XU.10728_274-275 |
Vorige | 202 van 265 | Volgende |
|
klein (250x250 max)
gemiddeld (500x500 max)
groot
Extra Large
groot ( > 500x500)
Hoge Resolutie
Allen (PDF)
|
Deze pagina
Allen
|
- Afbeelding
- Text
-
Text Search...
Inhoud laden ...
4t 274 DE ONBARMHARTIGE DIEXSTKXECIIT. ontelbare menigte genomen, zoo als Luk. 12 : 1 van de tienduizenden, die Jezus volgden, en Openb. 5:11 zelfs tienduizend maal tienduizenden Engelen. Toch is, ook in eigenlijken zin, een zoo groote som gansch niet ondenkbaar. Tien duizend talenten bood Darius aan Alexander den Groote, om den voortgang zijner veroveringen te stuiten, en dezelfde som werd door de Romeinen aan Antiochus, na zijne nederlaag, als oorlogsschatting opgelegd. Het oploopen der schuld tot zulk eene hoogte was dus niet onmogelijk. Een Oostersche Satraap, die jaren lang. behalve de gewone inkomsten, de schatting van overwonnen volken voor zijnen vorst ontvangen had, kon gemakkelijk zulk eene som schuldig zijn; en even gemakkelijk kon hij, door eene Oostersche weelde, waarvan wij naauwelijks ons een denkbeeld kunnen vormen, die hebben verkwist. Bevend nadert hij den vorst, en al spoedig blijkt zijn te kort. Hij moet dit erkennen, maar heeft niet om te betalen. En de koning, die hier niet als regter, maar als meester over zijne dienaren gezeten is, beveelt, dat zoo veel mogelijk uit al wat hij bezit, de schuld zal Avorden aangezuiverd. Dat er ook dan nog een aanzienlijk te kort zal overblijven, spreekt van zelf; maar toch moet er zoo veel als maar kan, van de schuld in de koninklijke schatkist vloeijen. Eerst dus zuben al zijne bezittingen worden te gelde gemaakt; daarna vrouw en kinderen als slaven A-erkocht, en eindelijk ook hij zelf. Afbetaald moet er worden, zoo veel maar eenigzins kan. Die beslissing moge ons'hard schijnen, geen oosterling zal ze onregt- vaardig noemen. De man bad 't kunnen voorzien, maar als zoo velen, die hunne zaken in de war hebben gestuurd, is hij blindelings voort gehold. Er werd immers nog geene rekening gevraagd? Toch verschrikt hem dit A-onnis, als had hij 't niet verwacht, en neder vallende aanbidt hij den koning, gelijk de Oosterling zich zoo diep buigt voor zijnen vorst, met bet aangezigt in 't stof, zoodat bij kruipt aan zijne voeten. Dit had hij dus straks, als één der aanzienlijkste staatsdienaren, niet behoeven te doen. En waartoe vernedert lüj zich zoo diep? Wij hooren het, als hij even het hoofd opbeurt, om te smeeken: »Heer! wees langmoedig over mij, en ik zal u alles betalen." 't Is de gewone belofte van aüe kwade betalers, wier zaken zoo in de war zijn, dat zij er zelf niet doorzien. Zij denken alleen, gelijk nüj eens zoo iemand schreef, aan de krijtende schulden; aan DE ONBARMHARTIGE DIENSTKNECHT. 275 't geen op het oogenbbk roept en dreigt. Kunnen zij dit gevaar maar afwenden, eenig uitstel krijgen, dan beloven zij, wat gij wilt, trekken onbetaalbare wissels op de toekomst, en gaan onbezorgd weer hun' ouden gang. In een' gansch anderen zin dan het de Heiland Avilde, laten zij den dag van morgen voor zich zelven zorgen. De koning begrijpt dit zeer goed. Waar zoo vele millioenen zijn verloren gegaan, heeft hij alleen de keus tusschen regt en genade; en als een oostersch vorst deze uitoefent, doet hij het, in de volheid zijner magt, op regt vorstelijke wijze. Enkele langmoedigheid, dat is geduld en uitstel van betaling, zou in dit geval niets hebben gebaat. De Heer nu van dien dienstknecht, — zoo vervolgt het verhaal, — door innerlijke ontferming bewogen, liet hem los en de schuld schonk h ij hem. 't Is een dubbele weldaad, zoo als een vernuftig uitlegger opmerkt; althans tweeërlei acte van dezelfde weldaad. Vooreerst ontslaat de koning hem van de reeds bevolene inhechtenisneming, en laat hem vrij uitgaan. En dan blijft hij, heengaande, niet met de schuld bezAvaard. Wij zouden er nog een derde kunnen bijvoegen: de koning laat hem, gebjk uit alles blijkt, in zijne booge betrekking, 't Is niet, als in die andere Gelijkenis: »Gij kunt niet langer mijn rentmeester zijn." Toch denken wij er natuurlijk als eene stilzwijgende voorwaarde bij, dat hij zich niet weder die betrekking onwaardig make. De man gaat uit, uit het koninklijk paleis naar zijne Avoning: dit vrij uitgaan slaat duidelijk op het los laten terug. Zijn eerste gevoel is de grenzenlooze vreugde van iemand, die ongedeerd het hol van den leeuw verlaat. Maar bij den even trotschen als laag- hartigen man paart zich daaraan zekere wrevel over de vernedering, die hij zich, om zoo groote genade te verwerven, in tegenwoordigheid van de andere aanzienlijke staatsbeambten heeft moeten getroosten, 't Is dus, hoe A-reemd 't ook schijne, zeer menschkundig geschetst, dat juist nu zijn hart zich zoo hoog verheft en zijn gemoed zoo bitter gestemd is. Den trotschaard, wien edele gemoedsaandoeningen vreemd zijn, is iedere weldaad eene beleediging, en allermeest, die hij heeft moeten afsmeeken. OArer zijne laagheid tegenover zijne meerderen wreekt bij zich door hoogheid of hardheid tegen zijne minderen. Zoo gaat't ook hier. Die dienstknecht nu, uitgaande, vond een zijner mededienstknechten, welke hem schuldig was honderd denariën. En hem aangrijpende worgde i ■'"'* \ mJÊM
Beschrijving voorwerp
Titel | De gelijkenissen van het evangelie : op nieuw bewerkt tot een huisboek voor het christelijk gezin / door C.E. van Koetsveld |
Documentsoort | Boekmateriaal |
Uitgave | Schoonhoven : S.E. van Nooten & Zoon |
Datum | 1886 |
Land van uitgave | nl |
Omvang/vorm | XV, 367 p., [34] bl. pl : ill |
Auteurs | Cornelis Eliza van Koetsveld 1807-1893 (Auteur) |
Nederlandse Basisclassificatie | 11.46 onderzoek en interpretatie van het Nieuwe Testament |
Vormtrefwoorden | Bewerkingen (vorm) |
GOO trefwoorden | Gelijkenissen;; Evangeliën |
Acquisitie-/collectie-aanduiding | UBVU gedigitaliseerd |
Gegevens digitalisering | Jaar: 2013;; Opdrachtgever: Amsterdam : Universiteitsbibliotheek Vrije Universiteit;; Uitvoering: Heiloo : Picturae;; Locatie origineel: NL, Universiteitsbibliotheek Vrije Universiteit, XU.10728.-;; Fysieke gegevens: tiff-bestand;; Gedigitaliseerd: juli 2013 |
Toegangsgegevens (URL) | http://imagebase.ubvu.vu.nl/getobj.php?ppn=390809055 |
PPN | 390809055 |
EPN | 1057848646 |
PPN origineel | 091736269 |
Taal | ned |
ggc060 | tekst |
Evaluatie |
Beschrijving
Titel | XU.10728_274-275 |
UBVU-ID | 0202210014202 |
Tekst | 4t 274 DE ONBARMHARTIGE DIEXSTKXECIIT. ontelbare menigte genomen, zoo als Luk. 12 : 1 van de tienduizenden, die Jezus volgden, en Openb. 5:11 zelfs tienduizend maal tienduizenden Engelen. Toch is, ook in eigenlijken zin, een zoo groote som gansch niet ondenkbaar. Tien duizend talenten bood Darius aan Alexander den Groote, om den voortgang zijner veroveringen te stuiten, en dezelfde som werd door de Romeinen aan Antiochus, na zijne nederlaag, als oorlogsschatting opgelegd. Het oploopen der schuld tot zulk eene hoogte was dus niet onmogelijk. Een Oostersche Satraap, die jaren lang. behalve de gewone inkomsten, de schatting van overwonnen volken voor zijnen vorst ontvangen had, kon gemakkelijk zulk eene som schuldig zijn; en even gemakkelijk kon hij, door eene Oostersche weelde, waarvan wij naauwelijks ons een denkbeeld kunnen vormen, die hebben verkwist. Bevend nadert hij den vorst, en al spoedig blijkt zijn te kort. Hij moet dit erkennen, maar heeft niet om te betalen. En de koning, die hier niet als regter, maar als meester over zijne dienaren gezeten is, beveelt, dat zoo veel mogelijk uit al wat hij bezit, de schuld zal Avorden aangezuiverd. Dat er ook dan nog een aanzienlijk te kort zal overblijven, spreekt van zelf; maar toch moet er zoo veel als maar kan, van de schuld in de koninklijke schatkist vloeijen. Eerst dus zuben al zijne bezittingen worden te gelde gemaakt; daarna vrouw en kinderen als slaven A-erkocht, en eindelijk ook hij zelf. Afbetaald moet er worden, zoo veel maar eenigzins kan. Die beslissing moge ons'hard schijnen, geen oosterling zal ze onregt- vaardig noemen. De man bad 't kunnen voorzien, maar als zoo velen, die hunne zaken in de war hebben gestuurd, is hij blindelings voort gehold. Er werd immers nog geene rekening gevraagd? Toch verschrikt hem dit A-onnis, als had hij 't niet verwacht, en neder vallende aanbidt hij den koning, gelijk de Oosterling zich zoo diep buigt voor zijnen vorst, met bet aangezigt in 't stof, zoodat bij kruipt aan zijne voeten. Dit had hij dus straks, als één der aanzienlijkste staatsdienaren, niet behoeven te doen. En waartoe vernedert lüj zich zoo diep? Wij hooren het, als hij even het hoofd opbeurt, om te smeeken: »Heer! wees langmoedig over mij, en ik zal u alles betalen." 't Is de gewone belofte van aüe kwade betalers, wier zaken zoo in de war zijn, dat zij er zelf niet doorzien. Zij denken alleen, gelijk nüj eens zoo iemand schreef, aan de krijtende schulden; aan DE ONBARMHARTIGE DIENSTKNECHT. 275 't geen op het oogenbbk roept en dreigt. Kunnen zij dit gevaar maar afwenden, eenig uitstel krijgen, dan beloven zij, wat gij wilt, trekken onbetaalbare wissels op de toekomst, en gaan onbezorgd weer hun' ouden gang. In een' gansch anderen zin dan het de Heiland Avilde, laten zij den dag van morgen voor zich zelven zorgen. De koning begrijpt dit zeer goed. Waar zoo vele millioenen zijn verloren gegaan, heeft hij alleen de keus tusschen regt en genade; en als een oostersch vorst deze uitoefent, doet hij het, in de volheid zijner magt, op regt vorstelijke wijze. Enkele langmoedigheid, dat is geduld en uitstel van betaling, zou in dit geval niets hebben gebaat. De Heer nu van dien dienstknecht, — zoo vervolgt het verhaal, — door innerlijke ontferming bewogen, liet hem los en de schuld schonk h ij hem. 't Is een dubbele weldaad, zoo als een vernuftig uitlegger opmerkt; althans tweeërlei acte van dezelfde weldaad. Vooreerst ontslaat de koning hem van de reeds bevolene inhechtenisneming, en laat hem vrij uitgaan. En dan blijft hij, heengaande, niet met de schuld bezAvaard. Wij zouden er nog een derde kunnen bijvoegen: de koning laat hem, gebjk uit alles blijkt, in zijne booge betrekking, 't Is niet, als in die andere Gelijkenis: »Gij kunt niet langer mijn rentmeester zijn." Toch denken wij er natuurlijk als eene stilzwijgende voorwaarde bij, dat hij zich niet weder die betrekking onwaardig make. De man gaat uit, uit het koninklijk paleis naar zijne Avoning: dit vrij uitgaan slaat duidelijk op het los laten terug. Zijn eerste gevoel is de grenzenlooze vreugde van iemand, die ongedeerd het hol van den leeuw verlaat. Maar bij den even trotschen als laag- hartigen man paart zich daaraan zekere wrevel over de vernedering, die hij zich, om zoo groote genade te verwerven, in tegenwoordigheid van de andere aanzienlijke staatsbeambten heeft moeten getroosten, 't Is dus, hoe A-reemd 't ook schijne, zeer menschkundig geschetst, dat juist nu zijn hart zich zoo hoog verheft en zijn gemoed zoo bitter gestemd is. Den trotschaard, wien edele gemoedsaandoeningen vreemd zijn, is iedere weldaad eene beleediging, en allermeest, die hij heeft moeten afsmeeken. OArer zijne laagheid tegenover zijne meerderen wreekt bij zich door hoogheid of hardheid tegen zijne minderen. Zoo gaat't ook hier. Die dienstknecht nu, uitgaande, vond een zijner mededienstknechten, welke hem schuldig was honderd denariën. En hem aangrijpende worgde i ■'"'* \ mJÊM |
Tags
Toelichtingen
Geef een Toelichting voor XU.10728_274-275