SIMSON.
in of werd bedolven; ook Simson, terwijl hij uitriep:
Mijne ziele sterve met de Filistijnen !»
' Zoo stierf een vermetele waaghals. Hij zou zoo niet
gestorven zijn, als hij anders had geleefd.
X.
RUT.
„Uw volk is mijn volk en uw God
mijn God."
Ruth I : 16*.
Neen! ik kan u niet OA-erslaan, lieve Rut! al zijt ge
eigenlijk geen kind meer, vrouw en zelfs weduwe. Maar
de meisjes trouwen daar zoo vroeg, al op haar tAvaalfde
jaar. En alles is zoo recht eenvoudig en kinderlijk aan
Rut, dat ik haar nog wel tot de kinderen rekenen mag.
Maar ik moet u dat alles nog vertellen, en begin met
het akelige woord: „Er was hongersnood in't land." Dat
kent gij niet, kinderen. Ik heb er wel iets van gezien,
als de aardappelen mislukt waren in den zomer; of in
den winter, toen er nog geen spoor was, en wegen en A'aar-
ten gestremd waren; maar toch zóo niet als in die oostersche landen. Aardappelen kende men nog niet; het koren
groeide er doorgaans in overvloed; maar kwam er geen
regen, of Averd alles door sprinkhanen verwoest, dan
groeide er ook niets, en er Avas honger in 't land: want
niet alle menschen hadden geld, om als vader Jakob het
koren op ezels uit een ver land te laten halen. En dan,
wat gaf dat nog? Daarom deed Elimelech, een landman
te Betlehem, hetzelfde wat A'ader Jakob ten laatste gedaan
SIMSON.
in of werd bedolven; ook Simson, terwijl hij uitriep:
Mijne ziele sterve met de Filistijnen !»
' Zoo stierf een vermetele waaghals. Hij zou zoo niet
gestorven zijn, als hij anders had geleefd.
X.
RUT.
„Uw volk is mijn volk en uw God
mijn God."
Ruth I : 16*.
Neen! ik kan u niet OA-erslaan, lieve Rut! al zijt ge
eigenlijk geen kind meer, vrouw en zelfs weduwe. Maar
de meisjes trouwen daar zoo vroeg, al op haar tAvaalfde
jaar. En alles is zoo recht eenvoudig en kinderlijk aan
Rut, dat ik haar nog wel tot de kinderen rekenen mag.
Maar ik moet u dat alles nog vertellen, en begin met
het akelige woord: „Er was hongersnood in't land." Dat
kent gij niet, kinderen. Ik heb er wel iets van gezien,
als de aardappelen mislukt waren in den zomer; of in
den winter, toen er nog geen spoor was, en wegen en A'aar-
ten gestremd waren; maar toch zóo niet als in die oostersche landen. Aardappelen kende men nog niet; het koren
groeide er doorgaans in overvloed; maar kwam er geen
regen, of Averd alles door sprinkhanen verwoest, dan
groeide er ook niets, en er Avas honger in 't land: want
niet alle menschen hadden geld, om als vader Jakob het
koren op ezels uit een ver land te laten halen. En dan,
wat gaf dat nog? Daarom deed Elimelech, een landman
te Betlehem, hetzelfde wat A'ader Jakob ten laatste gedaan