XU.10728_268-269 |
Vorige | 197 van 265 | Volgende |
|
klein (250x250 max)
gemiddeld (500x500 max)
groot
Extra Large
groot ( > 500x500)
Hoge Resolutie
Allen (PDF)
|
Deze pagina
Allen
|
- Afbeelding
- Text
-
Text Search...
Inhoud laden ...
268 DE TALENTEN EN DE PONDEN. keibare Joodsche volk, vooral tegen 't paaschfeest zoo ligt opgewonden, werd daardoor meer en meer versterkt in de meening, dat nu het koningrijk Gods weldra zou openbaar worden. Daarom, zegt Lukas, en omdat Jezus nu digt bij Jeruzalem was, sprak hij deze Gelijkenis. De evangelist legt dus den nadruk niet op de vertrouwde geldsommen, maar op het te aanvaarden koningrijk. Eene treffende herinnering, die te Jericho, dat Jezus juist doortrok, niet kon vergeten zijn. gaf mogelijk tot deze Gelijkenis aanleiding. Men ging daarbij het prachtige paleis van Archelaüs voorbij. Het was juist in aanbouw omstreeks den tijd, toen Jozef met Maria en 't kind Jezus, na Herodes' dood, uit Egypte terug keerden. Maar als bij hoorde, dat Archelaüs in Judea koning was, in de plaats van zijnen vader Herodes, vreesde hij, daar heen te gaan, en is vertrokken naar Galilea. (Matth. 2:22.) — Wat Avas de reden van die vrees? En regeerde in Galilea ook niet een zoon van Herodes? Ja! maar deze Archelaüs was naar Rome gereisd na zijns vaders dood, om zijn koningrijk te aanvaarden, naaide beschikking van Herodes. Maar de Joden, die zijn' Avreeden inborst kenden, vaardigden een gezantschap van vijftig der aanzienlijksten af, om hem aan te klagen en te verklaren: »Wij willen niet, dat deze koning over ons zij!" Achtduizend anderen sloten zich te Rome bij hen aan; en in den tempel van Apollo smeekten zij keizer Augustus, dat zij, van 't geslacht der Idumeesche vorsten bevrijd, op A-oorvaderlijke wijze mogten leven, en liever met Syrië vereenigd worden, dan onder zijnen schepter te staan. Maar Archelaüs wist het keizerbjke hof zóó te bewerken, dat hunne klagten en beden niet werden gehoord. En toen hij nu A-an Rome terug keerde, was zijn eerste koninklijke daad de slagting van zijne vijanden en verheffing zijner getrouwen; zoodat het nieuwe paleis door een vreeselijk bloedbad werd ingewijd. Toch moesten, op de herhaalde klagten der Joden, de Romeinen tien jaren later aan zijne Avreedheden een einde maken, maar maakten ook van deze gelegenheid gebruik, om Judea en Sa- marië als eene provincie voor goed in 't Romeinsche rijk in te lijven. Lezen wij nu bij Lukas, dat de Heer deze Gelijkenis uitsprak, omdat hij nabij Jeruzalem was, en zij meenden, dat het Koningrijk Gods terstond openbaar zou av orden; — en dan aan 't eind: En dit gezegd hebbende, reisde hij voor hen henen, aan hun hoofd, on ging op naar Jeruzalem; — DE TALENTEN EN DE PONDEN. 269 i dan is de bedoeling der Gelijkenis duidelijk. Weder laten avïj het karakter der handelende personen geheel buiten beoordeeling, om alleen op het hoofdpnnt der vergelijking te zien. En dat is, zoo als Lukas juist heeft begrepen, dat niet terstond, niet te Jeruzalem, het koningrijk der hemelen zou gevestigd worden. Even als Archelaüs naar Rome, zoo moest de Messias naar eene hoogere wereld verreizen, om zijn koningrijk te aanvaarden; en 't zou niet baten, of zijne medeburgers verklaarden: »Wij Avillen niet, dat deze koning over ons zij! Wij hebben geen' anderen koning dan den keizer." Toch stond de koningstitel reeds op zijn kruis, en zwaar hebben de Joden hunnen onwil geboet, terwijl zijne trouwe dienaren werden beloond. Zoo in 't kader gevat, waarin zij behoort, herkrijgt deze Gelijkenis baar eigenlijken zin, dien zij door de overeenkomst van enkele trekken met Mattheüs bijna verloren had. Ten slotte dit abeen nog. Overal staat in 't vooruitzigt van 's Heeren toekomst tegenover de vreesebjke straf der godloozen de heerschappij der regtvaardigen met hunnen Heer; — zoo als Jezus aan de apostelen voorspelde: »In de Avedergeboorte, wanneer de Zoon des menschen zal gezeten zijn op den troon zijner heerlijkheid, zult gij ook zitten op twaalf troonen, oordee- lende de twaalf geslachten Israëls." Dat uitzigt van met Christus te heerschen, door Paulus (1 Kor. 6 : 3) op alle geloovigen overge- bragt, behoort tot de Messiaansche inkleeding eener toekomstige zaligheid. Bij hen, die de fantasie van 't Oosten niet begrepen, heeft het de verwachting van een duizendjarig rijk (Openb. 20 : 4) gevoed, en aüerlei zinnelijke voorstellingen opgewekt. Een oude Grieksche schrijver (Eua- grius) schreef daarom reeds te regt: »Eenige aardsgezinde menschen vatten deze belofte zóó op, als of zij in de opstanding rijke satrapiën en landvoogdijen ontvangen zouden, omdat zij wèl en christelijk geleefd hebben. Maar waar zijn de vijf en de tien steden gelegen? Verwachten wij niet eene stad, die fundamenten heeft, welker Kunstenaar en Bouwmeester God is? (Hebr. 11 : 10.) Zoo als nu het bemelscb Jeruzalem, zoo zijn ook de woningen en is de heerschappij der zaligen hemelsch, gebjk aan de heerlijkheid der aartsengelen in der engelen gebied."
Beschrijving voorwerp
Titel | De gelijkenissen van het evangelie : op nieuw bewerkt tot een huisboek voor het christelijk gezin / door C.E. van Koetsveld |
Documentsoort | Boekmateriaal |
Uitgave | Schoonhoven : S.E. van Nooten & Zoon |
Datum | 1886 |
Land van uitgave | nl |
Omvang/vorm | XV, 367 p., [34] bl. pl : ill |
Auteurs | Cornelis Eliza van Koetsveld 1807-1893 (Auteur) |
Nederlandse Basisclassificatie | 11.46 onderzoek en interpretatie van het Nieuwe Testament |
Vormtrefwoorden | Bewerkingen (vorm) |
GOO trefwoorden | Gelijkenissen;; Evangeliën |
Acquisitie-/collectie-aanduiding | UBVU gedigitaliseerd |
Gegevens digitalisering | Jaar: 2013;; Opdrachtgever: Amsterdam : Universiteitsbibliotheek Vrije Universiteit;; Uitvoering: Heiloo : Picturae;; Locatie origineel: NL, Universiteitsbibliotheek Vrije Universiteit, XU.10728.-;; Fysieke gegevens: tiff-bestand;; Gedigitaliseerd: juli 2013 |
Toegangsgegevens (URL) | http://imagebase.ubvu.vu.nl/getobj.php?ppn=390809055 |
PPN | 390809055 |
EPN | 1057848646 |
PPN origineel | 091736269 |
Taal | ned |
ggc060 | tekst |
Evaluatie |
Beschrijving
Titel | XU.10728_268-269 |
UBVU-ID | 0202210014197 |
Tekst | 268 DE TALENTEN EN DE PONDEN. keibare Joodsche volk, vooral tegen 't paaschfeest zoo ligt opgewonden, werd daardoor meer en meer versterkt in de meening, dat nu het koningrijk Gods weldra zou openbaar worden. Daarom, zegt Lukas, en omdat Jezus nu digt bij Jeruzalem was, sprak hij deze Gelijkenis. De evangelist legt dus den nadruk niet op de vertrouwde geldsommen, maar op het te aanvaarden koningrijk. Eene treffende herinnering, die te Jericho, dat Jezus juist doortrok, niet kon vergeten zijn. gaf mogelijk tot deze Gelijkenis aanleiding. Men ging daarbij het prachtige paleis van Archelaüs voorbij. Het was juist in aanbouw omstreeks den tijd, toen Jozef met Maria en 't kind Jezus, na Herodes' dood, uit Egypte terug keerden. Maar als bij hoorde, dat Archelaüs in Judea koning was, in de plaats van zijnen vader Herodes, vreesde hij, daar heen te gaan, en is vertrokken naar Galilea. (Matth. 2:22.) — Wat Avas de reden van die vrees? En regeerde in Galilea ook niet een zoon van Herodes? Ja! maar deze Archelaüs was naar Rome gereisd na zijns vaders dood, om zijn koningrijk te aanvaarden, naaide beschikking van Herodes. Maar de Joden, die zijn' Avreeden inborst kenden, vaardigden een gezantschap van vijftig der aanzienlijksten af, om hem aan te klagen en te verklaren: »Wij willen niet, dat deze koning over ons zij!" Achtduizend anderen sloten zich te Rome bij hen aan; en in den tempel van Apollo smeekten zij keizer Augustus, dat zij, van 't geslacht der Idumeesche vorsten bevrijd, op A-oorvaderlijke wijze mogten leven, en liever met Syrië vereenigd worden, dan onder zijnen schepter te staan. Maar Archelaüs wist het keizerbjke hof zóó te bewerken, dat hunne klagten en beden niet werden gehoord. En toen hij nu A-an Rome terug keerde, was zijn eerste koninklijke daad de slagting van zijne vijanden en verheffing zijner getrouwen; zoodat het nieuwe paleis door een vreeselijk bloedbad werd ingewijd. Toch moesten, op de herhaalde klagten der Joden, de Romeinen tien jaren later aan zijne Avreedheden een einde maken, maar maakten ook van deze gelegenheid gebruik, om Judea en Sa- marië als eene provincie voor goed in 't Romeinsche rijk in te lijven. Lezen wij nu bij Lukas, dat de Heer deze Gelijkenis uitsprak, omdat hij nabij Jeruzalem was, en zij meenden, dat het Koningrijk Gods terstond openbaar zou av orden; — en dan aan 't eind: En dit gezegd hebbende, reisde hij voor hen henen, aan hun hoofd, on ging op naar Jeruzalem; — DE TALENTEN EN DE PONDEN. 269 i dan is de bedoeling der Gelijkenis duidelijk. Weder laten avïj het karakter der handelende personen geheel buiten beoordeeling, om alleen op het hoofdpnnt der vergelijking te zien. En dat is, zoo als Lukas juist heeft begrepen, dat niet terstond, niet te Jeruzalem, het koningrijk der hemelen zou gevestigd worden. Even als Archelaüs naar Rome, zoo moest de Messias naar eene hoogere wereld verreizen, om zijn koningrijk te aanvaarden; en 't zou niet baten, of zijne medeburgers verklaarden: »Wij Avillen niet, dat deze koning over ons zij! Wij hebben geen' anderen koning dan den keizer." Toch stond de koningstitel reeds op zijn kruis, en zwaar hebben de Joden hunnen onwil geboet, terwijl zijne trouwe dienaren werden beloond. Zoo in 't kader gevat, waarin zij behoort, herkrijgt deze Gelijkenis baar eigenlijken zin, dien zij door de overeenkomst van enkele trekken met Mattheüs bijna verloren had. Ten slotte dit abeen nog. Overal staat in 't vooruitzigt van 's Heeren toekomst tegenover de vreesebjke straf der godloozen de heerschappij der regtvaardigen met hunnen Heer; — zoo als Jezus aan de apostelen voorspelde: »In de Avedergeboorte, wanneer de Zoon des menschen zal gezeten zijn op den troon zijner heerlijkheid, zult gij ook zitten op twaalf troonen, oordee- lende de twaalf geslachten Israëls." Dat uitzigt van met Christus te heerschen, door Paulus (1 Kor. 6 : 3) op alle geloovigen overge- bragt, behoort tot de Messiaansche inkleeding eener toekomstige zaligheid. Bij hen, die de fantasie van 't Oosten niet begrepen, heeft het de verwachting van een duizendjarig rijk (Openb. 20 : 4) gevoed, en aüerlei zinnelijke voorstellingen opgewekt. Een oude Grieksche schrijver (Eua- grius) schreef daarom reeds te regt: »Eenige aardsgezinde menschen vatten deze belofte zóó op, als of zij in de opstanding rijke satrapiën en landvoogdijen ontvangen zouden, omdat zij wèl en christelijk geleefd hebben. Maar waar zijn de vijf en de tien steden gelegen? Verwachten wij niet eene stad, die fundamenten heeft, welker Kunstenaar en Bouwmeester God is? (Hebr. 11 : 10.) Zoo als nu het bemelscb Jeruzalem, zoo zijn ook de woningen en is de heerschappij der zaligen hemelsch, gebjk aan de heerlijkheid der aartsengelen in der engelen gebied." |
Tags
Toelichtingen
Geef een Toelichting voor XU.10728_268-269