneer niet het beheer der Bank in goede zekere handen ligt. Een goed en zeker beheer is een levensquaestie voor de Bank en biedt den pandbriefhouders meer waarborg dan bovengenoemde bevoorrechting. Wij wezen er immers reeds op, dat de Bank in gewone omstandigheden bijna geen crediteuren zal hebben en de bevoorrechting zou dus in buitengewone omstandigheden van geringe beteekenis zijn. In een artikel in het „Algemeen Handelsblad" dato 5 Jan. 1906, zegt Mr. HK. G. F. CHRISTÜAN: „Ik geloof te mogen aannemen, dat bij eene goed geleide „hypotheekbank crediteuren, behalve de pandbriefhouders, „slechts uit bijomstandigheden hunnen oorsprong vinden en „nooit een groot bedrag kunnen vertegenwoordigen, (taxatie- „kosten, leveranties van kantoorbenoodigdheden, gereser- „veerde doch nog niet vervallen couponrente, bedragen, den „geldzoekers toegezegd, maar nog niet uitbetaald enz.) En „hoe is 't in de werkelijkheid'? Bij de Hollandsche Hypotheek- „bank was de toestand op 31 Deo. 1904 aldus: pandbrieven „in omloop /37.481.000.— waarnaast diverse crediteuren „/'169841,67. En zoo is de verhouding bij alle andere Banken „evenzeer bijzonder gunstig." En na verder eene verklaring te hebben gegeven omtrent den drang naar een voorrecht der pandbriefhouders en te hebben gewezen op de omstandigheid, dat in het buitenland de pandbriefhouders bijzonder worden beschermd (zie boven), eene bescherming die trouwens reden van bestaan heeft, aangezien de Banken zich daar ook met andere werkzaamheden belasten eu daardoor dus meer en andere crediteuren kunnen hebben dan hier te lande, zegt hij, met betrekking tot dit door sommigen verlangde voorrecht nog: „ Daarom zie men naar 't geringe nut, dat de „pandbriefhouders der Hollandsche Hypotheekbank van voor- „recht op de Hypothecaii'e vorderingen zouden hebben — de „waarde van hun bezit wordt door den post crediteuren ver- „minderd met 0.45 "/^ — en vrage den wetgever niets wat „niet noodig is en alleen maar in schijn iets zou beteekenen, „maar men vrage hem economische maatregelen, men vrage 43 „hem wijzigingen van het vennootschapsrecht, die zouden „bewerjien dat, wanneer pandbriefhouders eens hun rechten, „die voldoende verzekerd zijn, moesten uitoefenen, zij waarden „aanwezig of anders... civielrechtelijk aansprakelijke per- „sonen vonden." Dus toch wettelijke voorschriften, zij het dan ook geen prioriteit. Mogelijk wordt een en ander bij de reeds lang verwachte wet op de Naamlooze vennootschappen tot ieders tevredenheid geregeld. Maar de kern der zaak ligt bij de Hypotheekbank in een goed en zeker beheer en in een regelmatige en vertrouwbare controle. Om het groote belang der zaak willen wij aan dit onderwerp in een volgende paragraaf nog nader eenige aandacht schenken. Onder het hoofd „aflossingen en rentebetaling" spraken wij reeds met enkele woorden over een bijzonder geval van intrekking resp. aflossing van pandbrieven n.l. wanneer de Bank haar eigen schuldbekentenissen ter aflossing van Hypotheek ontvangt. Niet altijd echter heeft eene dergelijke aflossing dadelijke intrekking ten gevolge en dikwijls worden zulke pandbrieven slechts voorloopig in portefeuille gehouden om ze bij de eerstvolgende gelegenheid weer aan de markt te brengen. Trouwens het gezegde aangaande periodieke intrekking en aflossing is ook niet algemeen waar, dewijl er verscheidene banken zijn die er öf geen geregelde uitloting resp. aflossing van pandbrieven op nahouden, of zelfs in 't geheel niet aflossen. Noodig is dit dan ook niet, mits slechts aan den eisch: pandbrievenbedrag niet hooger dan hypothekenbedrag worde voldaan. § 6. Controle. Door het volkomen gemis aan wettelijke bepalingen voor zoover het den werkkring der Hypotheekbanken betreft is eene goede controle een levensvoorwaarde voor de Bank. Zonder het vertrouwen van het publiek zal het der Bank onmogelijk zijn haar bedrijf naar behooren uit te oefenen en zal zij niet in staat zijn haar pandbrieven ter markt te brengen, of zij zal dit slechts ten koste van zulke offers kunnen doen, dat het bedrijf niet loonend is. Men zou dus mogen aannemen dat de Bank het mogelijke doen zal om het vertrouwen van het publiek te 44 winnen. Toch is er eerst in de laatste jaren van een dusdanig pogen blijk gegeven. De stoot daartoe werd wel gegeven door de in het jaar 1897 gevolgde oprichting der „Eerste Nederlandsche -f ta'>*V HypotheelHbank" te 's-6ravenhage, Aan de werking dezer Bank ligt een tot dusver onbekend beginsel ten grondslag. Het verschil met andere Hypotheekbanken ligt n.l. daarin, dat de Plaagsche Bank den houders harer schuldbrieven een zakelijk onderpand verschaft. In de vorige paragraaf hebben wij reeds aangetoond, dat de pandbrief houder in geval van déconfiture der Bank eiken voorrang boven de andere crediteuren mist. Bovendien bezit hij ook geen afdoenden waarborg, dat de Bank niet meer pandbrieven uitgeeft of in omloop houdt, dan het bedrag harer uitstaande ^ leeningen. Aan dit gemis aan zakelijk onderpand en gemis aan controle komt genoemde Bank nu tegemoet door eene overeenkomst, gesloten met het eveneens te 's Gravenhage gevestigde Algemeen Administratie- en Trustkantoor, volgens welke overeenkomst de Bank aan de houders harer hypotheekbrieven waarborgt: 1'=. dat zij geen hooger bedrag aan hypotheek-(paud-)brieven kan uitgeven of in omloop houden, dan het bedrag der te haren naam uitstaande hypothecaire vorderingen en het bedrag der door haar ingekochte onderpanden; 2". dat zij op de door haar ingekochte onderpanden geen hypothecaire inschrijvingen ten behoeve van derden kan verleenen; 8^. dat ingeval van faillissement als anderszins de hypotheekbriefhouders, zonder hun recht tegen de Bank te verliezen, werkelijk een uitsluitend recht krijgen op de ten name der Bank uitstaande hypothecaire vorderingen, doordat in zoodanig geval die vorderingen overgaan op het genoemde Trustkantoor, hetwelk de verplichting op zich neemt, ze ten behoeve der hypotheekbriefhouders te liquid^eren. In elke hypotheekakte, die door deze Haagsche Hypotheekbank wordt afgegeven komt dan ook eene clausule voor, waarbij de bij deze acte ten behoeve der Bank aangegane verbintenissen aan voormeld Trustkantoor worden overgedragen voor het geval de Bank jegens een of meer houders harer Hypotheekbrieven hare verplichtingen niet nakomt. De Trust treedt dus op als gevolmachtigde der pandbriefhou-ders. 't Blijft nu echter nog de vraag, of, aangezien de voornoemde overdracht aan de Trust eene voorwaardelijke is en bij dezelfde acte als het verleenen van hypotheek geschiedt, daardoor 45 voor de pandbriefhouders rechtsgeldig een waarborg ontstaat. Als buiten ons bestek vallend, willen wij op deze quaestie, die alleen in de praktijk uit te maken is, niet nader ingaan. * 't Is duidelijk, dat waar de genoemde Haagsche Bank eene poging deed om door meerver melde overeenkomst haar pandbriefhouders een meerderen waarborg te verschaffen en daardoor den afzet harer pandbrieven te vergemakkelijken, andere Banken dit voorbeeld navolgden. Inderdaad hebben dan ook meerdere Banken meteen Trust-Maatschappij eene dusdanige overeenkomst gesloten. Doch even duidelijk is het, dat het stelsel geen algemeene verbreiding vond, noch vermoedelijk vinden zal. Daartoe loepen de meeningen, als die ten opzichte van gewenschte wettelijke voorschriften al te zeer uiteen. Hij, die als Mr. CHRISTMANN weinig of geen heil ziet in het bij de wet verleenen van voorrecht aan de pandbriefhouders op de hypothecaire vorderingen der Bank, zal vermoedelijk ook heel weinig gevoelen voor eene overeenkomst met een Trust, te meer waar hier de juridische waarborg nog lang niet zeker is. In het Algemeen Handelsblad van 6 Januari verdedigen Mr. J. C. BoAS en Mr. A. LIND beiden de Trustovereenkomst. De laatste laat echter meer het licht vallen op het tweede doel dier overeenkomst, n.l. het contróleeren van het evenwicht tusschen Pandbrieven en Hypotheken. Vroeger werden de pandbrieven wel eens medegeteekend door den notaris die de akte passeerde, 't welk dan als zekerheid dienen moest, dat de Bank niet meer pandbrieven uitgaf dan de gesloten leeningen. Nu is dit dus de taak van het Trustkantoor. Elke pandbrief wordt bij de uitgifte door de Trust-Maatschappij gewaarmerkt. Geen pandbrieven worden gewaarmerkt, indien niet daartegenover grossen van geldleeningen met bewijzen van inschrijving der verbanden of andere waarden bij de Trust-Maatschappij worden gedeponeerd. Voorts mag geen opheffing van verbanden geschieden zonder toestemming der Trust-Maatschappij. Men mag zich echter afvragen of nu hierdoor het evenwicht steeds zal gehandhaafd blijven en of deze controle afdoende is. Waar de een haar iiualificeert als „gevende een reden tot gerustheid voor de pandbriefhouders" achten anderen eveneens bevoegden haar ten eenenmale onvoldoende en wel in 1 De juridische waarde dezer overeenkomst is o. m. bestreden in eene brochure van Mr. H. DE EANITZ, advocaat te 's-Gravenhage. 4() hoofdzaak wijl de controle niet volledig wordt geacht. Zeker is, dat het beoogde doel, eene voortdurende controle te verkrijgen aangaande een blijvend evenwicht tusschen geldleeningen en pand-brieven niet zal worden bereikt. Of eene Trust eiken pandbrief waarmerkt of — als vroeger — een notaris maakt hier bitter weinig onderscheid. Verschillende handelingen der Bank zullen buiten de controle der Trust-Maatschappij vallen, vooral wanneer de Bank, zooals meestal het geval is, in een andere plaats haar zetel heeft als de Trust. Dit ware alleen te voorkomen door navolging van het Duitsche stelsel, dus wanneer de Bank een 'persoon in dienst neemt of houdt, die als vertegenwoordiger der pandbrief houders optreedt en op alle handelingen der Bank nauw- ^ lettend toezicht houdt. Nu dit niet het geval is, vallen bijvoorbeeld buiten de controle: alle aflossingen op hypotheken met welke geen royement gepaard gaat, de door inkoop „in portefeuille" terugkomende pandbrieven en de beschikking over de geldmiddelen. Dat onder zulke omstandigheden een zeer groot bedrag buiten de feitelijke controle der Trust-Maatschappij kan blijven spreekt van zelf. Alleen door een consequent doorgevoerde controle, welke dan bijv. het meeteekenen door de Trust van alle bescheiden, quitantien van aflossing etc. met zich zou brengen, ware dit bezwaar te ondervangen. Mede geldt als bezwaar wat door velen — wij noemen slechts Mr. VAN HEUKEI.OM, Mr. F. VAN DER TCUK, Mr. CHKISTMANN e.a. — tegen de gewenschte wettelijke bepalingen met name staatstoezicht wordt aangevoerd n.l. stagnatie in het bedrijf. Want dit bedrijf brengt eene tijdelijke — meestal met betrekking tot het in omloop zijnde bedrag der fandbrieven zeer geringe — .' overschrijding van het bij de statuten veroorloofde maximum af en toe met zich. En de Bank zou dan, in navolging van het bij de Duitsche wet bepaalde moeten overgaan tot dekking in geld, 't welk bij de Trust zou dienen te worden gestort ofwel zij zou tijdelijk van een verkoop harer pandbrieven moeten afzien. De •overschrijding voornoemd kan het gevolg zijn of van onverwachte groote aflossingen of van groeten afzet van pandbrieven. Het belang der Bank brengt echter mede nauwkeurig toe te zien, dat deze overschrijding slechts een tijdelijk karakter draagt. Veel zou nog aan te voeren zijn voor en tegen de Trustcontröle, voor en tegen wettelijke bepalingen. Wij willen, waar de mee- 47 ningen van deskundigen hier zoo zeer uiteenloopen hier niet nader op ingaan. De beste controle is die, welke het publiek als geldbelegger uitoefent. Want men vergete niet dat de Bank met het geld, 't welk haar door den verkoop harer pand-brieven van de zijde van het publiek toevloeit, zaken doet. En zoodra het publiek oordeelt, dat eenige Bank niet genoeg openbaarheid geeft aan haar jaarverslagen en balansen, zoodra met eenig recht het vermoeden ontstaat, dat de waarborgen niet voldoende zijn, zal dit zich van zelf wreken op den verkoop der pandbrieven ter beurze. Duidelijke jaarverslagen, volledige publiciteit van balansen en winst- en verliesrekening, controle door bevoegde personen zijn dan ook een eerste vereischte. En vrij algemeen wordt dit door de Banken ingezien. Reeds vele laten haar boeken door een accountant controleeren. In dit opzicht is een gunstige vooruitgang te constateeren, want 't is van algemeene bekendheid, dat een controle van balans en winst- en verliesrekening door commissarissen, niet alleen bij de Hypotheekbanken, maar in 't algemeen bij de Naamlooze Vennootschap niet veel beteekent. In een minimum van tijd worden dikwijls in eene vergadering van commissarissen de boeken onderzocht, de balans en winst- en verliesrekening goedgekeurd en der directie décharge gegeven voor het door haar gevoerde beheer. Tot vervelens toe werd door bevoegden op de nietszeggendheid eener dusdanige controle gewezen. Eene soliede Bank zal er daarom naar streven het publiek te overtuigen dat eene afdoende en vertrouwbare controle harer administratie bestaat en dit in haar jaarverslagen doen blijken. Eene gepaste arbeidsverdeeling tusschen Commissarissen, Raad van Toezicht en Directie is, afgezien van de administratieve controle, mede van groot belang. Zooals bekend wordt eene Xaamlooze Vennootschap, en eene Hypotheekbank maakt hierop geen uitzondering, bestuurd door één of meer Directeuren, onder het algemeen toezicht van meerdere commissarissen. Bij de Hypotheekbank kiezen commissarissen gewoonlijk uit hun midden een Raad van Toezicht welke uit 3 tot 5 personen bestaat en wier taak het is, toezicht te houden op het beheer der Directie. De uitvoerende macht der Bank berust dus bij de Directie en den Raad van Toezicht, de wetgevende macht wordt uitgeoefend door de Algemeene vergadering van aandeelhouders. Voor den goeden gang 48 van zaken zijn nu de bevoegdheden in de statuten meestal nader, dikwijls vrij nauwkeurig omschreven. Zoo wordt het jaarverslag vrij algemeen door den Raad van Toezicht uitgebracht. Het onderzoek van Balans en Winst- en Verliesrekening geschiedt door het voltallig college van Commissarissen, waarbij natuurlijk is aan te bevelen dat een uitgebreid onderzoek door een deskundige voorafga, terwijl de décharge aan de directie voor het door haar gevoerde beheer door de algemeene vergadering, gehoord deskundige, verslag door den Raad van Toezicht en bevinding Commissarissen, geschiedt. Voor de controle komt het er uu slechts op aan of de Raad van Toezicht ook werkelijk toezicht uitoefent op de handelingen der Directie. In de „Accountant" van Maart '06 vinden wij onder het hoofd „alles wat verlangd kan worden" vermeld, dat een onzer Hypotheekbanken * in haar jaarverslag een afdruk legt van hare „Voorschriften voor het toezicht, door den Raad van Toezicht, in samenwerking met den accountant der Bank uit te oefenen op het administratief beheer, vastgesteld door het College van Commissarissen, ingevolge art. 14 van het Huishoudelijk reglement." Inderdaad zijn deze voorschriften door „De Accountant" terecht aldus gequaliflceerd, In een tiental artikelen wordt alles wat van belang is in dit opzicht nauwkeurig omschreven; zoo o.a.: ten üjysichte van liet jaarverslag, dat specifiek moet worden opgegeven het saldo der pandbrieven in omloop, met vermelding van series en nummers; het zelfde geldt ten opzichte der pandbrieven in portefeuille, uitloting en intrekking van pandbrieven, ten opzichte der pandbrieven, dat nieuwe pandbrieven eerst worden uitgegeven nadat de in portefeuille aanwezige stukken zijn geplaatst, en dat zij worden opgemaakt, naar gelang zij zijn verkocht en niet eerst in portefeuille genomen, ten opziclite der Belegde Reserve, dat zij zal moeten zijn gedeponeerd bij de Nederlandsche Bank en daaruit niet kan worden gelicht, dan met medeteekening van een der leden van den Raad van Toezicht, ten opzichte van de vergaderingen van den Raad van Toezicht, uitvoerige voorschriften omtrent de te behandelen punten, 1 Zuider Hypotheekbank Breda. 49 saldo hypotheken, plaatsing hypotheken, aflossingen, inhoudingen, ingekochte onderpanden, pandbrievenverkoop, geldmiddelen enz, enz. betreffend, strekkende dit alles ter waarborg van een goed beheer, ten opzichte der Kas, dat deze minstens éénmaal per maand moet worden geverifieerd door den Raad van Toezicht en door hem ook den stand der verdere middelen wordt nagegaan, ten opzichte van den Accountant, dat hij halfjaarlijks inzicht zal ontvangen van de rekening-couranten van kassiers en bankiers der Bank en bevoegd is buiten de Directie om zich rechtstreeks om inhchtingen tot dezen te wenden, enz. enz. enz. Inderdaad mag men hier spreken van eene Bank, die hare belangen begrijpt en met haren tijd meegaat, 't welk slechts zal kunnen strekken tot meerderen bloei van haar bedrijf. Controle is geen wantrouwen maar een eisch van gebiedende noodzakelijkheid en nog te veel wanbegrippen zijn dienaangaande heer-schende. Vooral de bovenaangehaalde bepaling dat den accountant de bevoegdheid wordt gegeven zich rechtstreeks met kassiers en bankiers in verbinding te zetten, getuigt van een recht begrip van het wezen der controle. Een goed beheer schuwt noch controle noch openbaarheid. De Raad van Toezicht ontvangt voor hare vergaderingen verschillende opgaven van de Directie omtrent de hypotheken, de pandbrieven, de geldmiddelen etc. Achterstaand geven wij een model zoodaniger opgave. De Raad van Toezicht zal natuurlijk deze getallen met de boeken en bescheiden der Bank vergelijken. Wanneer nu ook de jaarverslagen den toets der kritiek kunnen doorstaan en dus wat in het afgeloopen jaar van belang was voor het bedrijf der Bank, niet onvermeld laten, wanneer de rente der leeningen, alsmede de rente der pandbrieven, de gevallen waarin de Bank tot aankoop van het onderpand overging, het verhoudingsprocent tusschen de taxatiewaarde van het onderpand en het bedrag der leening, in 't kort wanneer alles wat voor het geldbeleggend publiek ter juiste beoordeeling van den toestand W. H. BAKKER, Boekhoudine van Hypotheekbanken. 2e dr. 4 50 Xsche Hypotheekbank. MODEL V. RAAD VAN TOEZICHT, . . . vergadering op 19 Saldo Hypotlieken op 31 Dee. 1.1.. . Van 31 Dec. 1.1. tot vorige vergadering geplaatst Vau 31 Dec. 1.1. tol vorige vergadering afgelost Sedert geplaatst; Hyp. No. 640. P. Nebbeling . » » 641. C. Schooneman » 642. W. de Koop . » 643. H. Ravenstein. Sedert verzonden ; Hyp. No. Sedert afgelost: Hyp. No. ,594. H. Kolf. . I /"SOOOi- .. 495. C, Vis . . ! - 450i- 395. L. Maat. 1000 — S.\i.no . . f 3.045.095 78 . 218.570' - /' 3.203.005 78 84.879 14 ƒ 3.178.78664 13.000 — lO.COO:- 4,750 — 3.000 — ƒ 3.209.530 64 9.450 /• 3.200.08G 64 Ingehouden: Op Hyp. Xo. 574. H ten Hout, 577. M. Arnoldt . 579. K. Vlaer . . 632. G. van Boven 638. I). ten Goede. TOTA.M. Prolongatie: No. Am'dam per 4/3 ., 7/3 .. 18/3 . 22/3 » 30/3 f 45.250 - f 57,500 - MIDDELEN. Kas Kassier te X W. Maartens, Utrecht . . I T>n„i,i„,.a H. Middelman, Arnhem .(»""'"«>'> Ilotferdamsehe Bank Prolongatie 30 4.21967 7.410,32 10.720 22 12.415 40.212 57.500 f 132.477 Aandeelenkanitaal 4 »;„ Pandbrieven . . /' 3.006.700.— 372 »/„ , , » 22.400,— Hypotheken . . Ingehouden . . /• 3,089.100.- In Portefeuille 4.900.- / 3.200.086.64 45.250.— /• 100,000 - 3.084,200 - /• 3.184.200 - . 3,154,836 l /• 29,363; 51 van het bedrijf van belang is, zooveel mogelijk -wordt vermeld, dan eerst kan de Bank en hare Directie voor zich de overtuiging hebben, alles te doen wat ter bevordering van haar bedrijf een eisch des tijds mag worden genoemd. Duidelijke jaarverslagen, balansen, winst- en verliesrekeningen bevorderen de controle door het publiek. Ruime mededeelingen omtrent hypotheken, pandbrieven, aflossingen spelen hier een gewichtige rol. Sommige banken geven in hare jaarverslagen thans ook de namen der aandeelhouders. Van heel veel belang achten wij dit niet, daar het kapitaal, nominaal zelden meer dan 1 millioen bedraagt en trouwens bij de beoordeeling der soliditeit der Bank weinig meetelt. Toch is het natuurlijk niet onverschillig wie aandeelhouders zijn, of veel aandeelen in eene hand zitten en of aan de eventueele verplichting tot bijstorting, met het oog op het geringe fournissement, zal kunnen worden voldaan. Wij willen deze paragraaf niet besluiten zonder de vermelding, dat pandbrieven van soliede Banken een vrij gewilde belegging zijn, die door den wetgever met soliede staatspapieren vaak op één lijn worden gesteld. De Rijkspostspaarbank bezigt deze papieren eveneens voor de belegging harer gelden en heeft speciale voorwaarden gemaakt voor de toelating, in dien zin, dat de Banken aan verschillende eischen moeten voldoen. ^ Zoo beveelt ook art. 92 lid 2 der „ongevallenwet 1901" de opmaking aan door de Ministers van Binnenlandsche zaken en van Finantiën van een lijst van fondsen, die in aanmerking komen voor de belegging van gelden der Rijksverzekingsbank. Deze lijst wordt in de Nederlandsche Staatscourant gepubliceerd en komen daarop de namen van verscheidene Hypotheekbanken voor. Voor de Banken dus nog arbeidsveld genoeg, mits zij slechts aan alle eischen van een goed en kundig beheer voldoen. 1 Deze voorwaarden, laatstelijk door den Raad van Toezicht der Rijkspostspaarbank gewijzigd, zijn uitvoerig in de verschillende dagbladen vermeld. HOOFDSTUK II. HET REKENINGSYSTEEM. § 1. Wetteli/jke rangschikking als Naamlooze Vennootsdmp. Omdat Hypotheekbanken door de wet als gewone Naamlooze Vennootschappen beschouwd worden, vloeit hieruit van zelf voort, dat de boekingen dezer instellingen groote overeenkomst zullen vertoonen met die van bedoelde vennootschappen, hoewel het bijzondere karakter der Hypotheekbanken voor een ander deel weer van merkbaren invloed zal zijn op het Rekeningsysteem, en ook de statutaire bepalingen (wij hebben hier speciaal het verband tusschen de uitstaande hypothecaire vorderingen en het circuleerend bedrag aan pandbrieven op het oog) haren invloed zullen doen gelden. § 2. Rangschikking der rekeningen. De verschillende rekeningen laten zich gevoeglijk tot rubrieken of soorten rangschikken. Ten einde al te groote uitbreiding te voorkomen bepalen wij ons tot een achttal en wel: P . de rekeningen van het Aandeelenkapitaal, 2". van de Hypotheken, 3". van de Pandbrieven, 4". van de Kasmiddelen en hunne belegging, 5*. van den Interest, 6". van de Onkosten, 7". van de Winstverdeeling, en ten 8<*. de Rekeningen van afsluitingv Deze verdeeling is natuurlijk niet streng door te voeren en zal het daarom kunnen voorkomen, dat zich bij de eene of andere bank rekeningen voordoen welke niet goed tot een der genoemde groepen te brengen zijn. 53 § 3. Be rekeningen ran het Aimdeelenkapitaal. Na eenige voorafgaande beschouwingen omtrent verschillende artikelen van het W. v. K., de Naamlooze A^ennootschap betreffende, en na de feitelijke onjuistheid van het woord „aandeel" te hebben aangetoond, zeggen de heeren REIMAN en FEANCK in den „Groeten Leercursus voor Zelfonderricht" (pag. 201): „als grondbeginsel, dat men zich duidelijk voor oogen heeft te stellen, geldt dat tegenover de rennootscJiap, en dtis in hare boeken, de aandeelhouders crediteuren (schuldeischers) zijn voor hun inbreng, de gevormde reserves en de betaalbaar gestelde, doch niet afgehaalde dividenden, en debiteuren (schuldenaars) voor het nog niet gestort gedeelte der som waartoe zij verbonden zijn." Dit gaat natuurlijk ook op voor Hypotheekbanken, en over 't geheel genomen zullen de rekeningen van het Aandeelenkapitaal dezer instellingen geen noemenswaardig verschil vertoonen met die van andere Naamlooze Vennootschappen. De omstandigheid, dat het kapitaal tot een groot nominaal bedrag zal worden opgevoerd, doch met een gering fournissement, zal oorzaak zijn, dat die rekeningen, welke bij andere vennootschappen öf facultatief zijn, of toch later uit de boeken verdwijnen, hier geregeld voorkomen. Het kapitaal zal hoogst zelden volgestort zijn en daar het gewoonlijk in 2 of meer series is gesplitst, die successievelijk geplaatst worden, treden tegenover het crediteeren van het Aandeelenkapitaal voor het nominale kapitaalsbedrag als debiteuren op: a. de rekeningen van stoffelijk bezit (kas, effecten etc.) voor de plaats gehad hebbende stortingen; b. Aandeelhouders {nog te fourneeren) voor het resteerende, en e. Ongeplaatste Aandeelen of Aandeelen in Portefeuille voor hetgeen later zal worden uitgegeven. Tegen bovenstaande boeking wordt door sommigen te velde getrokken als een onnoodig iets, zonder practische waarde ; de rekening „Aandeelen in Portefeuille" kan vervallen en daardoor ook de grootte van het kapitaal aangegeven zooals het inderdaad is. Nu geeft de rekening „Aandeelenkapitaal" in haar credit een kapitaal aan, dat eigenlijk nog niet bestaat en waarvan het de vraag is of het wel ooit bestaan zal, want de plaatsing der overige aandeelen is immers lang niet zeker. Zoodoende verkrijgt men dus tweeërlei wijze van boeking en waar b.v. het Aandeelenkapitaal nominaal op /'SOO.OOO,— is bepaald, verdeeld in 2 series van 54 /250.000,—, waarvan de eerste serie geheel is geplaatst met een fournissement van 50 "/o, daar zal kunnen geboekt worden: Kas (Kassier etc.) / 125.000,— Aandeelhouders nog te storten. . . . „ 125.000,— Ongepl. Aandeelen „ 250.000,— Aan Aundeelenkapitaal f 500.000, — of wel: Kas (Kassier etc.) f 125.000,— Aandeelhouders {nog te storten) . . . „ 125.000,— Aan Aandeelenkapitaal (/"500.000, —) voor plaatsing P serie f 250.000,— Aan de strenge eischen der theorie getoetst, die liefst iedere fictie vermijdt, is inderdaad de laatste boeking beter dan de eerste. Doch meestal wordt de eerste — oneigenlijke — boeking daarmede verdedigd, dat bekendheid met het nominale Kapitaalsbedrag van overwegend belang is. Alsof daartoe echter de gewraakte boeking onbedingd noodzakelijk ware en alsof men niet de nominale grootte van het Kapitaal der firma in het hoofd van rekening kan zichtbaar maken, zooals in onze tweede boeking is aangegeven. Erkennende, dat in de practijk vrij algemeen de eerste wijze van boeking wordt gevolgd, (van de boeking alleen van het geplaatste kapitaal is ons slechts een enkel geval bekend), meenen wij toch, dat waar het mogelijk is — en dit is hier het geval — theorie en practijk dienen samen te gaan, en de laatste geen onnoodigen arbeid dient te scheppen, die noodwendig aan de eerste moet te kort doen. Bij de pandbrieven doet zich eenzelfde geval voor, waarop wij nader zullen terugkomen. Het aandeelenkapitaal der Hypotheekbanken, in series wordende uitgegeven, zal, voor wat de eerste serie betreft, a pari worden geplaatst. Eventueele plaatsing boven pari (of beneden pari) der latere series zal leiden tot het openen der rekening ,,Agio ojj aandeelen" (of Disagio). De niet volstorting is evenwel oorzaak dat de rekening ^^Aandeelhouders {nog te fourneeren)" dan gedebiteerd wordt voor een zooveel hooger (lager) bedrag, als de Agiorekening (Disagio-rekening) in haar credit (debet) opneemt. Agio resp. disagio op aandeelen vooral niet te verwarren met de uitgifte onder of boven pari van pandbrieven. 't Is raadzaam het door de uitgifte van pandbrieven ontstaande koersverschil - ^ - ' ^ ' • ' ' ^ ^ - " ' " ^ - . 55 anders te verhoeken resp. over te beschikken dan dit met koers-verschil op aandeelen het geval is. Hierover nader bij de pand-brieven. Wanneer het eene Bank slechts mogelijk is nieuwe aandeelen onder pari te plaatsen, is het daardoor ontstane disagio onherroepelijk als een verliespost te beschouwen en moet worden afgeboekt. In de statuten vindt men aangaande de eventueele uitgifte van nieuwe aandeelen (die bij voorkeur onder de reeds bestaande aandeelhouders zullen worden geplaatst) dan ook vrij dikwijls de bepaling, dat „zij niet onder pari mogen worden uitgegeven." Uitgifte boven pari zal natuurlijk aan geen bezwaar onderhevig zijn, doch alleen voorkomen wanneer het bedrijf buitengewoon floreert en dan gewoonlijk ook slechts bij de plaatsing eener nieuwe serie. Het door de plaatsing boven pari ontstane voor-deelig koersverschil Mn als winst worden verhoekt en ook eventueel uitgekeerd. Wettelijke bezwaren hiertegen bestaan ten minste niet, toch schijnt het ons raadzaam dat, vooral een Hypotheekbank, het bedrag nief uitkeert maar in het credit der rekening „Agio op aandeelen" laat bestaan of wel het op eene Reserverekening overboekt. Bij de nieuwe plaatsing zal de Bank veelal ook, evenals bij de oorspronkelijke uitgifte, een slechts gering fournissement verlangen. Het agio dient dan evenwel afzonderlijk te worden meegestort, iets wat trouwens bij de Naamlooze Vennootschap als gewoonte geldt. Zoowel uitgifte beneden (statutair verboden) als boven pari zal in de praktijk bij Hypotheekbanken wel tot de uitzonderingen behooren. Niet onvermeld willen wij hier laten, dat de meeste Banken haar aandeelhouders statutair veroorloven hunne aandeelen geheel of gedeeltelijk vol te storten en wordt dan over dit onverplicht gestorte bedrag niet gedeeld in de winst maar een rente genoten meestal gelijk staande met den laagsten rentevoet der in omloop zijnde pandbrieven. De oprichtersbewijzen of -aandeelen, welke dikwijls aan de inschrijvers op de eerste serie van het kapitaal worden uitgereikt, geven alleen recht op een zeker deel der winst, nader bij statuten omschreven en vloeit dus hieruit geen boeking voort. Naast de genoemde rekeningen komen verder nog voor: «. de rekeningen: Koersverschil op Aandeelen, (eene combinatie van de genoemde Agio- en Disagiorekening); Amortisatierekening (wanneer 56 amortisatie van aandeelen is voorgeschreven); b. Oprichtings-kosten, welke wel niet tot de rekeningen van het Aandeelenkapitaal behoort, doch hier als onmiddellijk met de oprichting verband houdende, genoemd mag worden. Zij wordt debet voor alle onkosten welke de oprichting der vennootschap met zich brengt en ieder jaar ten laste der Winst- en Verliesrekening voor een gedeelte gecrediteerd, totdat zij ten slotte uit de boeken verdwijnt. Voor uitvoerige behandeling der hier genoemde rekeningen wordt naar de bestaande leerboeken verwezen o.a. de bekende |
Evaluatie |
|
|
|
B |
|
C |
|
D |
|
F |
|
H |
|
K |
|
M |
|
N |
|
O |
|
P |
|
V |
|
|
|