XU.15226_180-181 |
Vorige | 100 van 143 | Volgende |
|
klein (250x250 max)
gemiddeld (500x500 max)
groot
Extra Large
groot ( > 500x500)
Hoge Resolutie
Allen (PDF)
|
Deze pagina
Allen
|
- Afbeelding
- Text
-
Text Search...
Inhoud laden ...
II I' vermoeiden wandelaar gereed. Terwijl ik het zandpad, aan de zijde van den kronkelenden dijk gelegen, betrad, scheen alles mij even opbeurend en hartverheffend: de fijne, frissche en toch niet te koude lucht; de boomen, die langzamerhand hun omkleedsel van ijs in vreugdetranen afschudden; de werkman, die lustig zijne slieten hakte en takkebossen bond van het hakhout langs den dijk; en het hoog gelegen veerhuis, dat mij, nu rechts dan links, eene blijde verwachting scheen toe te wenken. Zonder vermoeid te zijn of op mijn horloge gezien te hebben, — iets, wat, bij mij althans, zelden een goed teeken is, — bereikte ik dan ook weldra de herberg. Van deze af leidt een korte veerdam naar de rivier. Aan het begin van [dien dam, boven op den dijk, staat, naar oud landsgebruik, een paal met drie platte houten armen, waarop de reiziger zien kan, vanwaar hij komt en waar hem de weg heenvoert; een der armen wijst met vijf uitgestrekte, reusachtige vingers naar de rivier, en op den arm zelven staat te lezen voor hem, die half uitgewischte letters lezen kan: Naar Rotterdam. Ik stak bij den kastelein een sigaar op en wandelde den veerdam af, naar de hut der veerlieden. Deze menschen zijn, — en het komt hun goed, — zoowel tot rusten, als tot werken bijzonder geschikt. Terwijl zij op hunne bank zitten en met den gespierden arm het hoofd ondersteunen, is er zoomin hartstocht als verveling, ja nauwelijks leven op hun gezicht te lezen. Zij bewaren al hunne inspanning voor het water en komen, evenals de zeeschildpad, alleen op het land, om te rusten of zich in de zon te koesteren. De rivier stroomde kalm en rustig zeewaarts en bracht er den opgeza- melden waterschat der Zwitsersehe Alpen heen. Zij scheen vreedzaam en vriendelijk, als een overwinnaar na de inspanning van den strijd. Drie weken vroeger had zij de boeien afgew orpen, den tegenstand der opeen gekruide schotsen overwonnen en de vrijheid heroverd. Recht tegenover den veerdam, waarop ik stond, was aan den anderen oever een soortgelijke. Daar was ook ëen dijk, waarvan de afloopende dam uitging, ook een antieke handwijzer; maar geen veerhuis, geen hutje zelfs, waarin men voor storm of slagregen schuilen kon. Alleen in plaats daarvan een hooge paal en daaraan een touw met eene oude mand. De reiziger, wiens borst niet sterk genoeg is, of wien wind en golfgeklots niet toelaten om zich over de rivier 180 te doen hooren, kon de mand omhoog halen en seinen, en heeft hij het geluk, dat de veerlieden het zien, zoo wordt hij overgehaald. — Ja, waarlijk! daar komt juist iemand van Altorfs lengte en breedte, naar het schijnt, den veerdam af. Hij neemt zijn valiesje van zijnen wegwijzer over. Nog even met de oud-Hol- landsche telegraaf geseind, en de man heeft zijn geld verdiend. Zie daar steekt voor mijne voeten de boot van wal en aan de overzijde neemt de gids zijn' hoed af en gaat heen. Daar een Hollandsche wegwijzer eerst buigt, nadat hij in zijne hand gekeken heeft, zou ik uit de diepte der buiging nog al eene goede gedachte vormen van de gulheid van mijn' vriend. Het schuitje schoot bij eiken riemslag al wiegend en schommelend een eind weegs door de golven voort, nam aan den anderen oever den reiziger op, en weinige minuten later drukte Altorf met echt studentikooze gulheid mij de hand. Er is eene aardige verwarring in de eerste gesprekken met een' gemeen- zamen bekende, die men in eenige n/aanden niet gezien heeft. Zijn het slechts dagen, dan is de opgezamelde schat van vragen en berichten nog zoo groot niet; zijn het jaren, dan heeft men dien schat niet meer geregeld bijeen, men weet niet waar te beginnen, heeft den ouden, vrijen toon verloren, en ziet eenigszins verwezen en half vervreemd elkander aan; maar na weken, na maanden vooral, welk een aangename chaos van vragen en verhalen en uitroepingen! Nu eens, in 't midden van een doodsbericht: „wel Willem wat zie ge er goed uit! . . ."en dan weder, onder ernstige gesprekken over onze achtbare professoren : „maar, Jan, kon je wel blijven staan op dien gladden weg ?" Maar een nauwkeurig verslag hiervan zou den lezer zeker vervelen, schoon wij, al wandelende en sprekende, aan geene verveling dachten. Ik wil hem dus liever getuige maken van het avondgesprek, dat met kalmer zinnen en in geregelder orde werd gevoerd. Ik. Welnu, Jan, hoe is het ? Zult gij nu eindelijk in dit jaar proponent worden ? Altorf. Eindelijk, ja; als het nog maar niet te vroeg is. Ik bemin de studie, verkeer gaarne aan de akademie, en werk met lust aan mijne dissertatie; maar voor proponent gevoel ik mij nauwelijks rijp genoeg en voor dorpspredikant nog veel minder. Ik. Het is mogelijk, Altorf. Wij hebben er meer over gesproken. Maar ik blijf van gedachte, dat gij dat aan de akademie nooit worden zult. 1 181
Beschrijving voorwerp
Titel | De pastorie te Mastland / C.E. van Koetsveld |
Documentsoort | Boekmateriaal |
Editie | 12e dr. / uitg. onder toezicht en met inl. woord van E. Laurillard ; met... etsen van Carel L. Dake |
Uitgave | Arnhem ; Nijmegen : gebrs. E & M. Cohen |
Datum | [1899] |
Land van uitgave | nl |
Omvang/vorm | 255 p., [11] bl. pl : ill |
Auteurs | Cornelis Eliza van Koetsveld 1807-1893 (Auteur) |
(Co)auteurs | Eliza Laurillard 1830-1908 (Redacteur / Bezorger / Tekstuitgever);; Carel Lodewijk Dake 1857-1918 (Illustrator) |
Titelvariant | Schetsen uit de pastorie te Mastland |
Acquisitie-/collectie-aanduiding | UBVU gedigitaliseerd |
Gegevens digitalisering | Jaar: 2013;; Opdrachtgever: Amsterdam : Universiteitsbibliotheek Vrije Universiteit;; Uitvoering: Heiloo : Picturae;; Locatie origineel: NL, Universiteitsbibliotheek Vrije Universiteit, XU.15226.-;; Fysieke gegevens: tiff-bestand;; Gedigitaliseerd: juli 2013 |
Toegangsgegevens (URL) | http://imagebase.ubvu.vu.nl/getobj.php?ppn=390809012 |
PPN | 390809012 |
EPN | 105784859X |
PPN origineel | 037474642 |
Taal | ned |
ggc060 | tekst |
Evaluatie |
Beschrijving
Titel | XU.15226_180-181 |
UBVU-ID | 0202210017100 |
Tekst | II I' vermoeiden wandelaar gereed. Terwijl ik het zandpad, aan de zijde van den kronkelenden dijk gelegen, betrad, scheen alles mij even opbeurend en hartverheffend: de fijne, frissche en toch niet te koude lucht; de boomen, die langzamerhand hun omkleedsel van ijs in vreugdetranen afschudden; de werkman, die lustig zijne slieten hakte en takkebossen bond van het hakhout langs den dijk; en het hoog gelegen veerhuis, dat mij, nu rechts dan links, eene blijde verwachting scheen toe te wenken. Zonder vermoeid te zijn of op mijn horloge gezien te hebben, — iets, wat, bij mij althans, zelden een goed teeken is, — bereikte ik dan ook weldra de herberg. Van deze af leidt een korte veerdam naar de rivier. Aan het begin van [dien dam, boven op den dijk, staat, naar oud landsgebruik, een paal met drie platte houten armen, waarop de reiziger zien kan, vanwaar hij komt en waar hem de weg heenvoert; een der armen wijst met vijf uitgestrekte, reusachtige vingers naar de rivier, en op den arm zelven staat te lezen voor hem, die half uitgewischte letters lezen kan: Naar Rotterdam. Ik stak bij den kastelein een sigaar op en wandelde den veerdam af, naar de hut der veerlieden. Deze menschen zijn, — en het komt hun goed, — zoowel tot rusten, als tot werken bijzonder geschikt. Terwijl zij op hunne bank zitten en met den gespierden arm het hoofd ondersteunen, is er zoomin hartstocht als verveling, ja nauwelijks leven op hun gezicht te lezen. Zij bewaren al hunne inspanning voor het water en komen, evenals de zeeschildpad, alleen op het land, om te rusten of zich in de zon te koesteren. De rivier stroomde kalm en rustig zeewaarts en bracht er den opgeza- melden waterschat der Zwitsersehe Alpen heen. Zij scheen vreedzaam en vriendelijk, als een overwinnaar na de inspanning van den strijd. Drie weken vroeger had zij de boeien afgew orpen, den tegenstand der opeen gekruide schotsen overwonnen en de vrijheid heroverd. Recht tegenover den veerdam, waarop ik stond, was aan den anderen oever een soortgelijke. Daar was ook ëen dijk, waarvan de afloopende dam uitging, ook een antieke handwijzer; maar geen veerhuis, geen hutje zelfs, waarin men voor storm of slagregen schuilen kon. Alleen in plaats daarvan een hooge paal en daaraan een touw met eene oude mand. De reiziger, wiens borst niet sterk genoeg is, of wien wind en golfgeklots niet toelaten om zich over de rivier 180 te doen hooren, kon de mand omhoog halen en seinen, en heeft hij het geluk, dat de veerlieden het zien, zoo wordt hij overgehaald. — Ja, waarlijk! daar komt juist iemand van Altorfs lengte en breedte, naar het schijnt, den veerdam af. Hij neemt zijn valiesje van zijnen wegwijzer over. Nog even met de oud-Hol- landsche telegraaf geseind, en de man heeft zijn geld verdiend. Zie daar steekt voor mijne voeten de boot van wal en aan de overzijde neemt de gids zijn' hoed af en gaat heen. Daar een Hollandsche wegwijzer eerst buigt, nadat hij in zijne hand gekeken heeft, zou ik uit de diepte der buiging nog al eene goede gedachte vormen van de gulheid van mijn' vriend. Het schuitje schoot bij eiken riemslag al wiegend en schommelend een eind weegs door de golven voort, nam aan den anderen oever den reiziger op, en weinige minuten later drukte Altorf met echt studentikooze gulheid mij de hand. Er is eene aardige verwarring in de eerste gesprekken met een' gemeen- zamen bekende, die men in eenige n/aanden niet gezien heeft. Zijn het slechts dagen, dan is de opgezamelde schat van vragen en berichten nog zoo groot niet; zijn het jaren, dan heeft men dien schat niet meer geregeld bijeen, men weet niet waar te beginnen, heeft den ouden, vrijen toon verloren, en ziet eenigszins verwezen en half vervreemd elkander aan; maar na weken, na maanden vooral, welk een aangename chaos van vragen en verhalen en uitroepingen! Nu eens, in 't midden van een doodsbericht: „wel Willem wat zie ge er goed uit! . . ."en dan weder, onder ernstige gesprekken over onze achtbare professoren : „maar, Jan, kon je wel blijven staan op dien gladden weg ?" Maar een nauwkeurig verslag hiervan zou den lezer zeker vervelen, schoon wij, al wandelende en sprekende, aan geene verveling dachten. Ik wil hem dus liever getuige maken van het avondgesprek, dat met kalmer zinnen en in geregelder orde werd gevoerd. Ik. Welnu, Jan, hoe is het ? Zult gij nu eindelijk in dit jaar proponent worden ? Altorf. Eindelijk, ja; als het nog maar niet te vroeg is. Ik bemin de studie, verkeer gaarne aan de akademie, en werk met lust aan mijne dissertatie; maar voor proponent gevoel ik mij nauwelijks rijp genoeg en voor dorpspredikant nog veel minder. Ik. Het is mogelijk, Altorf. Wij hebben er meer over gesproken. Maar ik blijf van gedachte, dat gij dat aan de akademie nooit worden zult. 1 181 |
Tags
Toelichtingen
Geef een Toelichting voor XU.15226_180-181